OPEL CROSSLAND X 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: CROSSLAND X, Model: OPEL CROSSLAND X 2020Pages: 251, PDF Size: 21.83 MB
Page 171 of 251

Rijden en bediening169
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door ½ in te
drukken. Het ledje in de knop gaat
branden.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Bij een storing verschijnt C op de
instrumentengroep in combinatie met een displaybericht. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● de rijsnelheid lager is dan 60 km/u
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij rijden in het donker
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de camera bedekt is met sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil,
schade aan de voorruit of slech‐
ter werkt door vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
● de zon valt rechtstreeks in de lens van de camera
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bermen
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkteVermoeidheidsdetectie9Waarschuwing
Het systeem vormt geen excuus
voor de bestuurder om niet alert te
blijven. Het wordt geadviseerd om bij de eerste tekenen van
vermoeidheid of eens in de twee
uur even te pauzeren. Neem niet
achter het stuur plaats wanneer u
moe bent.
Activeren of deactiveren
Het systeem is te activeren of te deac‐ tiveren in de Persoonlijke instellingen
3 99.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact in het geheugen staan.
Rijtijdwaarschuwing
U krijgt het waarschuwingssymbool € op het Driver Information Center te
zien in combinatie met een geluids‐
signaal, als u 2 uur lang non-stop op een snelheid hoger dan 65 km/h hebt
gereden. De waarschuwing wordt
Page 172 of 251

170Rijden en bedieningieder uur herhaald totdat de auto stil‐staat, ongeacht hoe de rijsnelheid
zich verder ontwikkelt.
De tellerfunctie voor de rijtijdwaar‐
schuwing wordt gereset, wanneer het
contact enkele minuten uitgestaan
heeft.
Vermoeidheidsdetectie Het systeem bewaakt het alertheids‐niveau van de bestuurder. Een
camera in de voorruit detecteert
trajectvariaties ten opzichte van de
rijstrookmarkeringen. Dit systeem is
met name geschikt voor bij snelheden
van meer dan 65 km/u.
Als het traject een bepaalde mate van vermoeidheid of onoplettendheid vande bestuurder doet vermoeden, acti‐
veert het systeem het eerste waar‐
schuwingsniveau. De bestuurder
ontvangt een bericht en er klinkt een
geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen op het
eerste niveau activeert het systeem
een nieuwe waarschuwing met een
bericht en een doordringender
geluidssignaal.In bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde wind) geeft het
systeem ongeacht het alertheidsni‐
veau van de bestuurder mogelijk
waarschuwingen af.
De vermoeidheidsdetectie wordt
opnieuw geïnitialiseerd als het
contact enkele minuten uitgescha‐
keld is geweest of als de snelheid
enkele minuten lager dan 65 km/u is.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
● verblinding door koplampen van tegemoetkomend verkeer, laag‐staande zon, schitteringen op
vochtige wegen
● rijden op bochtige, heuvelachtige
of smalle wegen
● bij rijden in het donker
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de camera is bedekt met sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil● de voorruit is beschadigd of bedekt met vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
● de zon valt rechtstreeks in de lens van de camera
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bermen
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● meerdere rijstrookmarkeringen wegens wegwerkzaamheden
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
Page 173 of 251

Rijden en bediening171Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
De benzinemotoren zijn compatibel
met biobrandstoffen die voldoen aan
de huidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228, gemengd met een biobrand‐
stof die voldoet aan de norm
EN15376.
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 231. Eventuele
andere informatie op een etiket aan
de binnenzijde van de tankvulklep
heeft altijd prioriteit.
Brandstof voor dieselmotoren
De dieselmotoren zijn compatibel met biobrandstoffen die voldoen aan dehuidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN590 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 7% vetzuurmethylester).
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN16734 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 10% Fatty Acid Methyl Ester).
Page 174 of 251

172Rijden en bedieningParaffinediesel die voldoet aan denorm EN15940 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% Fatty Acid
Methyl Ester).
Gebruik van de brandstofsoort B20 of
B30 die voldoet aan de norm
EN16709 is mogelijk. Bij gebruik van
een dergelijke brandstofkwaliteit, ook kortstondig, is het zaak om de speci‐ale onderhoudsinstructies onder
"zware omstandigheden" nauwgezet
op te volgen.
Neem voor nadere informatie contact
op met een werkplaats.
Voorzichtig
Het gebruik van andere soorten
(bio-)brandstoffen (pure of
verdunde plantaardige of dierlijke oliën, stookolie etc.) is streng
verboden (vanwege het gevaar
voor schade aan motor en brand‐
stofsysteem).
Let op
De enige toegestane dieseladditie‐
ven zijn additieven die voldoen aan
de norm B715000.
Ritten bij lage temperaturen
Bij temperaturen onder 0 °C kunnen
sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. De motor start
en draait dan mogelijk minder goed.
Tank bij temperaturen onder 0 °C
altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
Page 175 of 251

Rijden en bediening1739Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een etiket met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
klep te duwen.
Benzine en diesel tanken
Open de tank door de dop langzaam
linksom te draaien.Hang tijdens het tanken de tankdop
aan de haak aan de binnenzijde van
de tankvulklep.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en duw het met enige kracht naar
binnen.
Schakel om te tanken het vulpistool
in.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.
Page 176 of 251

174Rijden en bedieningVoorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Sluit de tankdop door deze rechtsom
te draaien.
Klepje sluiten en vastklikken.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.
Trekhaak
Algemene informatie
Het inbouwen van een trekhaak door
een werkplaats laten uitvoeren. Zo
nodig wijzigingen in de auto aanbren‐
gen, zoals in het koelsysteem, de
hitteschilden of andere uitrusting.
Gebruik alleen een goedgekeurde
trekhaak.
De lamp-uitvaldetectie van het
remlicht van de aanhanger of de fiet‐
sendrager kan geen uitval van een
afzonderlijke lamp detecteren. Bij
bijv. vier lampen van elk 5 W wordt er
pas uitval geconstateerd, wanneer
slechts één lamp van 5 W aan blijft of
geen van de lampen.
Led-verlichting is niet geschikt voor
de kabelboom van deze trekhaak.
Een trekhaak dekt mogelijk de
opening voor het sleepoog af. In dat
geval de trekhaakstang gebruiken
voor het slepen.Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rijd niet sneller dan 80 km/u bij het
trekken van een aanhanger. Een
maximumsnelheid van 100 km/u is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en indien nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Page 177 of 251

Rijden en bediening175Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 234.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingshoeken tot max. 12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐
vermogen bij toenemende hoogte
door de ijlere lucht daalt en het klim‐
vermogen daardoor afneemt, moet
het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht voor iedere 1000 m aan hoogte
met 10% worden verminderd. Bij
ritten op wegen met een geringhellingspercentage (minder dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 227
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
van 65 kg staat op het typeplaatje van
de trekhaak en in de autopapieren
vermeld. Bij auto's met motor
DV5RC en automatische versnel‐
lingsbak is de maximaal toegestane
kogeldruk 55 kg. Altijd de maximale
kogeldruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een maximum‐ snelheid van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Opbergen kogelstang
De zak met de trekhaak is opgebor‐
gen op de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Page 178 of 251

176Rijden en bediening
Voer de band door het achterste sjor‐oog rechts, wikkel de band twee keer
om de zak en trek de band aan om de zak vast te zetten.
Bevestiging van de kogelstang
Klap de aanhangeraansluiting
omlaag. Afsluitplug uit kogelstango‐
pening trekken en opbergen.
Spanstand kogelstang controleren ● Het rode merkteken op de draai‐ knop moet naar het groene merk‐
teken op de kogelstang gericht
zijn.
● De opening tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Anders moet de kogelstang vóór het
monteren worden aangespannen:
● Ontgrendel de kogelstang door
de sleutel naar stand c te
draaien.
Page 179 of 251

Rijden en bediening177●Trek de draaiknop naar buiten en
draai deze zo ver mogelijk
rechtsom.
Kogelstang monteren
Aangespannen kogelstang in de
kogelstangopening steken en stevig
omhoogduwen totdat deze hoorbaar vastklikt.
De draaiknop springt automatisch
terug in de uitgangspositie en rust zonder speling tegen de kogelstang.
9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Vergrendel de kogelstang door de
sleutel naar stand c te draaien. Sleu‐
tel verwijderen en beschermkapje dichtdrukken.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Juiste montage van de kogelstang
controleren
● Het groene merkteken op de draaiknop moet naar het groenemerkteken op de kogelstang
gericht zijn.
● Tussen de draaiknop en de kogelstang mag geen speling
zitten.
● De kogelstang moet stevig in de kogelstangopening vergrendeld
zijn.
● De kogelstang moet zijn en de sleutel moet verwijderd zijn.9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde kogelstang. Als u de kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Page 180 of 251

178Rijden en bedieningDemontage van de kogelstang
Open de beschermende klep en draai
de sleutel naar stand c om de kogel‐
stang te ontgrendelen.
Trek de draaiknop naar buiten en
draai deze zo ver mogelijk rechtsom.
Trek de kogelstang naar onderen toe los.
Plaats de dekplug in de trekhaakope‐ ning.
Klap de aanhangeraansluiting
omhoog.
Berg de trekstang op in de zak en zet
de zak met de band vast aan het
achterste sjoroog rechts. Wikkel de
band twee keer om de zak en trek de
band aan om de zak vast te zetten.