sensor OPEL MOKKA X 2018 Handleiding Infotainment (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: MOKKA X, Model: OPEL MOKKA X 2018Pages: 261, PDF Size: 6.49 MB
Page 116 of 261

114Instrumenten en bedieningsorganen
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
Voertuig ● Klimaat- en luchtkwaliteit
Automatische ventilatorsnelheid :
Verandert het niveau van het
luchtdebiet van de klimaatrege‐
ling in het interieur in automati‐ sche modus.
Automatisch verwarmde stoelen :
De stoelverwarming wordt auto‐
matisch geactiveerd.
Automatisch ontwasemen : Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche ontwaseming.
Automatisch ontwasemen
achter : Voor automatisch inscha‐
kelen van de achterruitverwar‐
ming.
● Bots- / detectiesystemen
Parkeersensor : Activeert of
deactiveert de ultrasoonsenso‐
ren.
● Comfort en gemak
Volume signaaltonen : Verandert
het volume van geluidssignalen.
Personalisatie door bestuurder :
Activeert of deactiveert de
persoonlijke instellingen.
Automatisch ruitenwissen in
achteruit : Activeert of deactiveert
automatische inschakeling
achterruitwisser bij inschakelen
achteruitversnelling.
● Verlichting
Voertuig vinden met lichtsignaal :
Activeert of deactiveert de instap‐ verlichting.
Verlichting uit : Activeert of deac‐
tiveert de uitstapverlichting en
wijzigt de duur ervan.Verkeer links of rechts : Schakelt
om tussen verlichting voor links-
of rechtsrijdend verkeer.
Verstelbaar stadslicht : Verandert
de instellingen van de functies
voor de led-koplampen.
● Deurvergrendeling
Open deur niet vergrendelen :
Activeert of deactiveert de
portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat.
Automatisch deur vergrendelen :
Activeert of deactiveert de auto‐
matische portiervergrendelings‐ functie na inschakelen van het
contact.
Vertraagde deurvergrendeling :
Activeert of deactiveert de
vertraagde portiervergrendeling.
Deze functie vertraagt het werke‐ lijke vergrendelen van de portie‐
ren tot alle portieren gesloten
zijn.
● Afstand vergr, ontgr, starten
Lichtsignaal ontgrendelen op
afstand : Activeert of deactiveert
het alarmknipperlichtsignaal bij
het ontgrendelen.
Page 125 of 261

Verlichting123Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:activering of deactivering
van de automatische
verlichting. Schakelaar
keert terug naar AUTO8:zijmarkeringslichten9:dimlichtAchterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 126.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 126.
Groot licht
Page 126 of 261

124VerlichtingDuw tegen de hendel om van dimlicht
op groot licht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het groot licht uit te schakelen.
Grootlicht-assistent 3 126.
Grootlicht-assistent
Deze functie maakt dat het groot licht 's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/h als hoofdrijverlichting te
gebruiken is.
Het systeem schakelt automatisch naar dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 20 km/h.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.Activeren
U activeert de grootlicht-assistent
door de richtingaanwijzerhendel
tweemaal in te drukken. Het groot licht wordt automatisch ingeschakeld
bij snelheden hoger dan 40 km/h.
Het groene controlelampje f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld groot licht.
Controlelampje f 3 101.
Deactiveren
Druk eenmaal op de keuzehendel. De
functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht aanstaat, wordt de grootlicht-assistent gedeac‐
tiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht uitstaat,
blijft de grootlicht-assistent geacti‐
veerd.
De laatste instelling van de grootlicht-
assistent blijft gehandhaafd wanneer
het contact weer wordt ingeschakeld.
Lichtsignaal
Trek aan de hendel om de lichtsigna‐
len te activeren.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het groot licht uit.
AFL-led-koplampen 3 126.
Page 129 of 261

Verlichting127● bocht- en afslagverlichting
● stadslicht
● verlichting secundaire wegen
● snelwegverlichting
● grootlicht-assistent
● achteruit inparkeren
● ECO-modus
● dynamische automatische koplampverstelling
Bocht- en afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt geactiveerd tot een snelheid van
70 km/h.
Stadslicht
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tot ca. 55 km/h. In situaties met
buitenomgevingslicht licht de bocht‐
verlichting aan beide kanten minder
fel op. De lichtverspreiding is breed
en symmetrisch.
Verlichting landelijke gebieden
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 55 en 180 km/h. De
lichtbundel en de lichtsterkte zijn links en rechts verschillend.
Grootlicht-assistent Deze functie maakt dat het groot licht
's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/h als hoofdrijverlichting te
gebruiken is.
Het systeem schakelt automatisch
naar dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 20 km/h.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Activeren
Page 149 of 261

Rijden en bediening147Uitrol-brandstofafsluiterDe brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐ kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal intrapt. Een accu‐
sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd wanneer de
accu voldoende geladen is om te
kunnen herstarten.Activeren
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Deactiveren
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op Ï te drukken. Uitscha‐
keling wordt aangeduid wanneer het
led-lampje in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Page 168 of 261

166Rijden en bediening
Deactiveren
Het systeem kan uitgeschakeld
worden. Druk op V totdat Botswaar‐
schuwing voor uit op het Driver Infor‐
mation Center verschijnt.
Algemene informatie
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat
de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing moge‐
lijk geen voorliggers of kunnen de
prestaties van de sensor beperkt zijn:
● op bochtige wegen
● als het zicht door weersomstan‐ digheden beperkt is, zoals bij
mist, regen of sneeuw
● wanneer de sensor geblokkeerd is door sneeuw, ijs, sneeuwbrij,
modder, vuil, schade aan de
voorruit of slechter werkt door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
Indicatie afstand tot voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. Het systeem gebruikt de
frontcamera op de voorruit om de
afstand te bepalen tot een directe
voorligger op uw pad. Het is actief bij
snelheden hoger dan 40 km/h.
Wanneer een voorligger wordt gede‐
tecteerd, wordt de afstand in secon‐
den weergegeven en getoond op een pagina op het Driver Information
Center 3 102. Druk op MENU op de
richtingaanwijzerhendel om
Informatiemenu voertuig ? te
Page 169 of 261

Rijden en bediening167selecteren en draai aan het stelwiel
om de volgende afstandsindicatiepa‐
gina te kiezen.
De minimale weer te geven afstand
is 0,5 s.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: .- s.
Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand
tussen uw auto en eventuele obsta‐
kels, wat het parkeren vergemakke‐
lijkt, en geeft geluidssignalen. De
bestuurder is en blijft echter verant‐
woordelijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per. Als het voertuig is uitgerust met
parkeerhulp aan de voorzijde, omvat
het systeem tevens vier ultrasone
parkeersensoren in de voorbumper.
Activeren
Nadat u het contact hebt aangezet,
wordt de achterste parkeerhulp geac‐
tiveerd.
U kunt de voorste parkeerhulp ook bij
een lage snelheid activeren door
r in te drukken.
Een brandend led-lampje in de
parkeerhulptoets geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Een obstakel wordt weergegeven
door een zoemer. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Isde afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een continu geluidssignaal.
Page 170 of 261

168Rijden en bedieningAls r nogmaals wordt ingedrukt
binnen een contactcyclus, wordt de
voorste parkeerhulp weer geacti‐
veerd als de snelheid van de auto
onder een bepaalde waarde daalt en
als de snelheid tevoren 25 km/h niet
heeft overschreden.
Deactiveren
Druk op r om het systeem te deac‐
tiveren.
Het led-lampje in de knop dooft en u
ziet Parkeerhulp uit op het Driver
Information Center.
Als de parkeerhulp handmatig uitge‐
schakeld is, wordt deze bij de
volgende inschakeling van het
contact niet automatisch opnieuw
ingeschakeld.
Bij een bepaalde snelheid wordt het systeem automatisch gedeactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem
verschijnt er boordinformatie op het Driver Information Center.
Daarnaast zal er boordinformatie
verschijnen op het Driver Information
Center, als er door tijdelijke omstan‐digheden, zoals dichtgesneeuwde sensoren, een systeemstoring wordt
waargenomen.
Boordinformatie 3 109.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke
obstakels de waarnemingszone
van de sensoren verlaten wanneer
het voertuig dichterbij komt, zal er
een continu waarschuwingssig‐
naal klinken.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Page 171 of 261

Rijden en bediening169Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of
mechanische invloeden van
buitenaf.
Let op
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld
wanneer het draagsysteem aan de
achterzijde wordt uitgetrokken.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of
onder de auto, worden niet
getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activeren
De achteruitkijkcamera wordt auto‐ matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
De camera zit in de handgreep van de
achterklep en heeft een zichthoek
van 130°.
Page 172 of 261

170Rijden en bedieningVanwege de hoge positie van de
camera is, bij wijze van leidraad voor de positie, de achterbumper op het
display zichtbaar.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
die overeenkomt met de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Deactiveren
De camera wordt gedeactiveerd
wanneer een bepaalde snelheid voor‐ uit wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende ca.
10 seconden niet is ingeschakeld.
De achteruitkijkcamera kan handma‐
tig worden gedeactiveerd in het menu
met Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Selecteer de relevante
instelling in Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 110.Hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
deactiveren
7 inch Colour-Info-Display: u kunt de
visuele hulplijnen en waarschuwings‐ symbolen activeren of deactiveren
met de aanraaktoetsen in het onder‐
ste deel van het display.
8 inch Colour-Info-Display: u kunt de
visuele hulplijnen en waarschuwings‐
symbolen activeren of deactiveren in
het menu Instellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 107.
Persoonlijke instellingen 3 110.