stop start OPEL MOVANO_B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2015.5Pages: 223, PDF Size: 5.16 MB
Page 13 of 223
Kort en bondig11
1Vaste ventilatieopeningen ..113
2 Instellen koplampreikwijdte ..95
Park pilot met
ultrasoonsensoren ..............136
Traction Control-systeem ....130
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) ..............131
3 Zijdelingse luchtroosters ....112
4 Lichtschakelaar ....................94
Richtingaanwijzers ...............96
Grootlicht en dimlicht,
lichtsignaal ........................... 95
Zijmarkeringslichten ..............94
Automatisch dimlicht ............94
Omgevingsverlichting ......... 100
Mistlampen ........................... 97
Mistachterlicht ......................97
5 Instrumenten ........................ 78
Versnellingsbakdisplay .........81
Driver Information Center ...... 896 Claxon .................................. 74
Bestuurdersairbag ...............53
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ................................ 73
Cruisecontrol ......................133
8 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................74
Boordcomputer .....................91
9 Munthouder .......................... 64
10 Stekkerdoos ......................... 76
11 Middelste luchtroosters ......112
12 Opbergvak ............................ 64
13 Passagiersairbag ..................53
Opbergvak ........................... 64
14 Handschoenenkastje ...........65
15 Bekerhouders ....................... 65
16 Klimaatregelsysteem .......... 101
17 Aansteker ............................. 77
Stekkerdoos ......................... 7618Schakelhefboom,
handgeschakelde
versnellingsbak ...................123
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................124
19 Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................133
Geautomatiseerde
versnellingsbak,
winter- en beladingsmodus . 126
Stationair-toerentalregeling . 117
Stop/Start-systeem .............117
20 Contactslot met stuurslot ...116
21 Stuurkolomknoppen .............74
22 Stuurwiel instellen ................73
23 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 147
24 Hulpverwarming ..................108
25 Opbergvak ........................... 64
Zekeringenkast ..................164
Page 19 of 223
Kort en bondig17
Motor starten
■ sleutel naar stand A draaien
■ verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt
■ trap de koppeling en rem in
■ trap het gaspedaal niet in
■ sleutel naar stand M draaien om
voor te verwarmen en wachten tot‐
dat controlelampje ! in het Driver
Information Center dooft
■ sleutel kort naar stand D draaien en
loslaten
Motor starten 3 116.
Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn ver‐ vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ zet de keuzehendel in N
■ laat het koppelingspedaal los
Als controlelamp Ï op de instrumen‐
tengroep groen brandt, duidt dit op
een Autostop.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop-startsysteem 3 117.
Parkeren9 Waarschuwing
■Parkeer de auto niet op een licht
ontvlambaar oppervlak. Door de
hoge temperatuur van het uit‐
laatsysteem kan het oppervlak
ontbranden.
■ Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknop
stevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd de rem in om de bedienings‐ kracht te verminderen.
■ Zet de motor af.
■ Schakel de eerste versnelling in
als de auto op een effen onder‐
grond of een oplopende helling.
Op een oplopende helling bo‐
vendien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
Page 87 of 223
Instrumenten en bedieningsorganen859Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 50, gordelspanners
3 47, airbag-deactivering 3 54.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Als Z brandt in combinatie met A,
de auto zo spoedig mogelijk stoppen
en de motor uitschakelen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐
middellijk de hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie
A brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het Driver Information Center
3 89.
Brandt als het roetfilter moet worden
gereinigd en het automatisch reinigen niet wordt geactiveerd 3 122.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Servicedisplay
Controlelamp o brandt ook op het
Driver Information Center wanneer de
resterende afstand vóór de volgende
onderhoudsbeurt 0 km bereikt of de
datum van de onderhoudsbeurt is be‐
reikt.
Page 90 of 223
88Instrumenten en bedieningsorganenMotoroliedrukI brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 147.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorBrandstofpeil in de tank is te laag. On‐
middellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 140.
Katalysator 3 123.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 153.
Stop-startsysteem
\
Brandt wanneer een Autostop wordt
verhinderd als niet aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Ï brandt of knippert geel / groen.
Brandt
Licht groen op tijdens een Autostop.
Als Ï geel oplicht, is er sprake van
een fout in het Stop/Start-systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Knippert groen tijdens automatisch
opnieuw starten.
Stop-startsysteem 3 117.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde buitenver‐
lichting 3 94.
Page 93 of 223
Instrumenten en bedieningsorganen91GeluidssignalenBij het starten van de motor oftijdens het rijden Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐
oriteit boven alle andere geluidssig‐ nalen.
■ Als de veiligheidsgordel niet omge‐
daan is 3 48.
■ Als u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheid overschrijdt
3 129.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent 3 136.
■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft en de koppe‐
lingstemperatuur te hoog is 3 124.
■ Als de snelheid korte tijd een inge‐ stelde limiet overschrijdt 3 78.
■ Tijdens het sluiten van de elektri‐ sche schuifdeur 3 26.■ Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
■ Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de kantelingvan de auto 3 30.
Bij het parkeren van de auto en/ of het openen van hetbestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting. ■ Als de auto een geautomatiseerde versnellingsbak heeft 3 124, de
handrem niet aangetrokken is, de
neutrale stand niet geselecteerd is
of het rempedaal niet ingetrapt is.
Ook kan een betreffend bericht op
het Driver Information Center ver‐
schijnen 3 89.
■ Als de motor in een Autostop maar niet uitgeschakeld is. Stop-start‐
systeem 3 117.Tripcomputer
De boordcomputer geeft informatie
over rijgegevens die voortdurend ge‐
registreerd en elektronisch verwerkt
worden.
Afhankelijk van het specifieke model
kunnen de volgende functies worden
geselecteerd door de knop op het uit‐ einde van de wisserhendel meerdere
malen in te drukken.
■ Brandstofverbruik
■ Gemiddeld verbruik
■ Momentaan verbruik
Page 104 of 223
102Klimaatregeling
Ruiten ontwasemen enontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC=koelingu=luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 37, stoel‐
verwarming ß 3 44.
Koeling (AC)
Wordt bediend met knop AC en werkt
alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de klimaatregeling is ingesteld
op de maximale koeling terwijl de
omgevingstemperatuur hoog is, kan
mogelijk geen Autostop plaatsvin‐
den tot de gevraagde temperatuur in de passagiersruimte is bereikt.
Als de klimaatregeling is ingesteld
op maximale koeling terwijl de motor
in een Autostop is, is het mogelijk dat
de motor automatisch herstart.
Stop-startsysteem 3 117.
Luchtrecirculatiesysteem
Bediening met toets u.
Page 105 of 223
Klimaatregeling1039Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling AC aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem u aan.
■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Schakelaar koeling AC AAN.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling ( s of K) en menu
selecteren
■ Luchtdebiet x
AUTO=Automatische modusu=luchtrecirculatieV=ontwasemen en ont‐
dooien
Page 106 of 223
104Klimaatregeling
Ü=achterruitverwarming,
buitenspiegelverwarmingAC OFF=airconditioning uitschake‐
len
Achterruitverwarming, buitenspiegel‐
verwarming Ü 3 37, 3 33, stoelver‐
warming ß 3 44.
De ingestelde temperatuur wordt au‐ tomatisch afgeregeld. In de automa‐
tische modus regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, anders werkt het sys‐
teem niet goed.
Automatische modus
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Toets AUTO indrukken ("AUTO"
verschijnt op het display).
■ De gewenste temperatuur instellen
(de temperatuur verschijnt op het display).
■ Alle luchtroosters openen.
In de automatische modus wordt de
instelling voor luchtdebiet, luchtver‐
deling, airconditioning en luchtrecir‐
culatie automatisch geregeld door het
systeem en wordt de instelling niet op het display getoond.
Temperatuur selecteren Temperaturen kunnen op de gewen‐
ste waarde worden ingesteld met de
2 toetsen onder het display.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen.Rood=warmBlauw=koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Bij het instellen van de minimumtem‐
peratuur van 15 ℃ werkt het elektro‐ nische klimaatregelsysteem met
maximale koeling.
Bij het instellen van de maximumtem‐ peratuur van 27 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling au‐
tomatisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 117.
Luchtdebiet Het luchtdebiet kan verhoogd of ver‐
laagd worden met de toetsen x.
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met x op het display.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Page 107 of 223
Klimaatregeling105
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien
Druk op de toets V. LED brandt.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐ den automatisch ingesteld, aircondi‐
tioning wordt ingeschakeld en de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets V of toets
AUTO indrukken.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐ stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal
de motor automatisch herstarten.
Luchtverdeling
Druk herhaaldelijk op s of K.De pijlen op het display geven de ver‐
deelinstellingen aan:s=naar de voorruit en de voorste
zijruiten9=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimteM=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voetenruimteK=naar de voetenruimte
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Koeling De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, de knop AC OFF indrukken om het
koelsysteem uit te schakelen ter be‐
sparing van brandstof. AC OFF ver‐
schijnt op het display.
Handmatig bediende
luchtrecirculatie
Toets u indrukken. De LED brandt en
u verschijnt op het display.
9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: toets u of toets
AUTO indrukken.
Page 110 of 223
108Klimaatregeling
Luchtdebiet
Pas de luchtstroom aan om de ge‐
wenste snelheid te selecteren.
naar rechts
draaien=luchtstroom ver‐
hogennaar links
draaien=luchtstroom verla‐
gen
Combi
Er wordt extra airco geleverd aan de
passagiersruimte achteraan via de
luchtroosters boven de bestuurder en
de passagiersruimte vooraan.
Pas de luchtstroom aan om de ge‐
wenste snelheid te selecteren met in‐ geschakeld aircosysteem van de pas‐
sagiersruimte vooraan.
Zorg er bij gebruik voor dat de lucht‐
roosters open zijn ter voorkoming van ijsvorming door het ontbreken van
een luchtstroom.
Hulpverwarming Koelvloeistofverwarming
De Eberspächer motor-onafhanke‐
lijke, met brandstof aangedreven
koelwaterverwarming levert snelle verwarming van de koelvloeistof omzo het interieur van de auto te ver‐warmen zonder dat de motor draait.9 Waarschuwing
Werk niet met het systeem wan‐
neer u bijtankt, wanneer er stof of
brandbare dampen aanwezig zijn
of in gesloten ruimten (v.b. ga‐ rage).
Voordat u het systeem start of het
programmeert om te starten, dient u de klimaatregeling van de auto en de
luchtcirculatie op V te zetten.
Uitschakelen indien niet noodzakelijk. De verwarming stopt meteen na de
geprogrammeerde werktijd. Deze
werkt ook niet meer als er te weinig brandstof in de tank zit.
Tijdens de werking wordt vermogen
van de voertuigaccu gebruikt. Rijd
daarom minimaal net zo lang als de
verwarming werkt. In geval van korte
ritten dient u de accu regelmatig te
controleren en indien nodig op te la‐
den.
Om een goede prestatie te verzeke‐
ren, moet u de hulpverwarming één
keer per maand laten werken.
Regeleenheden De timer of de afstandsbediening zet‐
ten het systeem aan en uit en worden gebruikt om specifieke vertrektijden
te programmeren.