esp OPEL GRANDLAND X 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2020Pages: 293, PDF Size: 21.79 MB
Page 6 of 293
4Inleiding● Richtingaanduidingen in debeschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk uw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
9 Waarschuwing
Teksten met de vermelding
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot
verwondingen leiden.Voorzichtig
Teksten met de vermelding
Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan
raken. Het niet naleven van deze
richtlijnen kan tot beschadiging
van de auto leiden.
Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Paginaverwijzingen en lemma's in de
index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
We wensen u vele uren autorijplezier. Uw Opel-team
Page 16 of 293
14Kort en bondigVoorruitsproeiers
Trekken.
Wis-/wasinstallatie voor 3 82.
Sproeiervloeistof 3 227.
Wisserblad vervangen 3 230.
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werkingAchterruitsproeier
Druk op.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
Wis- / wasinstallatie achterruit
3 84.
Page 26 of 293
24Sleutels, portieren en ruitenHandzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Let op
Om accustroom te besparen worden
de sleutelloze functies na 21 dagen
niet te zijn gebruikt op stand-by
gezet. Druk om de functies weer te
activeren op een toets op de elek‐ tronische sleutel.
Batterij elektronische sleutel
vervangen
Batterij meteen vervangen zodra het
systeem niet meer goed werkt of het
bereik ervan afneemt. Een bericht op
het Driver Information Center geeft
aan dat de batterij moet worden
vervangen 3 109.Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
1. Verwijder het deksel.
2. Verwijder de lege batterij.
3. Vervang de batterij door een batterij van hetzelfde type. Let op
de installatiepositie.
4. Plaats het deksel.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet kan
worden vergrendeld of ontgrendeld of als de motor niet kan worden gestart,
kan dit de volgende oorzaken
hebben:
● Storing in elektronische sleutel.
● De elektronische sleutel is buiten
ontvangstbereik.
● De accuspanning is te laag.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Om de storing te verhelpen, de positie van de elektronische sleutel verande‐
ren.
Handmatig ontgrendelen 3 24.
Centrale vergrendeling
Ontgrendelt en vergrendelt portieren,
bagageruimte en tankvulklep.
Door aan de binnenportierkruk te
trekken wordt het desbetreffende
portier ontgrendeld. Door nog eens
aan de handgreep te trekken gaat het portier open.
Page 56 of 293
54Stoelen, veiligheidssystemen9Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor
gebruik door slechts één persoon
tegelijk.
Kinderveiligheidssysteem 3 63.
Alle onderdelen van het veiligheids‐
gordelsysteem regelmatig op schade,
verontreiniging en juiste werking
controleren.
Beschadigde onderdelen laten
vervangen. Na een aanrijding de
veiligheidsgordels en de veiligheids‐
gordelspanners door een werkplaats
laten vervangen.
Let op
Controleer of de veiligheidsgordels
niet zijn beschadigd door schoenen
of scherpe voorwerpen of verstrikt
zijn. Voorkom dat er vuil in de oprol‐ automaten terecht komt.
Gordelwaarschuwing
Elke stoel is voorzien van een gordel‐
verklikker, aangeduid met een contro‐
lelampje X op de dakconsole, voor
elke stoel één.
Gordelverklikker 3 95.
Veiligheidsgordelkrachtbegren‐ zers
De kracht die inwerkt op de carrosse‐
rie wordt beperkt doordat de veilig‐
heidsgordel tijdens een botsing gelei‐
delijk wordt ontspannen.
Gordelspanners
De veiligheidsgordels van de voor‐
stoelen en buitenste achterstoelen
worden door veiligheidsgordelspan‐
ners aangespannen bij een
voldoende krachtige frontale of zijde‐
lingse aanrijding of aanrijding van
achteren.9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van veilig‐
heidsgordels) kan de veiligheids‐
gordelspanners in werking stellen.
Geactiveerde veiligheidsgordelspan‐
ners zijn te herkennen aan de continu
brandende controlelampjes v.
Airbag en veiligheidsgordelspan‐
ners 3 95
Geactiveerde veiligheidsgordelspan‐ ners door een werkplaats laten
vervangen. Veiligheidsgordelspan‐
ners worden slechts eenmaal geacti‐
veerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐
res of andere voorwerpen die de
werking van de veiligheidsgordel‐
spanners kunnen verstoren. Geen
aanpassingen in de componenten
van de veiligheidsgordelspanners
aanbrengen, anders vervalt de type‐
goedkeuring van de auto.
Page 86 of 293
84Instrumenten en bedieningsorganenGa na of de sensor niet bedekt is
3 40, 3 10.
Controlelampje < 3 82.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 227.
Wis- en wasinstallatie
achterruit
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 110.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐
veerd wanneer het vloeistofpeil te
laag is.
Sproeiervloeistof 3 227.
Page 100 of 293
98Instrumenten en bedieningsorganenBrandtStoring in de elektrische parkeerrem
3 160.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Automatische bediening
van elektrische parkeerrem
uit
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐ veerd of werkt niet. Bij een storing
brandt o samen met andere contro‐
lelampen of er verschijnt een bijbeho‐ rend bericht op het Driver Information Center.
Activeer de automatische bediening
opnieuw of laat het probleem verhel‐
pen door een garage in geval van een
storing.
Automatische bediening 3 160.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele
seconden niet dooft of als tijdens de
rit gaat branden, dan zit er een storing
in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 160.
Schakelen
R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 200.
Lane keep assist
a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en isgebruiksklaar.
Brandt geel Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.
Knippert geel Het systeem herkent dat de auto de
rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 201.
Page 125 of 293
Verlichting123Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker is aangesloten op het contact, bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. De hendel volledig omhoog (parkeerlichten rechts) of omlaag
zetten (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal en het bijbehorende controlelampje
van de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.
Page 131 of 293
Klimaatregeling129De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Ventilatorsnelheid Pas de luchtopbrengst aan door Z op
de gewenste snelheid te draaien.
rechtsom:versnellenlinksom:vertragenKoeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop/Start-systeem 3 145.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
Page 147 of 293
Rijden en bediening145motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐
lingsbak gedurende ca. 5 minuten
worden verwarmd. De schakelhendel moet in stand P staan.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐ tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit vanaf het moment dat de
auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv.
aan een verkeerslicht of in een file.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar vanaf het moment dat de motor
is gestart, de auto is vertrokken en
aan de onderstaande voorwaarden is
voldaan.Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de toets Ò
niet brandt. Druk om een gedeacti‐
veerd systeem te activeren op Ó.
Als het Stop/Start-systeem tijdelijk niet beschikbaar is en de knop Ò
wordt ingedrukt, knippert de led in de
knop.
Uitschakelen
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op Ò te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop oplicht.
Page 149 of 293
Rijden en bediening147Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroomspaarmodus gezet.
De ventilatorsnelheid van het airco‐ systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in zonder het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.Auto’s met automatische
versnellingsbak
De motor wordt in de volgende situ‐
aties opnieuw gestart:
● rempedaal losgelaten met de keuzehendel in de stand D of M
● rempedaal losgelaten of keuze‐ hendel in de stand N wanneer de
keuzehendel in de stand D of M
wordt gezet
● keuzehendel in de stand R gezet
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De schakelhendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Stop/Start-systeem manueel uitgeschakeld
● veiligheidsgordel van bestuurder losgemaakt en bestuurderspor‐
tier geopend● motortemperatuur te laag
● oplaadniveau van accu onder een bepaald niveau
● remvacuüm onvoldoende
● auto rijdt minstens stapvoets ● aircosysteem vereist starten van de motor
● airco handmatig ingeschakeld
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
ondergrond met brandbaar
materiaal. Door de hoge
temperatuur van het uitlaatsys‐
teem kan het oppervlak
ontbranden.
● Trek de handrem aan.