alarm OPEL MOVANO_B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2015.5Pages: 223, PDF Size: 5.16 MB
Page 8 of 223
6Kort en bondigKort en bondigBasisinformatieAuto ontgrendelen
Ontgrendelen met sleutel
Sleutel in het slot van de bestuurders‐ deur omdraaien. De deuren openen
door aan de handgrepen te trekken.
Ontgrendelen met handzender
Toets c indrukken om de voorportie‐
ren te ontgrendelen. Nogmaals in‐
drukken om auto volledig te ontgren‐
delen.
De deuren openen door aan de hand‐ grepen te trekken.
Toets G indrukken; alleen de deur
van de bagageruimte en de zijschuif‐
deuren worden ontgrendeld.
Handzender 3 19, centrale vergren‐
deling 3 21, diefstalalarmsysteem
3 30.
Page 15 of 223
Kort en bondig13
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Richtingaanwijzers 3 96.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 96.
Claxon
j indrukken.
Page 20 of 223
18Kort en bondigvoorwielen naar de stoeprandtoedraaien.
■ De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
■ Sluit de ruiten.
■ Vergrendel de auto met de toets e
op de handzender 3 21.
■ Activeer het alarmsysteem 3 30.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 146.
■ Na een rit waarbij met hoge motor‐ toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Sleutels, sloten 3 19, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 145.
Page 21 of 223
Sleutels, portieren en ruiten19Sleutels, portieren en
ruitenSleutels, sloten ............................ 19
Portieren ...................................... 26
Antidiefstalbeveiliging ..................30
Buitenspiegels ............................. 32
Binnenspiegel .............................. 34
Ruiten .......................................... 35
Dak .............................................. 38Sleutels, sloten
Sleutels Reservesleutels
Het sleutelnummer staat in de Car
Pass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐
maken van de startbeveiliging.
Sloten 3 183.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.Handzender
Wordt gebruikt voor:
■ Centrale vergrendeling
■ Diefstalbeveiliging
■ Diefstalalarmsysteem
Afhankelijk van het model is de auto voorzien van een handzender met 2
of 3 toetsen.
De handzender heeft een bereik van
ca. 5 meter . Externe factoren kunnen
dit nadelig beïnvloeden. Brandende
alarmknipperlichten dienen als be‐
vestiging.
Page 32 of 223
30Sleutels, portieren en ruitenAntidiefstalbeveiligingVergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
De portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Let op
Het vergrendelingssysteem kan niet
worden geactiveerd als de alarm‐
knipperlichten of stadslichten zijn in‐
geschakeld.
Vergrendelen en ontgrendelen is niet mogelijk met de centrale vergrende‐
lingstoets.
Activering
Tweemaal op toets e drukken.
Alarmknipperlichten knipperen
vijf keer ter bevestiging.
Deactivering
Ontgrendel de portieren met de toets c op de handzender.
Diefstalalarmsysteem
Het anti-diefstalalarmsysteem wordt
samen met de centrale vergrendeling
bediend.
Het bewaakt:
■ Portieren, achterklep, motorkap
■ Passagiersruimte
■ Achterklep
■ Ontsteking
■ Onderbreking van voeding alarmsi‐
rene
Activering
Alle deuren en de motorkap moeten
worden gesloten.
Page 33 of 223
Sleutels, portieren en ruiten31
Toets e indrukken om het diefstala‐
larmsysteem in te schakelen. De
alarmknipperlichten knipperen twee‐
maal ter bevestiging van de inscha‐
keling.
Als de alarmknipperlichten bij inscha‐ keling van het diefstalalarmsysteem
niet knipperen, zit een van de deuren
of de motorkap niet goed dicht.
Let op
Bij wijzigingen in het interieur, zoals
het gebruik van stoelhoezen en bij
open ruiten, werkt de bewaking van
het interieur wellicht minder goed.
Deactivering Bij het ontgrendelen van de auto of
het inschakelen van het contact wordt het diefstalalarmsysteem uitgescha‐
keld. De alarmknipperlichten knippe‐ ren eenmaal ter bevestiging van de
uitschakeling.
Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de alarmsirene niet uitschakelen als de
auto wordt ontgrendeld. Om de si‐
rene uit te schakelen, moet u hetcontact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐ keling, indien het alarm is afgegaan.
Inschakelen zonder bewaking van passagiersruimte
Schakel de bewaking van de passa‐ giersruimte uit als er mensen of die‐
ren in de auto verblijven of als de ti‐
mer of de afstandsbediening is inge‐
steld voor het inschakelen van de
hulpverwarming 3 108.Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
■ toets e ingedrukt houden, of
■ contact tweemaal snel in- en uit‐ schakelen en dan de portieren slui‐
ten en het diefstalalarmsysteem ac‐
tiveren.
Ter bevestiging zal er een geluidssig‐
naal klinken.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
AlarmWanneer het alarm afgaat klinkt de
noodstroomsirene met zijn eigen bat‐
terij en knipperen de alarmknipper‐
lichten. Het aantal alarmsignalen en
de duur ervan zijn wettelijk vastge‐
legd.
Indien de accu van de auto wordt los‐
gekoppeld of de stroomvoorziening
wordt onderbroken, zal de alarmsi‐ rene afgaan. Daarom vóór het los‐
koppelen van de voertuigaccu het
diefstalalarmsysteem uitschakelen.
Om een alarmsirene uit te zetten (in‐
dien geactiveerd) en hiertoe het dief‐
stalalarmsysteem uit te schakelen, de voertuigaccu opnieuw aansluiten en
Page 34 of 223
32Sleutels, portieren en ruiten
de auto ontgrendelen met toets c op
de handzender (of het contact inscha‐
kelen).
Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐ tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag
worden gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch
geactiveerd na het verwijderen van
de sleutel uit het contactslot, of wan‐
neer de motor wordt afgezet zonder
de sleutel uit het contactslot te verwij‐ deren.
Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer 2 seconden wach‐
ten en opnieuw proberen te starten.
Als dat niet lukt, kunt u proberen om
de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de autode portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 21, 3 30.Buitenspiegels
Bolle vorm
De bolle buitenspiegel bevat een as‐
ferisch gebied en verkleint de dode
hoek. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Handmatig verstellen
Spiegels instellen door deze in de ge‐ wenste richting te draaien.
Page 86 of 223
84Instrumenten en bedieningsorganen
Controlelampen in dedakconsole
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 154.
Zekeringen 3 162.
Richtingaanwijzers 3 96.
Gordelverklikker
X brandt rood.
Indien de veiligheidsgordel niet is om‐
gedaan, zal X knipperen als de rij‐
snelheid boven ca. 16 km/u komt.
Ook klinkt gedurende ca.
90 seconden een waarschuwingssig‐
naal.
Als de veiligheidsgordel wordt omge‐
daan, dooft de controlelamp.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 48.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze on‐
derweg, dan is er sprake van een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.Geactiveerde gordelspanners of air‐ bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 47, 3 50.
Airbag-deactivering W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐ neer de passagiersairbag gedeacti‐
veerd is 3 54.
Page 93 of 223
Instrumenten en bedieningsorganen91GeluidssignalenBij het starten van de motor oftijdens het rijden Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐ nalen.
■ Als de veiligheidsgordel niet omge‐
daan is 3 48.
■ Als u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid overschrijdt
3 129.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent 3 136.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft en de koppe‐
lingstemperatuur te hoog is 3 124.
■ Als de snelheid korte tijd een inge‐ stelde limiet overschrijdt 3 78.
■ Tijdens het sluiten van de elektri‐ sche schuifdeur 3 26.■ Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
■ Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de kantelingvan de auto 3 30.
Bij het parkeren van de auto en/ of het openen van hetbestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting. ■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft 3 124, de
handrem niet aangetrokken is, de
neutrale stand niet geselecteerd is
of het rempedaal niet ingetrapt is.
Ook kan een betreffend bericht op
het Driver Information Center ver‐
schijnen 3 89.
■ Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-start‐
systeem 3 117.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
Page 98 of 223
96Verlichting
omgeving tussen dagrijlicht en de
koplampen. Automatische verlichting
3 94.
Adaptief rijlicht (AFL) Bochtlicht
Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er extra verlich‐
ting branden aan de desbetreffende
kant.
Het bochtlicht wordt na lang gebruik
en bij een snelheid van meer dan 40 km/u automatisch uitgeschakeld.Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door toets
¨ in te drukken.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=rechter richting‐
aanwijzerHendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
dooft de controlelamp. Dit gebeurt
niet bij een geringe stuurbeweging
zoals bij het wisselen van rijstrook.