traction control OPEL INSIGNIA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: INSIGNIA, Model: OPEL INSIGNIA 2014Pages: 329, PDF Size: 8.89 MB
Page 13 of 329
Kort en bondig11
1Elektrische ruitbediening .......41
2 Centrale vergrendeling .........24
3 Buitenspiegels ......................38
4 Lichtschakelaar ..................128
Koplampverstelling ............130
Mistlampen/
mistachterlichten ................135
Instrumentenverlichting ......136
5 Zijdelingse luchtroosters .....152
6 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dim-/
grootlicht, grootlichtassis‐
tentie ................................... 134
Omgevingsverlichting ......... 138
Parkeerlichten .....................135
Knoppen voor Driver
Information Center ..............112
7 Cruise control .....................178
Snelheidsbegrenzer ............180
Adaptieve cruise control .....181
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 1898Instrumenten ...................... 100
Driver Information Center .... 112
9 Knoppen voor Driver
Information Center ..............112
10 Wis-/wasinstallatie
voorruit,
koplampsproeiers, wis-/
wasinstallatie achter ............. 88
11 Middelste luchtroosters ......152
12 Sport/Tour-modus ..............175
Traction Control-systeem ...173
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............174
Alarmknipperlichten ...........134
Parkeerhulp/
Geavanceerde
parkeerhulp ........................ 195
Lane Departure Warning ...210
13 Status-LED alarmsysteem ...35
14 Colour-Info-Display ............119
15 Handschoenenkastje ...........7016Controlelamp airbag
activeren/deactiveren .........106
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ....................104
17 Bedieningsorganen voor
Colour-Info-Display .............119
18 Cd-sleuf
19 Verwarming en ventilatie ....140
20 Elektrische handrem ...........171
21 Touchpad ............................ 119
22 Handgeschakelde
versnellingsbak ..................169
Automatische
versnellingsbak ..................164
23 Asbak ................................... 94
24 Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 160
Knop brandstofkeuze‐
schakelaar ........................... 102
25 Contact-/Aan/Uit-
schakelaar ........................... 156
26 Claxon .................................. 87
27 Stuurwiel instellen ................86
Page 110 of 329
108Instrumenten en bedieningsorganenOpschakelen[ erschijnt als een symbool op het
Driver Information Center wanneer opschakelen onwille van een zuinig
verbruik wordt aanbevolen.
Bij sommige versies verschijnt de in‐
geschakelde versnelling als volledige
pagina op het Driver Information Cen‐
ter 3 112.
Schakelen
R of S met het nummer van de naas‐
thogere of -lagere versnelling ver‐
schijnt, wanneer op- of terugschake‐
len wordt aanbevolen.
Variabele
stuurbekrachtiging c brandt geel.
Storing in het variabele stuurbekrach‐
tigingssysteem. Hierdoor kan de auto zwaarder of lichter gaan sturen. De
hulp van een werkplaats inroepen.Afstand tot voorligger
E geeft de ingestelde afstand tot
voorligger van de adaptieve cruise
control of de waarschuwingstijdge‐
voeligheid van de frontaanrijdings‐
waarschuwing door middel van ge‐
vulde afstandsbalken aan.
Adaptieve cruise control 3 181.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 189.
Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen
Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar.
Knippert geel
Het systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Ultrasoonparkeerhulp r brandt geel.
Storing in het systeemof
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 195.
Elektronische
stabiliteitsregeling uit n brandt geel.
Het systeem is gedeactiveerd.
Elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction
Control-systeem b brandt of knippert geel.
Page 111 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen109
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐ der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem grijpt actief in. Het mo‐torvermogen kan worden begrensd
en de auto kan automatisch iets wor‐
den afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) 3 174, Traction Control-sys‐
teem 3 173.
Traction Control-systeem
uit k brandt geel.
Het systeem is gedeactiveerd.
Voorverwarming
! brandt geel.Voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gereinigd worden.
Blijven rijden totdat % dooft. Laat het
motortoerental zo mogelijk niet onder
2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het
reinigingsproces zo spoedig mogelijk.
Knippert
Het maximale vulniveau van het filter
is bereikt. Start het reinigingsproces
onmiddellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Roetfilter 3 163, Stop-startsysteem
3 160.Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60 - 90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliedruk I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Page 175 of 329
Rijden en bediening173
Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door con‐
trolelamp j en een bericht op het Dri‐
ver Information Center. Boordinfor‐
matie 3 121.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
5 seconden uitgetrokken. Als contro‐ lelamp m brandt, is de elektrische
handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m meer dan
2 seconden ingedrukt. Als controle‐ lamp m dooft, is de elektrische hand‐
rem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
RemassistentieBij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht.Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende twee seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch losgezet.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 160.Rijregelsystemen
Traction ControlDe Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐
lamp b dooft.
Page 176 of 329
174Rijden en bediening
Wanneer TC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 108.
Deactivering
Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan:
druk kort op de toets b om TC te
deactiveren, k licht op. De deactive‐
ring verschijnt als een bericht op het
Driver Information Center.
De controlelamp k brandt.
U kunt de TC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐ veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Elektronische stabiliteits‐regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐ stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-sys‐
teem (TC) 3 173.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert contro‐
lelampje b.
Page 182 of 329
180Rijden en bediening
Automatisch uitschakelen:■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ de rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt,
■ keuzehendel in N,
■ motorsnelheid is zeer laag,
■ het Traction Control-systeem of de elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) is actief,
■ de frontaanrijdingswaarschuwing is
geactiveerd.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.Via de knop L voor het activeren van
de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐
kelen van het contact, wordt ook de
cruise control uitgeschakeld en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Activering
Toets L indrukken. De controlelamp
L op de instrumentengroep brandt
wit. Als de cruise control of adaptieve
cruise control eerder geactiveerd
was, wordt deze uitgeschakeld als de
snelheidsbegrenzer wordt geacti‐
veerd en de controlelamp m dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Centre wordt getoond.
Page 188 of 329
186Rijden en bediening
DeactiveringDe bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
■ de knop y in te drukken,
■ te remmen,
■ het koppelingspedaal langer dan vier seconden ingedrukt te houden,
■ de keuzehendel van de automati‐ sche transmissien naar N te zetten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
■ de rijsnelheid boven 190 km/u of onder 15 km/u komt (bij auto's metautomatische versnellingsbak
wordt afgeremd tot stilstand, zon‐
der binnen twee minuten te deacti‐
veren),
■ het Traction Control-systeem lan‐ ger dan 20 seconden werkt,
■ de elektronische stabiliteitsregeling
werkt,
■ er gedurende een aantal minuten geen ander verkeer of object langs
de weg wordt aangetroffen. In ditgeval zijn er geen radarecho's en
kan de sensor melden dat deze ver‐ vuild is,
■ het preventief remsysteem in wer‐ king treedt,
■ de radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm,
■ er een storing wordt geconstateerd
in de radar, motor of het remsys‐
teem.
Daarnaast wordt het systeem auto‐
matisch gedeactiveerd bij auto's met
een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruise control met volledig
snelheidsbereik) wanneer:
■ Elektrische handrem is aangetrok‐ ken,
■ de auto langer dan twee minuten door het systeem heeft stilgestaan,
■ de auto stopt en een portier wordt geopend.
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m of C wit en ver‐
schijnt er een waarschuwingspop-up op het Driver Information Center.
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐ stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op de knop C om de adaptieve
cruise control uit te schakelen. De controlelamp m of C dooft. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Page 325 of 329
323
BBagageruimte ........................ 30, 72
Bagageruimte-afdekking .............74
Banden- en velgmaat veranderen ............................. 254
Bandenreparatieset ...................255
Bandenspanning .......................250
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ............................... 109, 251
Bandenspanningswaarden ........299
Batterijspanning .........................123
Bedieningsorganen ......................86
Bekerhouders .............................. 71
Bekleding .................................... 271
Beladingsinformatie .....................84
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 178
Beveiliging van de auto ................35
Binnenspiegels ............................. 40
Binnenverlichting ...............136, 242
Blindehoeksysteem ....................200
Bochtverlichting .......................... 131
Bolle vorm .................................... 38
Boordgereedschap .....................249
Boordinformatie .........................121
Brandstof .................................... 211
Brandstofkeuzeschakelaar ........102
Brandstofmeter .......................... 101
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot 218Brandstof voor benzinemotoren 211
Brandstof voor dieselmotoren ...212
Brandstof voor rijden op LPG .....212
Buitenspiegels .............................. 38
Buitentemperatuur .......................90
Buitenverlichting .........................128
C
Car Pass ...................................... 21
Centrale vergrendeling ................24
Claxon ................................... 14, 87
Colour-Info-Display .....................119
Conformiteitsverklaring ...............320
Contactslotstanden ....................156
Controlelampen ..................100, 104
Controle over de auto ................155
Controles .................................... 224
Cruise control ....................111, 178
D
Dagrijlicht ................................... 131
Dagteller .................................... 100
Dak ............................................... 44
Dakbelasting ................................. 84
Dakdrager .................................... 83
Diefstalalarmsysteem ..................35
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 231
Dimlicht of grootlicht ...................128Driepuntsgordel ........................... 58
Driver Information Center ...........112
E Eerste hulp ................................... 82
Elektrisch bediende ruiten ...........41
Elektrische aansluitingen .............92
Elektrische handrem ...................107
Elektrische stoelverstelling ...........52
Elektrische verstelling ..................38
Elektrisch systeem...................... 243
Elektronische rijprogramma's ....167
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ...108
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 174
Elektronische stabiliteitsregeling uit ...............108
Elektronisch sleutelsysteem .........23
Event Data Recorders (EDR) .....320
F FlexOrganizer .............................. 77
Frontaal airbagsysteem ...............60
Frontaanrijdingswaarschuwing ...189
G Gebruik van deze handleiding .......3
Geluidssignalen .........................122
Gereedschap ............................. 249
Page 327 of 329
325
Opgeslagen instellingen...............24
Opschakelen............................... 108
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Panne ......................................... 265
Parkeerhulp ......................... 40, 195
Parkeerlichten ............................ 135
Parkeren .............................. 19, 162
Park pilot met ultrasoonsensoren 195
Persoonlijke instellingen ............124
Pollenfilter .................................. 154
Portieren ....................................... 30
Portier open ............................... 112
Prestaties ................................... 282
Profieldiepte ............................... 253
Q Quickheat ................................... 152
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 321
Regelbare instrumentenverlichting ...........136
Regeleenheid smartphone .........121
Registreren van autogegevens en privacy ................................ 320
Remassistentie .......................... 173
Rem- en koppelingssysteem .....106Rem- en koppelingsvloeistof ......273
Rem intrappen ........................... 110
Remmen ............................ 170, 228
Remvloeistof .............................. 228
Reservewiel ............................... 261
Richtingaanwijzer ......................104
Richtingaanwijzers ..................... 134
Richtingaanwijzer vooraan .........232
Roetfilter ............................. 109, 163
Rolschermen ............................... 44
Ruiten ........................................... 41
Rijgedrag en aanhangertips ......219
Rijregelsystemen ........................173
Rijverlichting ........................ 12, 110
S Schakelen ................................... 108
Service ............................... 154, 272
Service-display .......................... 103
Service-informatie ...................... 272
Sjorogen ...................................... 77
Slepen ................................ 219, 265
Sleutel, opgeslagen instellingen ...24
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................255
Snelheidsbegrenzer ...........111, 180
Snelheidsmeter .......................... 100
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................228Startbeveiliging ....................37, 110
Starten en bedienen ...................156
Starthulp gebruiken ...................263
Stoelpositie .................................. 49
Stoelverstelling ........................6, 49
Stop/Start-systeem .....................160
Storing ....................................... 168
Storing elektrische handrem .......107
Storingsindicatielamp ................106
Stroomonderbreking ..................168
Sturen ......................................... 155
Stuurbedieningsknoppen .............86
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 86
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 214
Te laag brandstofpeil .................110
Toerenteller ............................... 101
Top-Tether-bevestigingsogen ......69
Traction Control .........................173
Traction Control-systeem uit....... 109
Trekhaak .................................... 220
Trekstang.................................... 219
Typeplaatje ................................ 275
U
Uitlaatgassen ............................. 163
Uitrol-brandstofafsluiter .............159