stop start OPEL CORSA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: CORSA, Model: OPEL CORSA 2015Pages: 259, PDF Size: 7.37 MB
Page 137 of 259

Rijden en bediening135
AutostopAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in neutraal.
■ Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐ keld op hellingen van 15% of meer.Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door de controlelamp D.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is volledig gesloten. ■ Het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt.
■ De accu is voldoende opgeladen en in goede staat.
■ De motor is warmgelopen.
■ De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
■ De temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bijv. na het rij‐
den met hoge motorbelasting.
■ De omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C.
■ Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
■ Het remvacuüm is voldoende.
■ De zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief.
■ Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het kli‐
maatregelsysteem kunnen een Auto‐
stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 124.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐
weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 132.
Page 138 of 259

136Rijden en bediening
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐
schillende elektrische functies, bijv.
de achterruitverwarming uitgescha‐
keld of in een stroombesparingsmo‐
dus gezet. De ventilatorsnelheid van
het aircosysteem wordt verminderd
om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurderAuto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat de controlelamp D in het
DIC uit.Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
haald voordat u de koppeling hebt be‐ diend, gaat het lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven op het Driver Information Centre.
Controlelamp - 3 91.Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak
Laat het rempedaal los of haal de
keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat de controlelamp D in het
DIC uit.
Herstarten van de motor door
het stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is open.
■ De veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend.
■ De motortemperatuur is te laag. ■ Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
■ Het remvacuüm is niet voldoende.
■ De auto reed minstens stapvoets.
■ Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
■ De airconditioning wordt handmatig
ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information Cen‐ tre.
Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Page 140 of 259

138Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐ gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐ den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt. Het filter wordt geregenereerd door achtergebleven roetdeeltjes pe‐
riodiek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt onder
bepaalde rijomstandigheden automa‐
tisch plaats en kan tot 25 minuten du‐
ren. Doorgaans neemt dit tussen ze‐
ven en 12 minuten in beslag. Auto‐
stop is niet beschikbaar en het brand‐ stofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige
geur- en rookontwikkeling tijdens
deze procedure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, knippert controlelamp
% . Tegelijkertijd verschijnt een waar‐
schuwingsbericht of -code op het Dri‐ ver Information Center.
% brandt wanneer het dieselpartikel‐
filter vol is. Start het regeneratiepro‐
ces zo spoedig mogelijk.
% knippert wanneer het maximale
vulniveau van het filter is bereikt. Start
het regeneratieproces onmiddellijk
om schade aan de motor te voorko‐
men.
Regeneratieproces
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐ tal boven 2000 1/min. Indien nodig te‐rugschakelen. De regeneratie van het
dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Als ook g gaat branden is regene‐
ratie niet mogelijk. Roep de hulp van
een werkplaats in.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De regeneratie verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Page 146 of 259

144Rijden en bedieningGeautomatiseerde
versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe, allebei met automatische koppelings‐ regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken 3 141.
Let op
Wanneer een portier van de auto
wordt ontgrendeld of geopend, kan
een geluid worden gehoord dat door het hydraulisch systeem wordt ver‐
oorzaakt.Versnellingsbakdisplay
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus wor‐
den M en het nummer van de gese‐
lecteerde versnelling aangeduid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N geeft neutraal aan.
Motor starten
Om de motor te starten, moet u het
rempedaal intrappen. Als het rempe‐ daal niet wordt ingetrapt, knippert N in
het versnellingsbakdisplay van het
Driver Information Center en kan de
motor niet worden gestart.
Wanneer het rempedaal is ingetrapt
en de keuzehendel niet in N is, scha‐
kelt de versnellingsbak bij het starten
automatisch naar N. Dit gebeurt mo‐
gelijk met enige vertraging.
Wanneer de versnellingsbak al in N
is, hoeft het rempedaal niet te worden ingetrapt.
Als alle remlichten zijn uitgevallen,
kan de motor evenmin worden ge‐
start.
Stop-startsysteem
Autostop
Als de auto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Page 147 of 259

Rijden en bediening145
Een Autostop wordt aangegeven
door de controlelamp D.
Autostart
Laat het rempedaal los of haal de keuzehendel uit D om de motor op‐
nieuw te starten.
Wanneer de motor opnieuw wordt ge‐
start, gaat de controlelamp D in het
DIC uit.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of meer.
Stop-startsysteem 3 134.
Keuzehendel
De keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.
N=neutrale standD/
M=wisselen tussen automatische
(D) en handgeschakelde (M)
modus. Het versnellingsbak‐
display toont D, respectievelijk
M met de geselecteerde ver‐
snelling<=ppschakelen in handgescha‐
kelde modus]=terugschakelen in handge‐
schakelde modusR=achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat
Wegrijden
Het rempedaal intrappen en de keu‐zehendel in D, < of ] zetten. De ver‐
snellingsbak is in de automatische
modus en de eerste versnelling is in‐
geschakeld. Bij het selecteren van R
wordt de achteruitversnelling inge‐
schakeld.
Na het loslaten van de rem rijdt de auto langzaam weg.
Om weg te rijden zonder het rempe‐
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
op na het inschakelen van een ver‐
snelling zo lang D of R knippert.
Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen
versnelling ingeschakeld en knippert
de aanduiding D of R korte tijd op het
display.
Page 148 of 259

146Rijden en bediening
Auto stoppenBij het stoppen in stand D wordt de
eerste versnelling ingeschakeld en de koppeling gelost. In stand R blijft de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren. Er kan al‐
leen naar de handgeschakelde mo‐
dus worden overgeschakeld terwijl de motor draait of tijdens Autostop.Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand R en D heen
en weer. Motor niet te hoge toeren la‐
ten maken en snel optrekken voorko‐ men.
Parkeren De laatst ingeschakelde versnelling
(zie versnellingsbakdisplay) blijft in‐
geschakeld wanneer het contact
wordt uitgeschakeld. In de stand N is
geen versnelling ingeschakeld.
Trek daarom altijd de handrem aan
wanneer u het contact uitschakelt. Als de handrem niet is aangetrokken,
knippert P in het versnellingsbakdis‐
play en kan de sleutel niet uit het con‐
tactslot worden verwijderd. P stopt
met knipperen in het versnellingsbak‐ display zodra de handrem enigszinswordt aangetrokken.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.Bandenspanningscontrolesys‐
teem Om het koppelen van de sensorenvan het bandenspanningscontrole‐
systeem te starten, moet de keuze‐
hendel verplaatst en vijf seconden in
stand N worden gehouden. P brandt
in het versnellingsbakdisplay om aan
te geven dat het koppelen van de sen‐
soren kan worden gestart.
Bandenspanningscontrolesysteem 3 207.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een la‐
gere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center. Boordinformatie
3 103.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Page 153 of 259

Rijden en bediening1519Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht of een
waarschuwingscode op het Driver In‐
formation Center. Het systeem is bui‐ ten werking.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stadsmodus De stadsmodus is een functie voor
meer stuurbekrachtiging bij lagere
snelheden, zoals in stadsverkeer of
bij het inparkeren. De stuurbekrachti‐
ging wordt versterkt voor meer com‐
fort.
Inschakelen
Druk bij een draaiende motor op toets
B . Het systeem werkt vanuit statio‐
nair draaien tot 35 km/u en in de ach‐
teruitversnelling. Bij hogere snelhe‐
den schakelt het systeem over op de reguliere modus. Na het activeren er‐ van werkt de stadsmodus automa‐
tisch bij een snelheid van minder dan 35 km/u.
Een brandende LED in de toets
stadsmodus geeft aan dat het sys‐ teem actief is en er verschijnt een be‐
richt op het Driver Information Center.
De stadsmodus blijft actief tijdens een Autostop, maar werkt alleen waan‐
neer de motor draait.
Stop-startsysteem 3 134.
Uitschakelen
Druk op toets B; de LED in de toets
dooft en er verschijnt een bericht op
het Driver Information Center.
Elke keer bij het starten van de motor
wordt de stadsmodus gedeactiveerd.
Overbelasting
Bij een zware belasting van het stuur‐ huis in de stadsmodus, bijv. bij lang‐
durig inparkeren of bij druk stadsver‐
keer, wordt het systeem gedeacti‐
veerd om oververhitting te voorko‐
men. Het stuurhuis werkt in de regu‐
liere modus totdat de stadsmodus au‐ tomatisch wordt geactiveerd.
Page 187 of 259

Verzorging van de auto1859Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Druk de veiligheidspal omhoog en
open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van vei‐ ligheidsredenen.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in
het slot vallen. Controleer of de mo‐
torkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Gebruik
olie met de juiste specificatie. Aanbe‐ volen vloeistoffen en smeermiddelen
3 232.
Page 191 of 259

Verzorging van de auto189
De remvloeistof moet tussen de
merktekens MIN en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan MIN is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 232.
Accu De auto is uitgerust met een lood‐
zuuraccu.
Auto's met stop-startsysteem zijn uit‐
gerust met een AGM-accu die geen
loodzuuraccu is.
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als de accu tijdens de ritten vol‐
doende wordt bijgeladen. Bij korte rit‐
ten en veelvuldig starten kan de accu ontladen raken. Vermijd het gebruik
van onnodige elektrische verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan
vier weken achtereen stilstaat, kan de accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en los‐
koppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 120.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling van het
stop- startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
deze met een afdekkap worden afge‐ sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan
worden gemonteerd.
Auto's met Stop/Start-systeem
Vervang de AGM (Absorptive Glass Mat)-accu altijd door een andere
AGM-accu.
Page 192 of 259

190Verzorging van de auto
U kunt een AGM-accu herkennen
door het label op de accu. Wij bevelen het gebruik aan van een origineleOpel-accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu ge‐
bruikt dan de originele Opel accu is
het mogelijk dat het Stop/Start-sys‐
teem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop-startsysteem 3 134.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 224.
Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
■ Geen vonken of open vlammen en niet roken.
■ Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
■ Houd de accu buiten het bereik van
kinderen.
■ De accu bevat zwavelzuur dat aan‐
leiding kan geven tot blindheid of
ernstige brandwonden.
■ Zie het Instructieboekje voor meer
informatie.
■ Explosief gas kan in de buurt van de accu aanwezig zijn.
Dieselbrandstofsysteem
ontluchten
Indien de tank is leeggereden, moet
het dieselbrandstofsysteem worden
ontlucht. Schakel het contact drie‐
maal in gedurende 15 seconden per keer. Motor vervolgens maximaal
40 seconden starten. Herhaal deze
procedure na minstens vijf seconden .
Als de motor niet aanslaat, moet u de
hulp van een werkplaats inroepen.