OPEL CORSA E 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.5, Model line: CORSA E, Model: OPEL CORSA E 2018.5Pages: 281, PDF Size: 7.89 MB
Page 221 of 281

Verzorging van de auto219
De bandenspanning voor elke band
wordt op zijn eigen pagina weergege‐
ven.
Uplevel-display:
De bandenspanning voor alle banden wordt op één pagina weergegeven.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het desbetreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Afhankelijkheid van temperatuur
3 217.
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt het controle‐
lampje w 3 96.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 260.
Als
w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Boordinformatie 3 104.
Schakel het contact uit wanneer de bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze banden. Het
Page 222 of 281

220Verzorging van de autocontrolelampje w brandt. Voor de
overige drie banden blijft het systeem
in werking.
Gebruik van standaard verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐ controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den. Bij opgeschroefde sensoren;
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensoren;
vervang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto3 260 en selecteer de desbetref‐
fende instelling in het menu
Bandenbelasting op het Driver Infor‐
mation Center, Informatie- menu
voertuig 3 98. Deze instelling is de
referentie voor de bandenspannings‐ waarschuwingen.
Het menu Bandenbelasting verschijnt
alleen wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem ingeschakeld is. Bij
auto's met automatische versnel‐
lingsbak moet de keuzehendel op P
staan.
Midlevel-display:Kies ● LO voor een comfortabele span‐
ning tot drie inzittenden.
● ECO voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● HI voor volledige belading.
Uplevel-display:
Kies ● Licht voor een comfortabele
spanning tot drie inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Page 223 of 281

Verzorging van de auto221Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningssensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐ tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐
peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De sensoren worden met een inleertool
in de volgende volgorde gekoppeld
aan de wielposities: voorwiel linker‐
zijde, voorwiel rechterzijde, achter‐
wiel rechterzijde en achterwiel linker‐
zijde. De richtingaanwijzer op de
momenteel actieve positie brandt
totdat de sensor gekoppeld is.
Roep de hulp in van een werkplaats.
U hebt 2 minuten voor het koppelen
van de positie van het eerste wiel en
5 minuten voor het koppelen van depositie van alle vier wielen. Bij het
overschrijden van deze tijd stopt het
koppelen en moet u opnieuw begin‐
nen.
De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: Houd het rempe‐
daal ingetrapt. Houd de keuze‐
hendel 5 seconden in stand N
totdat P verschijnt op het Driver
Information Center. P geeft aan
dat kan worden begonnen met het koppelen van de bandenspan‐
ningssensoren.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Gebruik MENU op de hendel om
Informatie- menu voertuig ? op
het Driver Information Center te
selecteren.5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.
Midlevel-display:
Uplevel-display:
Page 224 of 281

222Verzorging van de auto6. Druk op SET/CLR om het koppe‐
len van de sensoren te starten. Er moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
verschijnen.
7. Druk nogmaals op SET/CLR om
de selectie te bevestigen. De
claxon piept twee keer om aan te
geven dat de ontvanger in de
inleermodus staat.
8. Begin met de voorwiel aan de linkerzijde.
9. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐
spanningssensor te activeren. De claxon piept ter bevestiging dat de
sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
10. Ga verder met het voorwiel rechts
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 9.
11. Ga verder met het achterwiel rechts en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9.
12. Ga verder met het linker achter‐ wiel en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 9. Declaxon piept twee keer ter aandui‐ ding dat de sensoridentificatie‐
code aan het linker achterwiel is
gekoppeld en dat de procedure
voor het koppelen van de banden‐
spanningssensoren afgerond is.
13. Schakel het contact uit.
14. Breng alle vier banden op de aanbevolen bandenspanning
zoals aangegeven op het etiket
bandenspanningsinformatie.
15. Zorg dat de bandenlaadstatus volgens de geselecteerde span‐
ning is ingesteld 3 98.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
Page 225 of 281

Verzorging van de auto223Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk de nomi‐
nale bandenspanning geherprogram‐ meerd worden en moeten er wellicht
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 218.Voorzichtig
Bij het overgaan op wielen met
een diameter van 14 inch wordt de rijhoogte lager. Houd hiermee
rekening bij het rijden over obsta‐
kels.
9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.
9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Stalen velgen: Bij gebruik van wiel‐
borgmoeren mogen de wieldoppen
niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.
Page 226 of 281

224Verzorging van de auto9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
de bandenmaten 175/70 R14,
185/70 R14, 185/65 R15,
205/45 R17.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
bandenmaten 195/55 R16 met velgen
van 16 x 6 en 16 x 6,5, de laatste
alleen in combinatie met beperkte
stuurhoek. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Sneeuwkettingen zijn niet toegestaan op de bandenmaten 215/45 R17 en
215/40 R18.
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang dicht bij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij bandenpech:
Schakel de parkeerrem in en schakel
de eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of stand P in.
De bandenreparatieset is opgeslagen
in de bagageruimte.
Afhankelijk van de uitrusting bevindt
de bandenreparatieset zich in een vak in de zijwand rechts of in een vak onder de vloerafdekking.
Auto's met bandenreparatieset
onder de vloerafdekking
1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak.
2. Verwijder de compressor.
Page 227 of 281

Verzorging van de auto225
3. Verwijder de aansluitkabel en deluchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op het ventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna daalt de druk weer.
Page 228 of 281

226Verzorging van de auto12. Al het afdichtmiddel wordt in deband gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 260.
Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
10 minuten bereikt, verwijder dan
de bandenreparatieset. Verrijd de
auto één wielomwenteling. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en vervolg het vulproces
10 minuten lang. Wordt de voor‐
geschreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te
ernstig beschadigd. Roep de hulp in van een werkplaats.
Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Laat de compressor niet langer
dan 10 minuten achtereen
werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Druk het borglipje op de houder in
om de fles met afdichtmiddel uit
de houder te verwijderen. Schroef de bandenvulslang op de vrije
aansluiting van de fles met
afdichtmiddel. Hierdoor wordt
voorkomen dat er afdichtmiddel
uit de fles stroomt. Berg de
bandenreparatieset in de bagage‐
ruimte op.
15. Verwijder vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek.
16. Breng het op de fles met afdicht‐ middel aanwezige etiket met de
maximaal toelaatbare snelheid
aan in het gezichtsveld van de
bestuurder.17. Zet de rit onmiddellijk voort, zodat
het afdichtmiddel zich gelijkmatig
in de band kan verspreiden. Stop
na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) en controleer de
bandenspanning. Schroef hier‐
voor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op het
bandventiel en de compressor.
Breng bij een bandenspanning
hoger dan 1,3 bar, de banden‐
spanning op de voorgeschreven waarde. Herhaal de procedure
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Maak bij een bandenspanning
lager dan 1,3 bar geen gebruik
Page 229 of 281

Verzorging van de auto227meer van de auto. Roep de hulp
in van een werkplaats.
18. Berg de bandenreparatieset in de
bagageruimte op.
Auto's met bandenreparatieset in
de zijwand
Om het vak te openen, de afdekking
losmaken en openen.
1. Fles met afdichtmiddel en houder met luchtslang uit bakje nemen.
2.Luchtslang van houder afwikkelen
en op aansluiting van fles met
afdichtmiddel schroeven.
3. Fles met afdichtmiddel op houder steken. Ervoor zorgen dat de fles
niet omvalt.
4. Ventieldop van defecte band losschroeven.
Page 230 of 281

228Verzorging van de auto5. Bandenvulslang op bandventielschroeven.
6. Luchtslang op aansluiting van compressor vastschroeven.
7. Schakel de ontsteking in. Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
8. Aan-/uitschakelaar op de compressor indrukken. De band
wordt met afdichtmiddel gevuld.
9. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna daalt de druk weer.
10. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
11. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 260.
Schakel de compressor bij het
bereiken van de juiste spanning
uit door nogmaals op de aan-/
uitschakelaar te drukken.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
10 minuten bereikt, verwijder dan
de bandenreparatieset. Verrijd de
auto één wielomwenteling. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en vervolg het vulproces
10 minuten lang. Wordt de voor‐
geschreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te ernstig beschadigd. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Laat overmatige bandenspanning af met ].
Laat de compressor niet langer
dan 10 minuten achtereen
werken.12. Druk het borglipje op de houder in
om de fles met afdichtmiddel uit
de houder te verwijderen. Schroef de bandenvulslang op de vrije
aansluiting van de fles met
afdichtmiddel. Hierdoor wordt
voorkomen dat er afdichtmiddel
uit de fles stroomt. Berg de bandenreparatieset in de bagage‐
ruimte op.
13. Verwijder vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek.
14. Breng het op de fles met afdicht‐ middel aanwezige etiket met de
maximaal toelaatbare snelheid
aan in het gezichtsveld van de
bestuurder.
15. Zet de rit onmiddellijk voort, zodat
het afdichtmiddel zich gelijkmatig
in de band kan verspreiden. Stop
na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) en controleer de
bandenspanning. Schroef hier‐
voor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op het
bandventiel en de compressor.
Breng bij een bandenspanning
hoger dan 1,3 bar, de banden‐
spanning op de voorgeschreven