ESP OPEL GRANDLAND X 2019.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.75, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2019.75Pages: 281, PDF Size: 7.76 MB
Page 6 of 281

4Inleiding● Richtingaanduidingen in debeschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
9 Waarschuwing
Teksten met de vermelding
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot
verwondingen leiden.Voorzichtig
Teksten met de vermelding
Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan
raken. Het niet naleven van deze
richtlijnen kan tot beschadiging
van de auto leiden.
Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Paginaverwijzingen en lemma's in de
index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
We wensen u vele uren autorijplezier. Uw Opel-team
Page 16 of 281

14Kort en bondigVoorruitsproeiers
Trekken.
Wis-/wasinstallatie voor 3 82.
Sproeiervloeistof 3 211.
Wisserblad vervangen 3 214.
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werkingAchterruitsproeier
Druk op.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
Wis- / wasinstallatie achterruit
3 84.
Page 85 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen83Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Bij uitschakeling van het
contact wordt de automatisch
wisfunctie gedeactiveerd. Om de
automatische wisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand OFF duwen en terughalen
naar AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
Ga na of de sensor niet bedekt is
3 40, 3 10.
Controlelampje < 3 82.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 211.
Page 86 of 281

84Instrumenten en bedieningsorganenWis- en wasinstallatieachterruit
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 106.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 211.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Page 98 of 281

96Instrumenten en bedieningsorganenHet rem- en koppelingsvloeistofpeil iste laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remvloeistof 3 211.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische parkeerrem is aangetrok‐
ken 3 151.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐
veerd of werkt niet. Activeer de auto‐ matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 151.
Elektrische parkeerrem defect
E brandt geel.
Brandt
Storing in de elektrische parkeerrem
3 151.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 151.
Schakelen R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Lane Departure Warning ) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Page 120 of 281

118VerlichtingMistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker is aangesloten op het contact, bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. De hendel volledig omhoog (parkeerlichten rechts) of omlaag
zetten (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal en het bijbehorende controlelampje
van de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.
Page 126 of 281

124KlimaatregelingDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Ventilatorsnelheid Pas de luchtopbrengst aan door Z op
de gewenste snelheid te draaien.
rechtsom:vergrotenlinksom:verkleinenKoeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop/Start-systeem 3 139.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
Page 141 of 281

Rijden en bediening139De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐ lingsbak gedurende ca. 5 minuten
worden verwarmd. De schakelhendel
moet in stand P staan.
Turbomotor opwarmen Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit vanaf het moment dat de
auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv.
aan een verkeerslicht of in een file.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar vanaf het moment dat de motor
is gestart, de auto is vertrokken en
aan de onderstaande voorwaarden is
voldaan.Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de toets Ò
niet brandt. Druk om een gedeacti‐
veerd systeem te activeren op Ó.
Als het Stop/Start-systeem tijdelijk niet beschikbaar is en de knop Ò
wordt ingedrukt, knippert de led in de
knop.
Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op Ò te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop oplicht.
Page 143 of 281

Rijden en bediening141Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroomspaarmodus gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐ systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in zonder het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.Auto’s met automatische
versnellingsbak
De motor wordt in de volgende situ‐
aties opnieuw gestart:
● rempedaal losgelaten met de keuzehendel in de stand D of M
● rempedaal losgelaten of keuze‐ hendel in de stand N wanneer de
keuzehendel in de stand D of M
wordt gezet
● keuzehendel in de stand R gezet
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De schakelhendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Stop/Start-systeem manueel uitgeschakeld
● veiligheidsgordel van bestuurder losgemaakt en bestuurderspor‐
tier geopend● motortemperatuur te laag
● oplaadniveau van accu onder een bepaald niveau
● remvacuüm onvoldoende
● auto rijdt minstens stapvoets ● aircosysteem vereist starten van de motor
● airco handmatig ingeschakeld
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
ondergrond met brandbaar
materiaal. Door de hoge
temperatuur van het uitlaatsys‐
teem kan het oppervlak
ontbranden.
● Trek altijd de parkeerrem aan.
Page 158 of 281

156Rijden en bedieningVoorzichtig
Bij ritten in het terrein kunnen plot‐selinge bewegingen en manoeu‐
vres ertoe leiden dat er een
botsing ontstaat of dat u de
controle verliest.
Selective Ride Control biedt meer
tractie in situaties met weinig grip
(sneeuw, modder en zand).
Het systeem past zich aan het terrein aan door aansturen van de voorwie‐
len en bespaart daarbij het gewicht dat normaal bij een conventionele
vierwielaandrijving hoort.
Met Selective Ride Control kunt u
kiezen tussen vijf rijmodi:
● modus ESC uit 9
● standaardmodus 2
● sneeuwmodus 3
● moddermodus 4
● zandmodus 1
U schakelt de diverse modi in door
aan de knop te draaien.
Er licht een led op en er verschijnt een statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center om de gekozen modus te
bevestigen.
modus ESC uit 9
In deze modus werken de ESC en
Traction Control niet.
In de toets a brandt een led.
De ESC en Traction Control worden vanaf 50 km/h automatisch of elke
keer dat u het contact inschakelt
opnieuw geactiveerd.Standaardmodus 2
Deze modus is gekalibreerd voor
weinig wielspin, op basis van de
verschillende soorten grip die bij
dagelijkse ritten aan de orde zijn.
Elke keer bij uitschakelen van het
contact, wordt het systeem automa‐
tisch teruggezet naar deze modus.
Sneeuwmodus 3
Deze modus past zich aan op de grip van elk wiel tijdens het starten.
Bij het vooruitrijden optimaliseert het
systeem de wielspin om de beste
acceleratie op basis van de beschik‐
bare tractie te waarborgen. Aanbevo‐ len bij een dikke laag sneeuw en
steile hellingen.
Deze modus is actief bij snelheden tot 50 km/h.
Moddermodus 4
Deze modus staat veel wielspin toe voor het wiel met de minste grip bij het
starten. Dit verwijdert de modder en
herstelt de tractie.