OPEL GRANDLAND X 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.5, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2018.5Pages: 283, PDF Size: 7.64 MB
Page 161 of 283

Rijden en bediening159Als het voertuig uitgerust is met een
automatische versnellingsbak en de
rem niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voorportieren
goed dicht zijn.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de parkeerrem losgezet is, trek de parkeerrem dan aan door
aan de schakelaar m te trekken.
3. Haal uw voet van het rempedaal.
4. Druk minimaal 10 en maximaal 15 s op de schakelaar m.
5. Laat de schakelaar m los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt. 7. Trek 2 s aan de schakelaar m.
Het uitschakelen van de automati‐
sche bediening van de elektrische
parkeerrem wordt bevestigd door o
dat brandt op de instrumentengroep
3 98. De elektrische parkeerrem kan
alleen handmatig worden aangetrok‐ ken en losgezet.
Om de automatische bediening weer
in te schakelen moet u bovenstaande stappen herhalen.Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje j en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 107.
Trek de elektrische parkeerrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
vijf seconden uitgetrokken. Als
controlelampje m brandt, is de elek‐
trische parkeerrem aangetrokken.
Zet de elektrische parkeerrem los:
houd de schakelaar m langer dan
twee seconden ingedrukt. Als contro‐
lelampje m dooft, is de elektrische
parkeerrem losgezet.
Controlelampje m knippert: elektri‐
sche parkeerrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert
de lamp continu, zet de elektrische
parkeerrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende
twee seconden ingeschakeld. Bij het
optrekken van de auto werken de
remmen automatisch niet meer.
Page 162 of 283

160Rijden en bedieningRijregelsystemenElektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control- systeem
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
TC is een onderdeel van ESC.
De Traction Control verhoogt indien
nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden,
door te voorkomen dat de aangedre‐
ven wielen doorslaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt hetwiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC en TC werken na elke motorstart zodra controlelampje b dooft.
Wanneer ESC en TC werken, knip‐ pert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 99.
Uitschakelen
ESC en TC zijn op ieder gewenst
moment te deactiveren: druk op a.
Het led-lampje in de toets a brandt.
Bij het deactiveren van ESC en TC verschijnt er een statusbericht op het
Driver Information Center.
ESC en TC wordt opnieuw geacti‐
veerd door nogmaals op de knop a te
drukken, door de rem in te trappen of
door sneller te rijden dan 50 km/h.
Het led-lampje in de knop a dooft
wanneer ESC en TC opnieuw worden
geactiveerd.
Page 163 of 283

Rijden en bediening161ESC en TC worden ook opnieuw
geactiveerd wanneer u het contact de
volgende keer opnieuw inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Selective Ride ControlVoorzichtig
De auto is voornamelijk bestemd
voor ritten over verharde wegen,
met af en toe een terreinrit.
Rijd echter niet in terrein waar de
auto beschadigd kan raken door obstakels, zoals stenen, en in
terrein met steile hellingen en een slechte grip.
Doorwaad geen waterpartijen met
de auto.
Voorzichtig
Bij ritten in het terrein kunnen plot‐ selinge bewegingen en manoeu‐
vres ertoe leiden dat er een
botsing ontstaat of dat u de
controle verliest.
Selective Ride Control biedt meer
tractie in situaties met weinig grip
(sneeuw, modder en zand).
Het systeem past zich aan het terrein aan door aansturen van de voorwie‐
len en bespaart daarbij het gewicht dat normaal bij een conventionele
vierwielaandrijving hoort.
Met Selective Ride Control kunt u
kiezen tussen vijf rijmodi:
● modus ESC uit 9
● standaardmodus 2
● sneeuwmodus 3
● moddermodus 4
● zandmodus 1
U schakelt de diverse modi in door
aan de knop te draaien.
Er licht een led op en er verschijnt een statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center om de gekozen modus te
bevestigen.
modus ESC uit 9
In deze modus werken de ESC en
Traction Control niet.
In de toets a brandt een led.
De ESC en Traction Control worden vanaf 50 km/h automatisch of elke
keer dat u het contact inschakelt
opnieuw geactiveerd.
Page 164 of 283

162Rijden en bedieningStandaardmodus 2
Deze modus is gekalibreerd voor
weinig wielspin, op basis van de
verschillende soorten grip die bij
dagelijkse ritten aan de orde zijn.
Elke keer bij uitschakelen van het
contact, wordt het systeem automa‐
tisch teruggezet naar deze modus.
Sneeuwmodus 3
Deze modus past zich aan op de grip
van elk wiel tijdens het starten.
Bij het vooruitrijden optimaliseert het
systeem de wielspin om de beste
acceleratie op basis van de beschik‐
bare tractie te waarborgen. Aanbevo‐ len bij een dikke laag sneeuw en
steile hellingen.
Deze modus is actief bij snelheden tot 50 km/h.
Moddermodus 4
Deze modus staat veel wielspin toe voor het wiel met de minste grip bij het starten. Dit verwijdert de modder en
herstelt de tractie.Tegelijkertijd wordt aan het wiel met
de meeste grip het meest mogelijke
koppel geleverd.
Deze modus is actief bij snelheden tot 80 km/h.
Zandmodus 1
In deze modus wordt er iets gelijktij‐ dige wielspin op de twee aandrijfwie‐
len toegestaan, waardoor de auto
vooruitkomt en minder snel zal
wegzakken.
Deze modus is actief bij snelheden tot 120 km/h.Voorzichtig
Gebruik de andere modi niet op
zand, omdat de auto vast zou
kunnen komen te zitten.
Sportmodus
De Sport-modus past de instellingen
van sommige autosystemen aan voor een sportievere rijstijl.
Inschakelen
Druk bij een draaiende motor op
SPORT .
Het led-lampje in de toets licht op
wanneer de Sport-modus actief is en
er verschijnt een statusbericht op het
Driver Information Center.
Page 165 of 283

Rijden en bediening163Uitschakelen
Druk kort op SPORT. De volgende
keer dat u het contact inschakelt,
wordt de Sport-modus gedeacti‐
veerd.Rijhulpsystemen
Bestuurdersondersteu‐ ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden
hoger dan 40 km/h opslaan en
aanhouden. Bovendien moet bij een
handgeschakelde versnelling mini‐
maal de derde versnelling zijn inge‐
schakeld en bij een automatische
versnellingsbak minimaal stand D of,
in stand M, de tweede of een hogere
versnelling.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.
Het systeem hanteert de ingestelde
snelheid als rijsnelheid, zonder acht
te geven op de stand van het gaspe‐
daal.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De status en de ingestelde snelheid
staan op het Driver Information
Center.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelampje m 3 102.
Page 166 of 283

164Rijden en bedieningSysteem inschakelen
Druk op m, waarna het symbool m en
een bericht verschijnen op het Driver
Information Center. Het systeem is
nog steeds niet actief.
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het kartelwiel eenmaal kort naar
RES/+ of SET/- . De huidige snelheid
wordt opgeslagen en gehandhaafd. U kunt het gaspedaal loslaten.
De ingestelde snelheid is vervolgens te wijzigen door het kartelwiel naar
RES/+ te duwen om de snelheid te
verhogen of naar SET/- om de snel‐
heid te verlagen. Bij kort indrukken
wijzigt u de snelheid in kleine stapjes
en bij lang indrukken in grote stappen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Page 167 of 283

Rijden en bediening165Snelheid van
verkeersbordherkenning overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de verkeers‐
bordherkenning een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐ teerde maximumsnelheid kan worden
gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van een camera boven
aan de voorruit detecteert en leest dit systeem de maximumsnelheid en de
borden einde maximumsnelheid. Het
systeem houdt ook rekening met
maximumsnelheden in de navigatie‐
kaartgegevens.
De functie kan worden gedeactiveerd
of geactiveerd in het menu Persoon‐
lijke instellingen 3 108.
Bij een actieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
De weergegeven informatie hangt af
van de versie van het Driver Informa‐
tion Center.Op het Driver Information Center
verschijnt het maximumsnelheids‐
bord op het display en licht MEM
enkele seconden op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
Ingestelde snelheid overschrijden Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
Functie deactiveren
Druk op Ñ, de cruisecontrol staat in
de pauzemodus en er verschijnt een
bericht. U rijdt in de auto zonder crui‐ secontrol.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.De cruisecontrol wordt automatisch gedeactiveerd in de volgende geval‐
len:
● U trapt op het rempedaal.
● U trapt op het koppelingspedaal.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
● Het Traction Control of de elek‐ tronische stabiliteitsregeling is
actief.
● De keuzehendel staat in de stand
N (automatische versnellings‐
bak) / de eerste of tweede
versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak).
Opgeslagen snelheid hervatten Duw het kartelwiel naar RES/+ bij een
snelheid hoger dan 40 km/h. De
opgeslagen snelheid wordt nu over‐
genomen.
Systeem uitschakelen Druk op m, de cruisecontrolmodus
wordt gedeactiveerd en de cruisecon‐
trolaanduiding op het Driver Informa‐
tion Center dooft.
Page 168 of 283

166Rijden en bedieningBij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt u de cruisecontrol gedeacti‐
veerd.
Bij het uitschakelen van het contact
gaat een geprogrammeerde snelheid verloren.
Storing
Bij een storing in de cruisecontrol wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
De cruisecontrol werkt mogelijk niet
goed, als de verkeersborden niet
voldoen aan het Verdrag van Wenen
inzake verkeersborden en verkeers‐
tekens.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/h.U kunt accelereren tot de ingestelde
snelheid. Bij het afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De actuele snelheid en de ingestelde snelheidslimiet staan op het Driver
Information Center.
Systeem inschakelen
Druk op ß, waarna het symbool ß
en een bericht verschijnen op het
Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
Page 169 of 283

Rijden en bediening167Duw het kartelwiel eenmaal kort naar
RES/+ of SET/- .
Na het instellen van de snelheid kunt
u de gewenste maximumsnelheid
instellen door het kartelwiel naar
RES/+ te duwen om de snelheid te
verhogen of naar SET/- om de snel‐
heid te verlagen. Bij kort indrukken
wijzigt u de ingestelde snelheid in
kleine stapjes en bij lang indrukken in
grote stappen. De ingestelde snel‐ heid verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
Druk op Ñ om de snelheidsbegren‐
zer te activeren.
Snelheid van
verkeersbordherkenning overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de verkeers‐
bordherkenning een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐ teerde maximumsnelheid kan worden gebruikt als een nieuwe waarde voor
de snelheidsbegrenzer.
Met behulp van een camera boven
aan de voorruit detecteert en leest dit
systeem de maximumsnelheid en de
borden einde maximumsnelheid. Het
systeem houdt ook rekening met
maximumsnelheden in de navigatie‐
kaartgegevens.
De functie is te activeren of te deacti‐ veren in met menu Persoonlijke
instellingen 3 108.
Bij een actieve snelheidsbegrenzer verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
De weergegeven informatie hangt af
van de versie van het Driver Informa‐
tion Center.Op het Driver Information Center
verschijnt het maximumsnelheids‐
bord en licht MEM enkele seconden
op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de snelheidsbegrenzer.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren
Druk op Ñ, de snelheidsbegrenzer
staat in de pauzemodus en er
verschijnt een bericht. Er is geen
actieve snelheidslimiet voor de auto.
Page 170 of 283

168Rijden en bedieningDe snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten Druk op Ñ, de opgeslagen snelheids‐
limiet wordt hervat.
Systeem uitschakelen
Druk op ß, de snelheidsbegrenzer‐
modus wordt gedeactiveerd en de
snelheidslimietaanduiding op het
Driver Information Center dooft.
Bij het indrukken van m ter activering
van de cruisecontrol wordt de snel‐
heidsbegrenzer uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen liggen.
Storing
Bij een storing in de snelheidsbegren‐ zer wordt de ingestelde snelheid
gewist, waarbij de streepjes gaan
knipperen.De snelheidsbegrenzer werkt moge‐
lijk niet goed, als de verkeersborden
niet voldoen aan het Verdrag van
Wenen inzake verkeersborden en verkeerstekens.
Adaptieve cruisecontrol De adaptieve cruisecontrol is een
verbetering van de conventionele
cruisecontrol en biedt als aanvullende functie het aanhouden van een
bepaalde volgafstand tot een voorlig‐ ger. Deze gebruikt radar en camera‐
sensoren voor de detectie van voor‐
liggers. Als er zich geen voertuig voor u bevindt, zal de adaptieve cruisecon‐
trol zich als een conventionele crui‐
secontrol gedragen.
De adaptieve cruisecontrol verlaagt automatisch de rijsnelheid wanneer u een langzamer rijdende auto nadert.Vervolgens wordt de rijsnelheid op de geselecteerde volgafstand aange‐past aan die van de voorligger. De
rijsnelheid neemt toe of af met die van
de voorligger, maar zal de ingestelde snelheid niet overschrijden. De crui‐
secontrol kan beperkt remmen, met
geactiveerde remlichten.Als de voorligger accelereert of van
rijstrook wisselt, laat de adaptieve cruisecontrol u weer snel naar de
ingestelde snelheid accelereren. Als
de bestuurder de richtingaanwijzers
bedient om een langzamer rijdend
voertuig in te halen, laat de adaptieve
cruisecontrol uw auto tijdelijk accele‐
reren in de richting van dit voertuig om te helpen bij het inhalen ervan. De
ingestelde snelheid wordt echter
nooit overschreden.
Bij een handgeschakelde versnel‐
lingsbak kan de adaptieve cruisecon‐
trol een snelheid van meer dan
30 km/h instellen. Als de voorligger te langzaam rijdt en de gekozen volgaf‐
stand niet meer te handhaven is,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center. Het bericht advi‐
seert de bestuurder om de controle
over te nemen van de auto. Bij auto's
met een automatische versnellings‐
bak kan het systeem de auto tot stil‐
stand afremmen.