air condition OPEL MOKKA X 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.5, Model line: MOKKA X, Model: OPEL MOKKA X 2019.5Pages: 261, PDF Size: 6.79 MB
Page 128 of 261

126KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............126
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................126
Airconditioning ......................... 127
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 128
Hulpverwarming ......................131
Luchtroosters ............................. 131
Verstelbare luchtroosters ........131
Vaste luchtroosters ..................132
Onderhoud ................................. 132
Luchtinlaat ............................... 132
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 132
Service .................................... 132Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebiet
● ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 37.
Temperatuur
rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatiestanden zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te
zetten.
Ontwasemen en ontdooien ● V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐ heid, de luchtstroom wordt op de
voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
Page 129 of 261

Klimaatregeling127●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem
worden geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieKoeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de
buitentemperatuur iets boven een
specifiek niveau ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop-startsysteem 3 140.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. Het led-lampje in de
knop brandt om activering aan te
geven.Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser inschakelen
en l uitschakelen.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
Page 132 of 261

130KlimaatregelingAls l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 140.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van de klimaat‐ regeling als volgt met de toetsen en
draaiknoppen veranderen. Wanneer u een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling l,
M ,
K
Druk op de desbetreffende knop voor de gewenste afstelling. Het led-
lampje in de knop brandt om active‐
ring aan te geven.l:naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de
achtergrond ingeschakeld om te helpen voorkomen dat ruiten
beslaan)M:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐ fende instelling deactiveren of AUTO
indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop
brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Ingeschakelde koeling verhindert
mogelijk een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 140.
Eco verschijnt op het display wanneer
de koeling wordt uitgeschakeld.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op 4 om de hand‐
matige luchtrecirculatiemodus te acti‐ veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij
de inzittenden kan leiden.
Page 133 of 261

Klimaatregeling131Airconditioning bij afgezette
motor
Wanneer het contact is uitgescha‐
keld, kan de resterende warmte of
koude in het systeem worden
gebruikt voor klimaatregeling in de
passagiersruimte.
Hulpverwarming
Luchtverwarming Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.Luchtroosters
Verstelbare luchtroostersWanneer de koeling ingeschakeld is
moet er minimaal een luchtrooster
openstaan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel rechtsom te draaien. Stel de
hoeveelheid lucht bij de roosteruitlaat met het stelwiel af.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel linksom te draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Page 134 of 261

132KlimaatregelingVaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
ventilatieopeningen onder de voorruit
en de zijruiten, alsook in de voeten‐ ruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam de klimaat‐
regeling jaarlijks, te beginnen
drie jaar na aflevering van de nieuwe
auto, op het volgende te laten contro‐
leren:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 144 of 261

142Rijden en bedieningof de achterruitverwarming uitge‐schakeld of in een stroombesparings‐
modus gezet. De aanjagersnelheid
van het aircosysteem wordt verlaagd
om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald van de stati‐ onaire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is
gezet voordat u de koppeling hebt ingetrapt, gaat lampje - branden in
combinatie met een bericht op het
Driver Information Center.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● De klimaatregeling vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de
aansluiting is aangesloten, merkt u
mogelijk een korte terugval tijdens het
herstarten van de motor.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Schakel de handrem in zonder
de ontgrendelingsknop in te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het
rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste
Page 202 of 261

200Verzorging van de autoNr.Stroomkring34Claxon35Airconditioning36Mistlamp
JCASE zekeringen
Nr.Stroomkring1Elektrische remregelmodule2Ruitenwisser voor3Lineaire stroommodule4Voedingsaansluiting van zeke‐
ringenkast instrumentenpaneel5–6Brandstofverwarming7Startmotor8Koelventilator9Koelventilator10Motorregelmodule / gloeibougie11StartmotorZekeringenkast
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuur links zit de
zekeringenkast interieur aan de
onderzijde van het instrumentenpa‐
neel aan de bestuurderszijde. Verwij‐ der het opbergvak om bij de zekerin‐
gen te komen. Open het opbergvak
en trek eraan om dit te verwijderen.
Page 253 of 261

Klantinformatie251componenten, de onderhoudsvereis‐
ten en technische gebeurtenissen en storingen.
Afhankelijk van de specifieke techni‐
sche uitrusting, worden de volgende
gegevens opgeslagen:
● bedieningsstatus van systeem‐ componenten (bijv. vloeistofpeil,
bandenspanning, accustatus)
● storingen en gebreken in belang‐
rijke systeemcomponenten (bijv.verlichting, remmen)
● systeemreacties in bepaalde rijs‐
ituaties (bijv. triggering van een
airbag, activering van de stabili‐ teitsregelingen)
● informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de auto
hebben geleid
● bij elektrische voertuigen het oplaadniveau in de hoogspan‐
ningsaccu, geschatte actieradius
In speciale gevallen (bijv. als de auto
een storing heeft gedetecteerd),
moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van
aard zijn.Wanneer u gebruikmaakt van dien‐
sten (bijv, reparaties, onderhoud),
kunnen de bedieningsgegevens
samen met het chassisnummer
worden uitgelezen en waar nodig
worden gebruikt. Personeel werk‐
zaam binnen het servicenetwerk
(bijv. garages, fabrikanten) of derden
(bijv. pechhulpverleners) kunnen de gegevens uitlezen aan de auto.
Hetzelfde geldt voor garantiewerk‐
zaamheden en kwaliteitsborgings‐
maatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐ teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en
de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐
vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐
gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant istevens onderworpen aan produc‐
taansprakelijkheid. De fabrikant
gebruikt mogelijk ook bedieningsge‐
gevens van auto's nodig voor terug‐
roepacties. Deze gegevens kunnen
ook worden gebruikt ter controle van
garantieclaims van klanten.
Storingscodegeheugens in de auto
kunnen worden gereset door een
servicebedrijf in het kader van onder‐ houd of reparatie of op uw verzoek.
Comfort- en infotainmentfuncties Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen kunnen worden opgesla‐
gen in de auto en te allen tijde worden
gewijzigd of gereset.
Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel
● instelling van het chassis en de airconditioning
● persoonlijke instellingen zoals die voor de interieurverlichting
Page 256 of 261

254TrefwoordenlijstAAan/Uit-knop ............................... 137
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............228, 233
Aanduidingen op banden ..........204
Aanhanger trekken ....................180
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 185
Accu ........................................... 190
Achterlichten .............................. 195
Achterruitverwarming ................... 37
Achteruitkijkcamera ...................165
Achteruitrijlichten .......................122
Adaptief rijlicht (AFL) .................118
Adaptive Forward Lighting ...........98
AdBlue .................................. 97, 145
Afmetingen auto ........................240
Airbag deactiveren ....................... 52
Airbag-deactivering ...................... 95
Airbag en gordelspanners ...........94
Airbaglabel.................................... 47
Airbagsysteem ............................. 47
Airconditioning ........................... 127
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 132
Alarmknipperlichten ...................121
Algemene informatie .................. 180
Algemene richtlijnen voor het rijden ....................................... 135
Andere auto slepen ...................222Antiblokkeersysteem .................153
Antiblokkeersysteem (ABS) .........96
Autogegevens ............................ 233
Autokrik....................................... 203 Automatische dimfunctie .............35
Automatische verlichting ............ 115
Automatische versnellingsbak ...148
Automatisch vergrendelen ...........28
Auto ontgrendelen .........................6
Auto slepen ................................ 221
Auto stallen ................................. 185
Autostop ..................................... 140
B Bagageruimte ........................ 30, 71
Bagageruimte-afdekking .............73
Bandenreparatieset ...................212
Bandenspanning .......................205
Bandenspanningscontrolesys‐ teem .................................. 97, 206
Bandenspanningswaarden ........242
Batterijspanning .........................108
Bedieningsorganen ......................78
Bekerhouders .............................. 59
Bekleding .................................... 225
Beladingsinformatie .....................75
Beslagen lampglazen ................122
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 157
Beveiliging van de auto ................31