sensor OPEL CORSA E 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: CORSA E, Model: OPEL CORSA E 2019Pages: 241, PDF Size: 6.75 MB
Page 16 of 241
14Kort en bondigWis-/wasinstallatie
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalschakeling
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
de ruitenwissers één slag te laten
maken wanneer de wisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwissers 3 64.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Wis-/wasinstallatie voor 3 64.
Sproeiervloeistof 3 165.
Wisserblad vervangen 3 168.
Achterruitwisser
Druk de wipschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
ON:continue werkingOFF:uitINT:onderbroken werking
Page 28 of 241
26Sleutels, portieren en ruitenInschakelen● Automatische activering 30 seconden na het vergrende‐
len van de auto door één keer op
e te drukken.
● Rechtstreeks door binnen 5 seconden twee keer op e te
drukken.
Status-led
De status-led is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste 30 seconden na het activeren van het alarmsys‐
teem:Led aan:test, inschakelver‐
tragingLed knippert
snel:portieren, achter‐
klep of motorkap
niet goed dicht,
eventuele
systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐
pert lang‐
zaam:systeem is geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Uitschakelen
Door bij het ontgrendelen van de auto op c te drukken wordt het diefstala‐
larmsysteem gedeactiveerd.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd
door het bestuurdersportier te
ontgrendelen met de sleutel of met de
centrale-vergrendelingstoets in het
interieur.
Alarm
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
toets op de handzender of door het
contact aan te zetten.
Het diefstalalarmsysteem kan alleen
worden gedeactiveerd met c op de
handzender of door het inschakelen
van het contact.
Wanneer het alarm is afgegaan
zonder dat de bestuurder het heeft
uitgeschakeld, geven de alarmknip‐
perlichten dat aan. Ze lichten bij het
ontgrendelen van de auto met de
handzender driemaal kort achtereen
op.
Boordinformatie 3 90.
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd:
Page 31 of 241
Sleutels, portieren en ruiten29Automatische dimfunctie
Verblinding 's nachts door achterop‐
komend verkeer wordt automatisch
verminderd.
Ruiten
Voorruit
Voorruitstickers Plak geen stickers, bijv. tolvignetten
o.i.d., rondom de binnenspiegel op de
voorruit. Anders kan de detectiezone
van de sensor in de spiegelbehuizing worden beperkt.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en / of berich‐
ten van deze systemen.
Handbediende ruiten
De achterportierruiten zijn met de
handslingers te bedienen.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Wees voorzichtig bij het sluiten
van de ruiten. Ervoor zorgen dat
niets of niemand bekneld raakt.
Bedienbaar met contact aan (stand 2)
3 121.
Vertraagde uitschakeling stroom
3 122.
Page 43 of 241
Stoelen, veiligheidssystemen41nadelig worden beïnvloed door hetwijzigen van onderdelen van de
voorstoelen, de veiligheidsgor‐
dels, de airbagsensor- en diagno‐
semodule, het stuurwiel, het
instrumentenpaneel, de portier‐
rubbers aan de binnenkant, waar‐
onder de luidsprekers, een van de
airbagmodules, de hemel- of stijl‐
bekleding, de frontsensoren, de
zij-impactsensoren of de airbag‐
bedrading.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de
afdekkingen van de airbags en
bedek ze niet met andere materia‐
len. Laat beschadigde afdekkingen
vervangen door een werkplaats.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐
tueel het stuurwiel, het instrumen‐
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐ tingen, handgrepen en de stoelen
worden vervangen.
Geen aanpassingen in het airbag‐
systeem aanbrengen, anders
vervalt de typegoedkeuring van de auto.
Storing
Bij een storing in het airbagsysteem
licht het controlelampje v op en
verschijnt er een bericht of een code op het Driver Information Center. Het
systeem is buiten werking.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Controlelamp voor airbagsystemen
3 78.Kinderveiligheidssystemen op de
passagiersstoel met
airbagsystemen
EN: NEVER use a rearward-facing
child restraint on a seat protected by
an ACTIVE AIRBAG in front of it;
DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur.
DE: Nach hinten gerichtete Kinder‐
sitze NIEMALS auf einem Sitz
verwenden, der durch einen davor
befindlichen AKTIVEN AIRBAG
geschützt ist, da dies den TOD oder
SCHWERE VERLETZUNGEN DES
KINDES zur Folge haben kann.
Page 62 of 241
60OpbergenDakdragersysteem op de desbetref‐fende punten vastmaken. Zie bijge‐
voegde instructies dakdragersys‐
teem.Beladingsinformatie
● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleren of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderop leggen.
● Voorkom dat losse voorwerpen gaan schuiven door ze met
banden vast te zetten aan de
sjorogen 3 58.
● Gebruik de haak op de zijwand
rechts van de bagageruimte voor
het ophangen van draagtassen.
Maximale belasting: 5 kg.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
● Geen voorwerpen op de bagage‐
rolhoes bagageruimte of op het
instrumentenpaneel leggen.
● Dek de sensor boven op het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, parkeerrem, scha‐
kelhendel en de bewegingsvrij‐
heid van de bestuurder niet
belemmeren. Geen losse voor‐
werpen in het interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als dat
niet het geval is, kunnen voorwer‐
pen in het voertuig rondgeslingerd worden en letsel of schade aan delading of de auto veroorzaken.
Page 66 of 241
64Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel die
specifiek gemarkeerd zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overigegedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 123.
Claxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalschakeling
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitenwisser uitge‐
schakeld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐
quentie in te stellen.
Page 67 of 241
Instrumenten en bedieningsorganen65Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wisfrequen‐ tie en de -snelheid aan.
Na 20 seconden zonder wisactiviteit
gaan de wisserarmen iets omlaag
naar de parkeerstand.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 165
Wis- en wasinstallatie achterruit
Achterruitwisser
Druk de wipschakelaar in om de
achterruitwisser aan te zetten:
ON:continue werkingOFF:uitINT:onderbroken werking
Page 83 of 241
Instrumenten en bedieningsorganen81Storing in het systeem
of
Storing door verontreinigde of met
sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het
systeem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Parkeerhulp 3 143.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-systeem
b knippert of brandt geel.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.Brandt
Er zit een storing in het systeem. Er
verschijnt een waarschuwingsbericht
of -code op het Driver Information
Center. Verder rijden is mogelijk. Het systeem is buiten werking. De rijsta‐
biliteit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 135.
Traction Control-systeem 3 135.
Uitlaatfilter
% brandt of knippert geel.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 1/min dalen.
Brandt Het uitlaatfilter is vol. Start het rege‐
neratieproces zo spoedig mogelijk.Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Uitlaatfilter 3 127.
Stop/Start-systeem 3 123.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt Banden verliezen spanning. Meteenstoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor
(bijv. reservewiel). Na
60 - 90 seconden brandt de controle‐
lamp continu. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 184.
Page 93 of 241
Instrumenten en bedieningsorganen91Nr.Boordinformatie12Auto overbeladen13Compressor oververhit15Derde remlicht defect16Remlicht defect17Koplampverstelling defect18Linker dimlicht defect19Mistachterlicht defect20Rechter dimlicht defect21Zijmarkeringslicht links defect22Zijmarkeringslicht rechts defect23Achteruitrijlicht defect24Kentekenverlichting defect25Richtingaanwijzer linksvoor
defect26Richtingaanwijzer linksachter
defect27Richtingaanwijzer rechtsvoor
defect28Richtingaanwijzer rechtsachter
defect29Controleer remlicht aanhangerNr.Boordinformatie30Controleer achteruitrijlicht
aanhanger31Controleer linker richtingaan‐
wijzer aanhanger32Controleer rechter richtingaan‐
wijzer aanhanger33Controleer mistachterlicht
aanhanger34Controleer achterlicht
aanhanger35Vervang batterij in handzender49Lane Departure Warning werkt
niet53Draai tankdop vast55Uitlaatfilter is vol 3 12756Ongelijke bandenspanning op
vooras57Ongelijke bandenspanning op
achteras58Banden zonder TPMS-
sensoren herkend59Open en sluit portierruit
bestuurderNr.Boordinformatie60Open en sluit portierruit voor‐
passagier65Poging tot diefstal66Laat diefstalalarmsysteem nakijken67Service stuurslot68Service stuurbekrachtiging75Service airconditioning79Vul motorolie bij81Service versnellingsbak82Vervang motorolie binnenkort84Motorvermogen beperkt89Onderhoud spoedig90Remassistentie laten nakijken94Schakel in parkeerstand
voordat u de auto verlaat95Service airbag128Motorkap open134Parkeerhulpstoring, bumper
reinigen
Page 104 of 241
102VerlichtingEen statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center geeft de huidige status
van de automatische verlichting aan.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8.
Controlelampje 8 3 82.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 103.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.Groot licht
Om van dimlicht naar groot licht om te schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.