stop start OPEL COMBO E 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: COMBO E, Model: OPEL COMBO E 2020Pages: 287, PDF Size: 28.92 MB
Page 112 of 287

110Instrumenten en bedieningsorganenKnippert
Storing in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Drukverliesdetectiesysteem 3 240.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
o brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 212.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 226.
Autostop D brandt of knippert groen.
Brandt groen
De motor is een Autostop.
Knippert groen Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop/Start-systeem 3 152.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 125.
Groot licht
C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld groot licht of
bij lichtsignaal 3 126.
Dimlicht
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Page 116 of 287

114Instrumenten en bedieningsorganenMenu rit- / verbruiksinformatie,
Uplevel-display
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Selecteer de gewenste pagina:
Informatiepagina:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt.
Wanneer het brandstofpeil laag is,
verschijnt er een bericht op het
display en gaat de controlelamp o op
de brandstofmeter branden 3 110.
Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Pagina dagteller 1:
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Afgelegde afstand
Geeft de actuele afstand aan voor
dagteller 1 sinds de reset.
De waarden voor pagina dagteller 1
zijn te resetten door enkele seconden op SET/CLR te drukken.
Pagina dagteller 2:
Gemiddelde snelheidWeergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment opnieuw worden gestart.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Afgelegde afstand
Geeft de actuele afstand aan voor
dagteller 2 sinds de reset.
De waarden voor pagina dagteller 2
zijn te resetten door enkele seconden
op SET/CLR te drukken.
Pagina digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige
snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt tijdens een rit de tijd
in de STOP-modus bij. Bij inschake‐
ling van het contact wordt de teller op
nul gezet.
Kompaspagina
Geeft de geografische rijrichting aan.
Page 121 of 287

Instrumenten en bedieningsorganen119Berichten op het
Colour-Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
berichten verschijnen slechts enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere akoestische signalen.
● Als een veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als een van de portieren of de achterklep niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.● Als de cruisecontrol automatisch uitschakelt.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Information Centre.
● Als de elektronische sleutel zich niet in het interieur bevindt.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ sel.
● Als het uitlaatfilter de maximale verzadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.Tijdens een Autostop ● Als het bestuurdersportier geopend is.
● Als niet voldaan is aan een van de voorwaarden voor het herstar‐ten van de motor.
Page 138 of 287

136Klimaatregeling●luchtdebiet x
● koeling A/C
● luchtrecirculatie q
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming e
Verwarmbare achterruit e 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels e
3 40.
Temperatuur n
Temperatuur aanpassen door n op
de gewenste temperatuur te draaien.HI:warmLO:koud
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling l,
M ,
K
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK:naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet x
Pas de luchtopbrengst aan door x op
de gewenste snelheid te draaien.rechtsom:versnellenlinksom:vertragen
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 152.
Luchtrecirculatiesysteem q
Page 140 of 287

138KlimaatregelingLet op
Als de instellingen voor ontwasemen
en ontdooien zijn geselecteerd, is er wellicht geen Autostop mogelijk.
Als de instellingen voor ontwasemen
en ontvriezen zijn geselecteerd
terwijl de motor in een Autostop is,
zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 152.
Stop/Start-systeem 3 152.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de
klimaatregeling kunt u de tempera‐
tuur aan de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.Bedieningsorganen voor:
● handmatig bediende luchtrecir‐ culatie u
● luchtverdeling w
● tuimelschakelaar voor aanpas‐ sen van de temperatuur aan
bestuurders- en passagierszijde
voorin
● ontwasemen en ontdooien h
● koeling A/C
● automatische modus AUTO
● temperatuursynchronisatie met twee zones MONO
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming e
● ventilatorsnelheid r s
Achterruitverwarming Ü 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 40.
Het led-lampje in de desbetreffende
knop geeft de geactiveerde functie
aan.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Ga na of de zonnesensor van het
elektronisch klimaatregelsysteem
niet afgedekt 3 10 is.
Automatische modus AUTO
Page 142 of 287

140KlimaatregelingDruk achter elkaar op w totdat de
gewenste richting van de luchtverde‐ ling verschijnt:t:naar de voorruit en de voorste
zijruitenu:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersv:naar voetenruimte voor en
achterw:naar de voorruit en de voorste
zijruiten, naar hoofdzone en
zitplaatsen achterin via verstel‐
bare luchtroosters, naar voeten‐
ruimte voor en achter
Druk achter elkaar op w voor combi‐
naties van verschillende luchtverde‐
lingsopties.
Druk om de automatische luchtverde‐ ling opnieuw in te schakelen op
AUTO .
Temperatuur selecteren
Stel de voorkeurstemperaturen voor
de bestuurders- en passagierszijde
voorin afzonderlijk met de linker- en
rechterschakelaar voor aanpassen
van de temperatuur in op de gewen‐
ste waarde.
De aanbevolen temperatuur is 22 °C.
De temperatuur verschijnt op het
display naast de schakelaars voor
aanpassen van de temperatuur.
Als de minimumtemperatuur Lo is
ingesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling
A/C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 152.
Temperatuursynchronisatie met twee zones MONO
Druk op MONO om de temperatuur‐
instelling passagierszijde te koppelen
aan die van de bestuurderszijde/om
te koppeling temperatuurinstelling
passagierszijde aan die van de
bestuurderszijde ongedaan te
maken. De temperatuurinstelling passagierszijde is gekoppeld aan die
van de bestuurderszijde als de led in
de toets MONO niet brandt.
Page 144 of 287

142KlimaatregelingRuiten ontwasemen en ontdooien h
●
Druk op h. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
● Airconditioning en automatische stand worden automatisch inge‐schakeld. De led in de toets A/C
brandt, AUTO verschijnt op het
display.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge snelheid.
● Verwarming achterruit e inscha‐
kelen.
● Voorruitverwarming , inscha‐
kelen.
● Om weer naar de vorige modus te gaan: h weer indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 152.
Elektronische klimaatregeling
deactiveren
Druk daarna op s totdat het elek‐
tronische klimaatregelsysteem wordt
uitgeschakeld.
Parkeerverwarming
Met de parkeerverwarming kunt u het
interieur van de auto verwarmen en
het interieur van de auto ventileren
met omgevingslucht.
Een led-lampje geeft de bedrijfsstatus
van de parkeerverwarming aan.
● Ledje aan: Er is een timer inge‐ steld.
● Ledje knippert: Het systeem is in bedrijf.
Page 149 of 287

Rijden en bediening147Rijden en bedieningRijtips......................................... 148
Controle over de auto ..............148
Sturen ...................................... 148
Starten en bediening .................148
Nieuwe auto inrijden ................148
Contactslotstanden ..................148
Aan/Uit-knop ............................ 149
Motor starten ........................... 150
Uitrol-brandstofafsluiter ...........152
Stop/Start-systeem ..................152
Parkeren .................................. 155
Uitlaatgassen ............................. 156
Uitlaatfilter ............................... 156
Katalysator .............................. 156
AdBlue ..................................... 157
Automatische versnellingsbak ...160
Versnellingsbakdisplay ............160
Schakelen ................................ 161
Handmatige modus .................161
Elektronische rijprogramma's ..162
Storing ..................................... 163
Eco-modus .............................. 163
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 163Remmen.................................... 164
Antiblokkeersysteem ...............164
Handrem .................................. 165
Remassistentie ........................168
Hellingrem ............................... 168
Rijregelsystemen .......................168
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..168
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 169
Selective Ride Control .............171
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 172
Cruise control .......................... 172
Snelheidsbegrenzer ................175
Adaptieve cruise control ..........177
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 184
Actieve noodrem .....................186
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 188
Parkeerhulp ............................. 190
Geavanceerde parkeerhulp .....193
Blindehoeksysteem .................198
Zijcamera aan passagierszijde 199
Panoramazichtsysteem ...........200
Achteruitkijkcamera .................203
Lane keep assist .....................205
Vermoeidheidsdetectie ............208Brandstof ................................... 210
Brandstof voor benzinemotoren .....................210
Brandstof voor dieselmotoren . 210
Tanken .................................... 212
Trekhaak .................................... 213
Algemene informatie ...............213
Rijgedrag en aanhangertips ....213
Aanhanger trekken ..................214
Aanhangerstabilisatie ..............217
Page 150 of 287

148Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 152.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en motorolie op het
uitlaatsysteem. Na de eerste rit de
auto enige tijd buiten parkeren en
inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 156.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:
Page 151 of 287

Rijden en bediening1490:blokkeerstand: sommige functiesblijven actief totdat de sleutel
wordt uitgenomen of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op
voorwaarde dat het contact van
tevoren aan was1:accessoirestand: contact inge‐
schakeld, dieselmotor wordt
voorverwarmd, controlelampjes
branden en de meeste elektri‐
sche functie zijn te gebruiken2:startstand: laat de sleutel los
nadat de motor is aangeslagenStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn.
Motor starten
Trap op het koppelingspedaal (hand‐ geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal te bedienen. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies werken.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief totdat het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op voor‐
waarde dat het contact van tevoren
aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk op Start/Stop gedurende onge‐
veer drie seconden 3 150. Het stuur‐
slot is actief, zodra de auto stilstaat.