alarm OPEL MOVANO_B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2016.5Pages: 241, PDF Size: 5.69 MB
Page 8 of 241

6Kort en bondigKort en bondigBasisinformatieAuto ontgrendelen Ontgrendelen met sleutel
Sleutel in het slot van de bestuurders‐deur omdraaien. De deuren openen
door aan de handgrepen te trekken.
Ontgrendelen met handzender
Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
c indrukken om de voorportieren te
ontgrendelen. Nogmaals indrukken
om auto volledig te ontgrendelen.
De deuren openen door aan de hand‐ grepen te trekken.
Druk bij de handzender met
3 knoppen op G; alleen de baga‐
geruimte wordt ontgrendeld.
Handzender 3 20, centrale vergren‐
deling 3 21, diefstalalarmsysteem
3 32.
Page 15 of 241

Kort en bondig13Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht
Hendel naar u toe trekken.
Grootlicht 3 99, lichtsignaal 3 100.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Richtingaanwijzers 3 101.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 101.
Page 20 of 241

18Kort en bondigParkeren9Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een af‐
lopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelij‐ kertijd het rempedaal in om
minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen on‐
dergrond of een oplopende hel‐ ling. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel ver‐
draaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken
3 21.
● Activeer het alarmsysteem 3 32.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in wer‐
king treden 3 162.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Sleutels, sloten 3 19, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 161.
Page 21 of 241

Sleutels, portieren en ruiten19Sleutels, portieren
en ruitenSleutels, sloten ............................ 19
Sleutels ...................................... 19
Car Pass .................................... 19
Handzender ............................... 20
Portiersloten .............................. 21
Portiervergrendelknoppen .........21
Centrale vergrendeling ..............21
Elektrisch bediende portiersloten .............................. 24
Automatisch vergrendelen .........25
Kindersloten .............................. 25
Portieren ...................................... 26
Schuifdeur ................................. 26
Achterdeuren ............................. 30
Antidiefstalbeveiliging ..................31
Vergrendelingssysteem .............31
Diefstalalarmsysteem ................32
Startbeveiliging .......................... 33
Buitenspiegels ............................. 34
Bolle vorm ................................. 34
Handmatig verstellen .................34
Elektrische verstelling ................34Inklapbare spiegels ...................34
Verwarmde spiegels ..................35
Binnenspiegel .............................. 35
Handmatige dimfunctie ..............35
Ruiten .......................................... 36
Voorruit ...................................... 36
Handbediende ruiten .................36
Elektrisch bediende ruiten .........36
Achterste zijruiten ......................37
Achterruitverwarming ................38
Zonnekleppen ............................ 38
Dak .............................................. 38
Panoramadak ............................ 38Sleutels, sloten
Sleutels ReservesleutelsHet sleutelnummer staat in de CarPass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden ver‐
meld aangezien de sleutels deel uit‐
maken van de startbeveiliging.
Sloten 3 200.
Car Pass Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze au‐
togegevens nodig.
Page 22 of 241

20Sleutels, portieren en ruitenHandzender
Wordt gebruikt voor:● centrale vergrendeling
● vergrendelingssysteem
● diefstalalarmsysteem
Afhankelijk van het model is de auto voorzien van een handzender met 2
of 3 toetsen.
De handzender heeft een bereik van
ca. 5 meter . Externe factoren kunnen
dit nadelig beïnvloeden. Brandende
alarmknipperlichten dienen als be‐
vestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
● Het bereik wordt overschreden.
● De accuspanning is te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten hetbereik, waardoor het systeem op‐
nieuw moet worden geprogram‐
meerd in een werkplaats.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 21.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐
terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Boutje verwijderen en batterijvak ope‐ nen door een munt in de sleuf te ste‐
ken en de munt te verdraaien.
Batterij vervangen (batterijtype
CR2016), hierbij op de juiste plaat‐
sing letten.
Page 33 of 241

Sleutels, portieren en ruiten31Als de deuren tot 270º worden ge‐opend, worden ze door magneten in
de zijkant van de carrosserie geheel
open gehouden.9 Waarschuwing
Ver openslaande deuren goed
vastzetten bij maximale opening.
Geopende deuren kunnen door de wind met kracht dichtslaan!
Bij het sluiten van de portieren beves‐ tigt u elke portiervanger op de pal op
het portierlijst.
De achterdeuren kunnen vanuit het
interieur worden vergrendeld met de
interieurvergrendelingsschakelaar
aan de binnenkant van de rechter‐
deur.
Altijd eerst de linkerdeur, dan de rech‐
terdeur sluiten.
Combi, bus
Bij modellen met stuurwiel links wor‐
den de achterdeuren vanuit het inte‐
rieur geopend door aan de interieur‐ hendel te trekken.
Trek bij modellen met stuurwiel rechts de rechterdeur met de interieurhendel
open en zet de linkerdeur open door
de hefboom omlaag te drukken.
Altijd eerst de linkerdeur, dan de rech‐
terdeur sluiten.Antidiefstalbeveiliging
Vergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
De portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Let op
Het vergrendelingssysteem kan niet
worden geactiveerd als de alarm‐
knipperlichten of stadslichten zijn in‐
geschakeld.
Vergrendelen en ontgrendelen is niet mogelijk met de centrale vergrende‐
lingstoets.
Page 34 of 241

32Sleutels, portieren en ruitenActivering
Binnen 3 seconden e tweemaal in‐
drukken.
Alarmknipperlichten knipperen
vijf keer ter bevestiging.
Deactivering Ontgrendel de portieren door op dehandzender op c te drukken.
Diefstalalarmsysteem Het anti-diefstalalarmsysteem wordt
samen met de centrale vergrendeling
bediend.
Het bewaakt:
● portieren, achterklep, motorkap
● interieur
● bagageruimte
● ontsteking
● onderbreking van voeding alarm‐
sirene
Activering
Alle deuren en de motorkap moeten
worden gesloten.
e indrukken om het diefstalalarmsys‐
teem in te schakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen tweemaal ter be‐ vestiging van de inschakeling.
Als de alarmknipperlichten bij inscha‐
keling van het diefstalalarmsysteem
niet knipperen, zit een van de deuren of de motorkap niet goed dicht.
Let op
Bij wijzigingen in het interieur, zoals
het gebruik van stoelhoezen en bij
open ruiten, werkt de bewaking van
het interieur wellicht minder goed.
Deactivering
Bij het ontgrendelen van de auto of
het inschakelen van het contact wordt
het diefstalalarmsysteem uitgescha‐
keld. De alarmknipperlichten knippe‐ ren eenmaal ter bevestiging van de
uitschakeling.
Let op
Indien het alarm is afgegaan, zal de
alarmsirene niet uitschakelen als de
auto wordt ontgrendeld. Om de si‐
rene uit te schakelen, moet u het
contact inschakelen. De alarmknip‐
perlichten knipperen niet bij uitscha‐ keling, indien het alarm is afgegaan.
Page 35 of 241

Sleutels, portieren en ruiten33Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van de passa‐ giersruimte uit als er mensen of die‐
ren in de auto verblijven of als de ti‐
mer of de afstandsbediening is inge‐
steld voor het inschakelen van de
hulpverwarming 3 113.
Afhankelijk van voertuigconfiguratie:
● houd e ingedrukt of
● contact tweemaal snel in- en uit‐ schakelen en dan de portieren
sluiten en het diefstalalarmsys‐
teem activeren
Ter bevestiging zal er een geluidssig‐ naal klinken.
Deze status blijft gehandhaafd tot de
deuren worden ontgrendeld.
Alarm Wanneer het alarm afgaat klinkt denoodstroomsirene met zijn eigen bat‐
terij en knipperen de alarmknipper‐
lichten. Het aantal alarmsignalen en
de duur ervan zijn wettelijk vastge‐
legd.
Indien de accu van de auto wordt los‐ gekoppeld of de stroomvoorziening
wordt onderbroken, zal de alarmsi‐
rene afgaan. Daarom vóór het los‐
koppelen van de voertuigaccu het
diefstalalarmsysteem uitschakelen.
Om een alarmsirene uit te zetten (in‐
dien geactiveerd) en hiertoe het dief‐
stalalarmsysteem uit te schakelen, de
voertuigaccu opnieuw aansluiten en
de auto ontgrendelen met toets c op
de handzender (of het contact inscha‐ kelen).Startbeveiliging
Het systeem is onderdeel van de con‐
tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart.
De startbeveiliging wordt automatisch
geactiveerd na het verwijderen van
de sleutel uit het contactslot, of wan‐
neer de motor wordt afgezet zonder
de sleutel uit het contactslot te verwij‐ deren.
Als de motor niet kan worden gestart,
contact uitschakelen en sleutel eruit
trekken, ongeveer 2 seconden wach‐
ten en opnieuw proberen te starten.
Als dat niet lukt, kunt u proberen om de motor met de reservesleutel te
starten en daarna de hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 21, 3 32.
Page 89 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen87Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 170.
Zekeringen 3 178.
Richtingaanwijzers 3 101.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er ge‐
durende ongeveer 90 seconden een
geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐ gemaakt, dooft de controlelamp.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 49.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze on‐
derweg, dan is er sprake van een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐ bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 48, 3 51.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐ neer de passagiersairbag gedeacti‐
veerd is 3 56.
9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 51, gordelspanners
3 48, airbag-deactivering 3 56.
Page 96 of 241

94Instrumenten en bedieningsorganenStoringsmeldingenCONTROLEER ESPVERVANG DIESELFILTERTRANSMISSIE CONTROLERENCONTROLEER VERLICHTING
Waarschuwingsmeldingen
Deze kunnen verschijnen bij contro‐
lelampje C of in combinatie met an‐
dere waarschuwingsmeldingen, con‐ trolelampen of een akoestisch sig‐
naal. Motor onmiddellijk afzetten en
de hulp van een werkplaats inroepen.
WaarschuwingsmeldingenDEFECTE INSPUITINGMOTOR TE HEETTRANSMISSIE TE HEET
Bandenspanningscontrolesysteem
3 185.
Geluidssignalen
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐
gen veiligheidsgordels geniet de pri‐ oriteit boven alle andere geluidssig‐
nalen.
● Als de veiligheidsgordel niet om‐ gedaan is 3 49.
● Als u met aangetrokken handrem
een bepaalde snelheid over‐
schrijdt 3 141.
● Als de parkeerhulp een obstakel detecteert of als er een storing is
3 148.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft en
de koppelingstemperatuur te
hoog is 3 136.
● Als de snelheid korte tijd een in‐ gestelde limiet overschrijdt 3 80.
● Tijdens het sluiten van de elektri‐
sche schuifdeur 3 26.● Als de schuifdeur open is en de
handrem losgezet is 3 26.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 32.
● Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaald niveau daalt of als er een
storing is 3 130.
● Als het Lane Departure Warning-
systeem onbedoeld wisselen van
rijstrook detecteert en wanneer
het systeem geactiveerd is
3 153.
Bij het parkeren van de auto en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
● Bij ingeschakelde rijverlichting.
● Als de auto een geautomati‐ seerde versnellingsbak heeft
3 136, de handrem niet aange‐
trokken is, de neutrale stand niet
geselecteerd is of het rempedaal niet ingetrapt is. Ook kan er een