stop start OPEL MOKKA X 2018 Handleiding Infotainment (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: MOKKA X, Model: OPEL MOKKA X 2018Pages: 261, PDF Size: 6.49 MB
Page 138 of 261

136KlimaatregelingDe ingestelde temperatuur wordt
automatisch afgeregeld. In de auto‐
matische modus regelen het luchtde‐
biet en de luchtverdeling automatisch
de luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar
seconden op het Info-Display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● Druk op AUTO: de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Alle luchtroosters openen.
● Druk op n om naar koeling om te
schakelen.
● Gewenste temperatuur instellen.Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens
worden ingesteld.
Wanneer u de minimumtemperatuur
instelt, zorgt de klimaatregeling voor
een maximale koeling.
Wanneer u de maximumtemperatuur
instelt, zorgt de klimaatregeling voor
een maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling auto‐ matisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 147.
De temperatuur kan voor de bestuur‐
ders- en passagierszijde apart
worden afgesteld.Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
● V indrukken.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de aanjager draait met een hoge
snelheid.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: V indrukken; om naar
de automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Page 139 of 261

Klimaatregeling137Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 147.
Handmatige instellingen U kunt de instellingen van de klimaat‐
regeling als volgt met de toetsen en
draaiknoppen veranderen. Wanneer u een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. Het led-
lampje in de knop brandt om active‐
ring aan te geven.l:naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de
achtergrond ingeschakeld om te helpen voorkomen dat ruiten
beslaan)M:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐
fende instelling deactiveren of AUTO
indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Ingeschakelde koeling verhindert
mogelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 147.
Eco verschijnt op het display wanneer
de koeling wordt uitgeschakeld.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op 4 om de hand‐
matige luchtrecirculatiemodus te acti‐ veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
Page 143 of 261

Rijden en bediening141Rijden en bedieningRijtips......................................... 142
Controle over de auto ..............142
Sturen ...................................... 142
Starten en bediening .................142
Nieuwe auto inrijden ................142
Contactslotstanden ..................143
Aan/Uit-knop ............................ 143
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 145
Motor starten ........................... 145
Uitrol-brandstofafsluiter ...........147
Stop/Start-systeem ..................147
Parkeren .................................. 149
Uitlaatgassen ............................. 150
Roetfilter .................................. 150
Katalysator .............................. 151
Automatische versnellingsbak ...152
Versnellingsbakdisplay ............152
Keuzehendel ........................... 152
Handmatige modus .................153
Elektronische rijprogramma's ..153
Storing ..................................... 154
Stroomonderbreking ................154
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 155Rijsystemen............................... 156
All-wheel drive ......................... 156
Remmen .................................... 156
Antiblokkeersysteem ...............156
Handrem .................................. 157
Remassistentie ........................157
Hellingrem ............................... 158
Rijregelsystemen .......................158
Traction Control .......................158
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 159
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 160
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 161
Cruisecontrol ........................... 161
Snelheidsbegrenzer ................163
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 164
Indicatie afstand tot voorligger 166
Parkeerhulp ............................. 167
Achteruitkijkcamera .................169
Verkeersbordherkenning .........171
Lane Departure Warning .........175
Brandstof ................................... 176
Brandstof voor benzinemotoren .....................176
Brandstof voor dieselmotoren . 177
Brandstof voor rijden op LPG ..178Tanken .................................... 178
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 182
Trekhaak .................................... 183
Algemene informatie ...............183
Rijgedrag en aanhangertips ....183
Aanhanger trekken ..................183
Page 144 of 261

142Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen
werken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 147.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt door het stoppen van de motor
of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Er verschijnt een melding op het Info-
Display.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
10 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet tekrachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk zodat de accu
geladen kan worden.
Roetfilter 3 150.
Page 145 of 261

Rijden en bediening143Contactslotstanden0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief tot de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contactstand: Contact is aan,
dieselmotor gloeit voor. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies
werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
Elektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het oranje led-lampje in
de toets brandt. Het stuurslot wordt
losgezet en sommige elektrische
functies werken, contact is uit.Contactstand aan
Houd Engine Start/Stop zes secon‐
den ingedrukt zonder het koppelings- of rempedaal in te trappen. Het
groene led-lampje in de toets brandt,
de dieselmotor gloeit voor. De contro‐ lelampjes branden en de meeste
elektrische functies werken.Motor starten
Trap het koppelingspedaal (handge‐
schakelde versnellingsbak) of het
rempedaal (automatische versnel‐
lingsbak) in en druk nogmaals op
Engine Start/Stop . Laat de toets los
nadat de motor gestart is.Contact uit
Druk in elke modus kort op
Engine Start/Stop of wanneer de
motor draait en de auto stilstaat.
Sommige functies blijven actief totdat
Page 146 of 261

144Rijden en bedieninghet bestuurdersportier wordt
geopend, mits het contact van
tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk langer dan twee seconden op
Engine Start/Stop of druk er binnen
vijf seconden twee keer kort op
3 145.
Stuurslot
Het stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
● Het bestuurdersportier geopend is.
Zet het stuurslot los door het bestuur‐ dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen
of de motor direct te starten.
9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Bij een storing in de elektronischesleutel of als de batterij van elektroni‐ sche sleutel bijna ontladen is, kan er
bij een startpoging Geen
afstandsbed. geregistreerd of
Vervang batterij in afstandsbedie‐
ning op het Driver Information Center
verschijnen.
1. Plaats de elektronische sleutel in de voorste bekerhouder van de
middenconsole. Leg alleen de
elektronische sleutel in de lengte‐
richting plat op het zendergebied,
met de toetsen omhoog; zoals
afgebeeld.
2. Bedien met stand P (parkeer‐
stand) of N (neutraalstand) inge‐
schakeld het rempedaal en druk op Engine Start/Stop .
Vervang de batterij van de elektroni‐ sche sleutel zo spoedig mogelijk.
Page 147 of 261

Rijden en bediening145Vertraagde uitschakelingstroom
De volgende elektronische systemen kunnen na uitschakeling van de
motor nog tot tien minuten lang blijven
werken:
● Elektrisch bediende ruiten
● Zonnedak
● Audiosysteem
De elektrisch bediende ruiten en
zonnedak blijven tot tien minuten
werken of tot een willekeurig portier
wordt geopend. De radio werkt bij een ingeschakeld contact in de modus
contact en accessoirevoeding. Na
uitschakeling van het contact is de
radio nog tien minuten lang te gebrui‐
ken of tot het bestuurdersportier
wordt geopend.Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal bedienen.
Automatische versnellingsbak:
rempedaal intrappen en keuzehendel
in stand P of N zetten.
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotoren: de sleutel naar stand
2 draaien om voor te gloeien en wach‐
ten totdat het controlelampje !
uitgaat.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze los: een automatische rege‐ ling bedient de startmotor na een
korte vertraging zolang de motor
draait; zie 'Automatische startmotor‐ regeling'.
Handgeschakelde versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de motor
herstarten door het koppelingspedaal
in te trappen 3 147.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
herstarten door het koppelingspedaal los te laten 3 147.
Auto's met Aan/Uit-knop
Page 148 of 261

146Rijden en bedieningHandgeschakelde versnellingsbak:koppelings- en rempedaal bedienen.
Automatische versnellingsbak:
bedien het rempedaal en zet de
keuzehendel in P of N.
Bedien het gaspedaal niet.
Druk op Engine Start/Stop en laat
deze weer los: een automatische
regeling bedient de startmotor met
een kort interval tot de motor draait;
zie automatische startmotorregeling.
Voordat u de motor weer start of
uitschakelt terwijl de auto stilstaat,
drukt u nog een keer kort op
Engine Start/Stop .
Handgeschakelde versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de motor
herstarten door het koppelingspedaal in te trappen 3 147.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
herstarten door het koppelingspedaal los te laten 3 147.Sleutelbeveiliging
Een aantal voertuigen met een auto‐
matische versnellingsbak is uitgerust
met een elektronisch sleutelbeveili‐
gingssysteem. De sleutelbeveiliging
is ontworpen om te voorkomen dat de
contactsleutel wordt verwijderd als de keuzehendel niet in P staat.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en –30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen lager dan
–30 °C moet de automatische
versnellingsbak gedurende ca.
vijf minuten worden verwarmd. De
keuzehendel moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling Deze functie regelt de startprocedure
van de motor. De bestuurder hoeft de
sleutel niet op stand 3 te houden of
Engine Start/Stop niet ingedrukt tehouden. Het eenmaal actieve
systeem zal de motor automatisch
blijven ronddraaien tot deze start.
Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor startproble‐
men:
● Koppelingspedaal niet bediend (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet bediend of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.
Page 149 of 261

Rijden en bediening147Uitrol-brandstofafsluiterDe brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐ kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐ den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal intrapt. Een accu‐
sensor zorgt ervoor dat een Autostop
alleen wordt uitgevoerd wanneer de
accu voldoende geladen is om te
kunnen herstarten.Activeren
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.
Deactiveren
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op Ï te drukken. Uitscha‐
keling wordt aangeduid wanneer het
led-lampje in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Page 150 of 261

148Rijden en bedieningTijdens een Autostop blijven de
verwarmingsprestaties, de stuurbe‐
krachtiging en de remprestatie
behouden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● De klimaatregeling staat een Autostop toe.● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 134.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐ weg kan mogelijk geen Autostop
gebeuren.
Nieuwe auto inrijden 3 142.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden
verschillende elektrische functies
zoals de extra elektrische verwarmer
of de achterruitverwarming uitge‐schakeld of in een stroombesparings‐
modus gezet. De aanjagersnelheid
van het aircosysteem wordt verlaagd
om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald van de stati‐
onaire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is
gezet voordat u de koppeling hebt
ingetrapt, gaat lampje - branden in
combinatie met een bericht op het
Driver Information Center.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.