USB OPEL INSIGNIA BREAK 2017.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.75, Model line: INSIGNIA BREAK, Model: OPEL INSIGNIA BREAK 2017.75Pages: 333, PDF Size: 9.11 MB
Page 36 of 333

34Sleutels, portieren en ruitenLet op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het
openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
Inschakelen zonder interieur- en
hellingshoekbewaking
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u dieren in de auto achterlaat, om te voorkomen dat hoge ultrasone
tonen of bewegingen het alarm acti‐
veren. Schakel ze ook uit wanneer de auto op een veerboot of een trein
staat.
1. Sluit de achterklep, de motorkap, de ruiten en het zonnedak.
2. Druk op o. De led in de knop
o brandt maximaal
tien minuten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Het statusbericht verschijnt in het
Driver Information Center.
Status-LED
De status-LED is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:LED aan:test, inschakel‐
vertragingLED knippert snel:portieren,
achterklep of
motorkap niet
goed dicht,
eventuele
systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
LED knippert lang‐
zaam:systeem is
geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Page 98 of 333

96Instrumenten en bedieningsorganenUSB-laadpoort
Onder de opklapbare armsteun zit
een USB-poort voor het opladen van
apparaten. De USB-poort heeft ook
een gegevensverbinding met het
Infotainmentsysteem. Raadpleeg de handleiding Infotainment voor meer
informatie.
Aan de achterkant van de midden‐ console bevinden zich twee USB-
aansluitingen die speciaal zijn
bestemd voor oplaadapparaten.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon en droog.
Inductief opladen
9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.9 Waarschuwing
Haal vóór het opladen van een
mobiele telefoon alle metalen
objecten van de oplader, aange‐ zien deze voorwerpen zeer heet
zouden kunnen worden.
Voor het opladen van een toestel
moet het contact ingeschakeld zijn.
De oplaadsleuf zit onder de voorste
armsteun.
Page 178 of 333

176Rijden en bedieningstarten van de motor te voorkomenweergegeven. Deze beperkingen zijn
wettelijk vereist.
Roep de hulp in van een werkplaats.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Gebruik wanneer er op een pomp‐ station geen pomp met een vulpis‐
tool voor personenauto's beschik‐
baar is alleen AdBlue-flessen of -
jerrycans met een afgedichte tank‐
adapter om bij te tanken, om terug‐
spatten en morsen te voorkomen en
om ervoor te zorgen dat de dampen uit de tank worden opgenomen en
niet eruit stromen. AdBlue in flessen
of jerrycans is verkrijgbaar bij veel
pompstations en is te koop bij bijv. Opel dealers en andere detailhan‐
delaars.
Controleer vóór het bijtanken van
AdBlue de houdbaarheidsdatum
ervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
Let op
Het systeem detecteert alleen dat er
AdBlue is bijgetankt als de boven‐
genoemde vloeistofpeilschakelaar
in de tank geactiveerd is.
Als het systeem het bijtanken van
AdBlue niet detecteert:
1. Rijd gelijkmatig gedurende 10 minuten en zorg daarbij dat
de rijsnelheid altijd meer dan
20 km/u is.
2. Als het systeem detecteert dat er
AdBlue bijgetankt is, verdwijnen
de actieradiusbeperkingen i.v.m. AdBlue.Roep de hulp van een werkplaats in als het systeem nog steeds niet
detecteert dat er AdBlue bijgetankt
is.
Bij het bijtanken van AdBlue bij
temperaturen van minder dan
-11 °C wordt dit wellicht niet door het
systeem gedetecteerd. Parkeer de
auto in dat geval op een locatie met
een hogere buitentemperatuur
totdat de AdBlue weer vloeibaar
wordt.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐ dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Tank de AdBlue-tank helemaal vol.
Doe dit als het waarschuwingsbericht
over het voorkomen van opnieuw
starten van de motor al is versche‐
nen.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulopening voor AdBlue zit achter
de tankklep, rechtsachter op de auto.
Page 188 of 333

186Rijden en bedieningRijregelsystemenTraction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐
liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐ liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9
Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op t.
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een
hogere regeldrempelwaarde.
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op t te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Page 189 of 333

Rijden en bediening187Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen doorslaan.
De koppelverdeling is een speciale functie die het koppel over de aange‐
dreven wielen verdeelt voordat ESC
ingrijpt. Bij het nemen van bochten
worden de wielen in de binnenbocht
onafhankelijk afgeremd. Daarnaast
wordt het motorkoppel overgedragen
naar het aangedreven wiel in de
buitenbocht. Hierdoor vermindert deneiging tot onderstuur en is er meer
grip op de weg wanneer snel bochten worden genomen.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Uitschakelen
U kunt ESC en TC deactiveren:
● houd t gedurende minimaal
vijf seconden ingedrukt: ESC en TC worden beide gedeactiveerd:
k en t lichten op en er verschij‐
nen statusberichten op het Driver
Information Center.
Page 190 of 333

188Rijden en bediening
●Druk alleen voor deactiveren van
het Traction Control-systeem
even op de toets t: TC werkt niet
maar ESC blijft werken, k licht
op. Bij het deactiveren van TC
verschijnt er een statusbericht op
het Driver Information Center.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op de toets t te drukken.
Als het TC-systeem eerder uitge‐
schakeld was, worden zowel TC als
ESC opnieuw geactiveerd. k en t
doven wanneer TC en ESC opnieuw
worden geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Interactief rijsysteem
Flex Ride Het Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
● SPORT -modus: druk op SPORT,
de LED brandt.
● TOUR -modus: druk op TOUR, de
LED brandt.
● AUTO-modus: SPORT of TOUR
is niet ingedrukt, er brandt geen
LED.
U deactiveert de SPORT- of TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.In elke rijmodus past Flex Ride de
volgende elektronische systemen
aan:
● elektronische dempingsregeling● gaspedaalbediening
● elektronische stuurbekrachtiging
● automatische versnellingsbak
● adaptieve cruise control
● aandrijving op alle wielen
● verbetering motorgeluid
● thema instrumentengroep
SPORT-modus
Page 271 of 333

Verzorging van de auto269Nr.Stroomkring1Elektrisch bediende ruit links2Elektrisch bediende ruit rechts3Carrosserieregelmodule4Aircoventilator5Carrosserieregelmodule6Aanhangervoorzieningen7Elektrisch neerklapbare achter‐
bank8Carrosserieregelmodule9Motorregelmodule10Head-updisplay11NO x-reductie/leidingverwarming12NO
x-reductie/roetsensor13AdBlue-module14Verwarmd stuurwiel15Transmissieregelmodule16Versterker17Alarm18Carrosserieregelmodule19AdBlue-moduleNr.Stroomkring20Carrosserieregelmodule21Carrosserieregelmodule22Carrosserieregelmodule23Elektrisch stuurslot24Airbag25Diagnosestekker26Stekkerdoos bagageruimte27EBCM-klep28Politievoorziening29–30–31Stuurbedieningsknoppen32Contactslot33Verwarming en ventilatie34Centrale gateway-module35AUX-/USB-stekker36Draadloze oplader37Achterruitenwisser38Onstar39DisplayNr.Stroomkring40Parkeerhulp41Dakconsole42Radio
Page 326 of 333

324KlantinformatieRegistratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische componenten van uw auto bevat
gegevensopslagmodules die tijdelijk
of permanent technische gegevens
over de staat van de auto, voorvallen en fouten opslaan. In het algemeen
documenteert deze technische infor‐
matie de staat van onderdelen,
modules, systemen of de omgeving.
● bedrijfsomstandigheden van systeemcomponenten (bijv.
vulniveaus)
● statusberichten van de auto en de componenten ervan (bijv.
aantal wielomwentelingen / rota‐
tiesnelheid, afremming, dwars‐
acceleratie)
● storingen en defecten in belang‐ rijke systeemcomponenten● reacties van de auto in bepaalderijsituaties (bijv. afgaan van
airbag, activering van stabiliteits‐
regeling)
● omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur)
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐
nisch en helpen bij het identificeren
en corrigeren van fouten en het opti‐
maliseren van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde
routes duiden, kunnen niet met deze
gegevens worden aangemaakt.
Als diensten worden gebruikt (bijv.
reparaties, serviceprocessen, garan‐
tiegevallen, kwaliteitsborging)
kunnen medewerkers van het servi‐
cenetwerk (met inbegrip van de fabri‐ kant) deze technische informatie
lezen in de gebeurtenis- en foutgege‐
vensopslagmodules waarbij speciale
diagnostische apparaten worden
gebruikt. Raadpleeg desgewenst
deze werkplaatsen voor meer infor‐
matie. Na het corrigeren van een fout worden de gegevens gewist uit de
foutopslagmodule of worden ze cons‐
tant overschreven.Bij het gebruik van deze auto kunnen
er zich situaties voordoen waarin
deze technische gegevens in
verband met andere informatie (o.a.
ongevalmelding, schade aan de auto, getuigenverklaringen) met een
persoon kunnen worden geassoci‐ eerd - mogelijk met behulp van een
expert.
Extra functies die contractueel zijn
overeengekomen met de klant (bijv.
locatie van auto in noodgevallen)
maken de overdracht van bepaalde
autogegevens uit de auto mogelijk.