sensor OPEL CROSSLAND X 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.5, Model line: CROSSLAND X, Model: OPEL CROSSLAND X 2018.5Pages: 269, PDF Size: 7.92 MB
Page 108 of 269

106Instrumenten en bedieningsorganenhet indrukken van O op de hand‐
zender.
● Veiligheid
Vermoeidheidswaarschuwing :
Activeert of deactiveert de
vermoeidheidsdetectie.
Rijfuncties
Í indrukken.
Kies Rijfuncties .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeerhulp : Activeert geavan‐
ceerde parkeerhulp, waarna een
parkeermanoeuvre te selecteren
is.
● Dodehoeksensoren : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Panoramazichtsysteem : Active‐
ring/deactivering van de functie.Telematicaservice
OnStar
OnStar is een persoonlijke connecti‐
viteits- en servicehulp met een geïn‐
tegreerde Wi-Fi Hotspot. De OnStar-
service is 24 uur per dag, 7 dagen per week beschikbaar.
Let op
OnStar is niet op alle markten
verkrijgbaar. Neem contact op met
uw werkplaats voor meer informatie.
Let op
Om OnStar beschikbaar en bedrijfs‐
gereed te kunnen laten zijn, hebt u
een geldig OnStar-abonnement,
een werkend elektrisch systeem van de auto, een ingeschakeld contact,
mobieletelefoondekking en een gps- satellietverbinding nodig.
U activeert de OnStar-services en
stelt een account in door op Z te druk‐
ken en met een adviseur te spreken.
Page 114 of 269

112VerlichtingAchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht/groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 113.
Automatische
koplampinschakeling
Bij weinig licht worden de koplampen
ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 113.
Tunneldetectie Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Groot lichtDuw tegen de hendel om van dimlicht
op groot licht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het groot licht uit te schakelen.
Grootlichtassistent 3 113.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het groot licht uit.
Page 116 of 269

114VerlichtingHet systeem schakelt automatischterug op dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 15 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
InschakelenActiveer deze functie door bediening
van een knop op de richtingaanwij‐
zerhendel. Het ledje in de knop gaat
branden, als de grootlicht-assistent
geactiveerd is. Het groot licht wordt
automatisch ingeschakeld bij snelhe‐
den hoger dan 25 km/u.
Het groene controlelampje f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; het blauwe lampje 7 brandt bij
ingeschakeld groot licht.
Controlelampje f 3 94.
Uitschakelen
Deactiveer deze functie door bedie‐
ning van een knop op de richtingaan‐ wijzerhendel.
Als u bij een geactiveerde grootlicht-
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het dimlicht voert, wordt de groot‐ licht-assistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op groot licht.
Als u bij een geactiveerde grootlicht-
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het groot licht voert, wordt de groot‐ licht-assistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op dimlicht.Geef nogmaals grootlichtsignalen om
de grootlicht-assistent weer te active‐ ren.
Automatische koplampverstelling
De koplampverstelling wordt automa‐
tisch afgesteld op basis van de bela‐
ding van de auto om verblinding van
tegenliggers te voorkomen.
Storing in led-systeem adaptief
rijlicht (AFL)
Wanneer het systeem een storing in
het led-systeem van het adaptieve
rijlicht (AFL) detecteert, verschijnt er
een waarschuwing op het Driver
Information Center.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Page 119 of 269

Verlichting117Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De helderheid van onderstaande
verlichting kan in de stand AUTO
worden afgesteld wanneer de licht‐ sensor merkt dat het donker is, of in
de stand 8 of 9:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het stelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Interieurverlichting
De interieurverlichting voor- en
achterin wordt bij het in- en uitstappen
automatisch ingeschakeld en dooft
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Interieurverlichting voorinBedien de wipschakelaar:w:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aandruk op v:uit
Interieurverlichting achterin
Brandt in combinatie met de interieur‐ verlichting voorin, afhankelijk van de
stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Werken door het indrukken van s en
t in de instapverlichting.
Page 162 of 269

160Rijden en bedieningbetrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Systeemgevoeligheid instellen
In het menu 3 103 van de persoon‐
lijke instellingen moet u de systeem‐
gevoeligheid instellen op dichtbij,
normaal of veraf.
De gekozen instelling wordt gehand‐
haafd totdat deze wordt aangepast.
De timing van de waarschuwingen
verandert met de rijsnelheid. Hoe
sneller de auto rijdt, hoe verder de
waarschuwing wordt gegeven. Houd
bij het selecteren van de timing van
de waarschuwingen rekening met de
verkeerssituatie en de weersomstan‐
digheden.
Uitschakelen
Het systeem is alleen uit te schakelen
door activering van het actieve nood‐
stopsysteem in de persoonlijke instel‐
lingen 3 103.
Systeembeperkingen De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij nachtelijke ritten
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw● de sensor in de voorruit wordt afgedekt door (natte) sneeuw, ijs,modder, vuil etc.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
Actief noodstopsysteem
Het actieve noodstopsysteem kan
helpen om de schade en letsel door
aanrijdingen met voertuigen, voet‐
gangers of obstakels direct vóór de
auto te beperken, als een aanrijding
door remmen of sturen niet langer
kan worden vermeden. Voordat het
actieve noodstopsysteem ingrijpt,
wordt de bestuurder gewaarschuwd
door de frontaanrijdingswaarschu‐
wing 3 158 of de voetgangersbe‐
scherming vóór 3 163.
Deze functie maakt gebruik van input uit vele bronnen ( bijv. camerasensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale botsing
te berekenen.
Page 166 of 269

164Rijden en bedieningVoetganger vóór de auto
detecteren
Een voetganger vóór de auto tot op
een afstand van ongeveer 40 m wordt aangegeven door een symbool op deinstrumentengroep.
Waarschuwing voetganger vóór Bij te snel naderen van een gedetec‐
teerde voetganger verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center. Er klinkt een
geluidssignaal.
Bij de waarschuwing voetganger vóór werkt de cruisecontrol of de adap‐
tieve cruisecontrol mogelijk niet.
Systeembeperkingen
In de volgende gevallen detecteert de
voetgangersbescherming vóór
mogelijk geen voetganger vóór de
auto of werkt de sensor mogelijk maar beperkt:
● de rijsnelheid is buiten het bereik
van 5 km/u tot 60 km/u in een
vooruitversnelling
● de afstand tot een voetganger vóór de auto is meer dan 40 m● bij ritten op bochtige of heuvel‐achtige wegen
● bij nachtelijke ritten
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,regen of sneeuw
● de sensor in de voorruit wordt afgedekt door (natte) sneeuw, ijs,modder, vuil etc.
● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
Parkeerhulp Algemene informatie
Bij een aanhangwagen of fietsendra‐
ger op de trekhaak is de parkeerhulp gedeactiveerd.9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
Parkeerhulp achter
De parkeerhulp achter vereenvoudigt
het inparkeren door de afstand
tussen de auto en eventuele obsta‐
kels achter te meten. Deze informeert en waarschuwt u met akoestische
signalen en een aanduiding op het
display.
Page 167 of 269

Rijden en bediening165
Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
De parkeerhulp achter wordt geacti‐
veerd wanneer u bij ingeschakeld
contact de achteruitversnelling
inschakelt.
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het ledje in de parkeerhulp‐ knop ¼ niet brandt.
Melding
Het systeem waarschuwt u bij een
ingeschakelde achteruitversnelling
met akoestische signalen voor obsta‐ kels achter de auto op een afstandkleiner dan 50 cm.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De akoestische signalen volgen
elkaar sneller op naarmate de afstand
tot dat obstakel afneemt. Is de
afstand kleiner dan ongeveer 30 cm,
dan klinkt er een continu geluid.Ook wordt de afstand tot obstakels
achter de auto weergegeven door
veranderlijke afstandslijnen op het
Info-Display 3 98. Wanneer u het
obstakel erg dicht bent genaderd,
verschijnt het gevarensymbool 9 op
het scherm.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld bij inschakeling van de
achteruitversnelling. Druk op ¼ om
het systeem handmatig uit te schake‐
len. Het ledje in de knop gaat bran‐
den, wanneer het systeem gedeacti‐
veerd is. Als het systeem handmatig
uitgeschakeld is, wordt het bij de
Page 168 of 269

166Rijden en bedieningvolgende keer inschakelen van het
contact niet automatisch opnieuw
ingeschakeld.
Parkeerhulp voor-achter De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt u met
akoestische signalen en een aandui‐
ding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.Het systeem gebruikt ultrasone
parkeersensoren in de voor- en
achterbumper.
Inschakelen
Wanneer bij een rijsnelheid lager dan
10 km/u een obstakel voor de auto
wordt gedetecteerd, wordt naast de
parkeerhulp ook de parkeerhulp voor
geactiveerd.
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het ledje in de parkeerhulp‐
knop ¼ niet brandt.
Na deactivering van het systeem
brandt het ledje in de knop.
Melding
Het systeem waarschuwt u met
akoestische signalen voor obstakels
vóór of achter de auto.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De akoestische signalen volgen
elkaar sneller op naarmate de afstand
tot dat obstakel afneemt. Is de
afstand kleiner dan ongeveer 30 cm,
dan klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
voor en achter de auto weergegeven
door veranderlijke afstandslijnen op
het Info-Display 3 98.
Page 170 of 269

168Rijden en bedieningGeavanceerde parkeerhulp biedt
hulp bij de volgende handelingen:
● Inparkeren bij fileparkeren.
● Inparkeren bij haaks parkeren.
● Uitparkeren bij fileparkeren.
U hoeft alleen op te trekken, te
remmen en te schakelen, het sturen
gebeurt automatisch. U kunt het
sturen altijd overnemen door het
stuurwiel beet te pakken.
U moet mogelijk meerdere keren
voor- en achteruitrijden.
Instructies verschijnen op het Info-
Display 3 98.
De geavanceerde parkeerhulp is
alleen te activeren, wanneer u voor‐
uitrijdt.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter.
Het systeem heeft zes ultrasone
parkeersensoren in voor- en achter‐
bumper.
Inparkeren bij fileparkeren
Inschakelen
7" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door Parkeerhulp te selecte‐
ren op de startpagina van het
aanraakscherm. Selecteer vervol‐
gens Hier fileparkeren .
8" Colour-Info-Display: om een
parkeervak te zoeken activeert u het
systeem door op Í te drukken. Kies
Rijfuncties op het aanraakscherm en vervolgens Parkeerhulp . Kies Haaks
inparkeren .
$ gaat branden op de instrumenten‐
groep om aan te geven dat het
systeem geactiveerd is.
Verlaag de rijsnelheid tot onder
20 km/u.
Kies met de richtingaanwijzerhendel
de kant van de weg waar u wenst te
parkeren.
De afstand tussen uw auto en de rij
geparkeerde auto's bedraagt zo'n
0,5 tot 1,5 m.
Het systeem detecteert geen vakken die te klein of veel te groot zijn voor
uw auto.
Page 174 of 269

172Rijden en bedieningWanneer u het systeem deactiveertof wanneer het systeem zichzelf
deactiveert tijdens het inparkeren,
geeft het display dit aan. Ook klinkt er een akoestisch signaal.
Het systeem wordt automatisch uitge‐
schakeld bij aansluiting van een
aanhanger op het elektrische
systeem van de auto.
Neem contact op met de dealer om
het systeem voor langere tijd uit te
schakelen.
Storing
Bij een storing knippert $ enkele
seconden in combinatie met een
akoestisch signaal. Als de storing
optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, dooft $.
Bij een storing in de stuurbekrachti‐
ging knippert c op het instrumenten‐
paneel in combinatie met een bericht.9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats