service OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2017.5Pages: 267, PDF Size: 6.21 MB
Page 3 of 267

Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........20
Stoelen, veiligheidssystemen ......43
Opbergen ..................................... 73
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................84
Verlichting .................................. 109
Klimaatregeling .......................... 117
Rijden en bediening ...................134
Verzorging van de auto ..............178
Service en onderhoud ................225
Technische gegevens ................230
Klantinformatie ........................... 253
Trefwoordenlijst ......................... 258Inhoud
Page 5 of 267

Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
paragrafen "Service en onderhoud"
en "Technische gegevens", alsmede
op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatievan vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen
bedienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐
ving van het land waarin u zich
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u
eersteklas service tegen redelijke prij‐ zen. Ervaren, door Opel geschooldespecialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze handleiding
● Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit
model beschikbare opties en
functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de
afzonderlijke paragrafen geeft
aan waar u de informatie kunt vinden die u zoekt.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden auto's getoond met het
stuur links. De bediening van
auto's met het stuur rechts is
vergelijkbaar.
● In de gebruikershandleiding worden motoraanduidingen van
de fabriek gebruikt. De bijbeho‐
rende marktaanduidingen vindt u
in de paragraaf "Technische
gegevens".
Page 86 of 267

84Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................85
Stuurwielverstelling ...................85
Stuurbedieningsknoppen ...........85
Claxon ....................................... 85
Knoppen op stuurkolom ............85
Wis-/wasinstallatie voorruit ........86
Buitentemperatuur .....................87
Klok ........................................... 88
Elektrische aansluitingen ...........89
Aansteker .................................. 90
Asbakken ................................... 90
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................91
Instrumentengroep ....................91
Snelheidsmeter ......................... 91
Kilometerteller ........................... 91
Dagteller .................................... 91
Toerenteller ............................... 92
Brandstofmeter .......................... 92
AdBlue-meter ............................ 92
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 93
Peilsensor motorolie ..................93
Service-display .......................... 93Versnellingsbakdisplay ..............94
Controlelampen ......................... 94
Richtingaanwijzer ......................97
Gordelverklikker ........................97
Airbag en gordelspanners .........97
Airbag-deactivering ...................97
Laadsysteem ............................. 98
Storingsindicatielamp ................98
Service-indicatie ........................98
Schakel motor uit .......................99
Remsysteem ............................. 99
Antiblokkeersysteem (ABS) .......99
Opschakelen ............................. 99
Lane Departure Warning ...........99
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 100
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................. 100
Koelvloeistoftemperatuur .........100
Voorverwarming ......................100
AdBlue ..................................... 100
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 100
Motoroliedruk ........................... 101
Te laag brandstofpeil ...............101
Stop-startsysteem ...................102
Rijverlichting ............................ 102
Grootlicht ................................. 102
Grootlichtassistentie ................102
Mistlamp .................................. 102Mistachterlicht......................... 102
Cruise control .......................... 102
Tachograaf .............................. 102
Portier open ............................. 102
Informatiedisplays ......................103
Driver Information Center ........103
Info-Display ............................. 103
Boordinformatie ......................... 104
Geluidssignalen .......................104
Tripcomputer .............................. 105
Tachograaf ................................. 107
Page 95 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen93Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker zone:bedrijfstempera‐
tuur motor nog niet bereiktmiddelste
gebied:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter zone:temperatuur te
hoog
Controlelamp W gaat branden als de
temperatuur te hoog is 3 99,
3 100.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Om natuurkundige redenen kan de
temperatuurmeter voor de koelvloei‐
stof de koelvloeistoftemperatuur
slechts aangeven, als het koelvloei‐
stofpeil voldoende is.
Peilsensor motorolie De bewaking van het motoroliepeil is
alleen juist bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond
geparkeerd staat.
Als het oliepijl bij het inschakelen van het contact juist is, verschijnt gedu‐
rende korte tijd OLIEPEIL
CORRECT in het driver information
center.
Als het motoroliepeil boven minimum
is, drukt u binnen 30 seconden na het
inschakelen van het contact op de
boordcomputerknop aan het uiteinde
van de ruitenwisserhendel. Het
bericht OLIEPEIL verschijnt samen
met de blokjes ter aanduiding van het oliepeil.
Naarmate het oliepeil daalt, worden
de blokjes op het display vervangen
door streepjes.▢▢▢▢▢▢:maximumpeil▢▢▢- - -:tussenpeil- - - - - -:minimumpeil
Bij het bereiken van met minimale
motoroliepeil verschijnt A.U.B. OLIE
BIJVULLEN in combinatie met
controlelampje A na het inschakelen
van het contact gedurende
30 seconden. Motorolie controleren
en bijvullen 3 181.
Druk op een van de knoppen van de
boordcomputer om het oliepeildisplay
af te sluiten.
Boordcomputer 3 105.
Service-display
Na het inschakelen van het contact, kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center
Page 96 of 267

94Instrumenten en bedieningsorganenverschijnen. Afhankelijk van de rijom‐standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende
tussenpozen worden gemeld.
Als de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt minder dan 3000 km of twee maanden is,
verschijnt ONDERHOUD OVER op
het Driver Information Center.
Bij het bereiken van een tellerstand
van 0 km of wanneer periodiek onder‐
houd vereist is, lichten de controle‐
lampen o en A op in de instrumen‐
tengroep en verschijnt VERVANG
ZSM DE MOTOROLIE in het Driver
Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na een onderhoudsbeurt moet het
service-display worden gereset:
selecteer indien beschikbaar de
afstand vóór het service-display op het Driver Information Center en houd
de knop op het uiteinde van de ruiten‐
wisserhendel gedurende ongeveertien seconden ingedrukt totdat de afstand vóór de onderhoudsbeurt
ononderbroken verschijnt.
Boordcomputer 3 105.
Driver Information Center 3 103.
Service-informatie 3 225.
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling van de geautomatiseerde
versnellingsbak verschijnt op het transmissiedisplay.
R:achteruitversnellingN:neutrale standA:automatische moduskg:beladingsmodusV:wintermodusT:rem intrappenW:versnellingsbakelektronica
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 153.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van het contact lichten de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:
rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Page 98 of 267

96Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen op het
instrumentenpaneel
Controlelampen in de dakconsole
OverzichtORichtingaanwijzer 3 97XGordelverklikker 3 97vAirbags en gordelspanners
3 97WAirbag deactiveren 3 97pLaadsysteem 3 98ZStoringsindicatielamp 3 98ALaat auto spoedig nakijken
3 98oService-display 3 98CSchakel motor uit 3 99RRemsysteem 3 99uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 99k jOpschakelen, terugschakelen
3 99ìLane Departure Warning
3 99RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 100ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 100WKoelvloeistoftemperatuur
3 100!Voorverwarmen 3 100YAdBlue 3 100wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 100IMotoroliedruk 3 101YTe laag brandstofpeil 3 101DAutostop (Stop/Start-systeem)
3 102\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1029Buitenverlichting 3 102CGrootlicht 3 102íGrootlichtassistentie 3 102>Mistlamp 3 102øMistachterlicht 3 102mCruise control 3 102USnelheidsbegrenzer cruisecon‐
trol 3 102
Page 100 of 267

98Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 58, gordelspanners
3 54, airbag-deactivering 3 62.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Als Z brandt in combinatie met A,
de auto zo spoedig mogelijk stoppen
en de motor uitschakelen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
A brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het Driver Information Center
3 103.
Brandt als het roetfilter moet worden
gereinigd en het automatisch reinigen niet wordt geactiveerd 3 144.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Servicedisplay
Controlelamp o brandt ook op het
Driver Information Center wanneer de
resterende afstand vóór de volgende
onderhoudsbeurt 0 km bereikt of de
datum van de onderhoudsbeurt is
bereikt.
Page 101 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen99Ook verschijnt het bericht VERVANG
ZSM DE MOTOROLIE op het Driver
Information Center.
Servicedisplay 3 93.
Schakel motor uit
C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Als C brandt (mogelijk in combinatie
met W en/of R) de auto zo spoedig
mogelijk stoppen en de motor
uitschakelen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Afhankelijk van het type storing kan er
ook een waarschuwingsmelding op
het Driver Information Center
verschijnen 3 103.
Remsysteem
R brandt rood.
Controlelamp R blijft branden na het
inschakelen van het contact als de
handrem aangetrokken is en dooft
wanneer de handrem wordt losgezet
3 158.
Wanneer de handrem wordt losgezet, brandt R (mogelijk in combinatie met
C ) als het remvloeistofpeil te laag is
3 185.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remsysteem 3 157.
Antiblokkeersysteem (ABS) u brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld. Het systeem is na het
doven van u klaar voor gebruik.
Als controlelampjes u en A oplich‐
ten en de berichten CONTROLEER
ABS en CONTROLEER ESP op het
Driver Information Center 3 103
verschijnen, is er een storing in het
ABS. Het remsysteem blijft werken
maar zonder ABS-regeling.
Als controlelampen u, A , R en
C oplichten, worden ABS en ESP
gedeactiveerd en verschijnt het
bericht DEFECT REMSYSTEEM . De
hulp van een werkplaats inroepen.
Antiblokkeersysteem 3 157.
Opschakelen k of j brandt geel.
Gaat branden wanneer voor zuinig
rijden schakelen wordt aanbevolen.
ECO-modus 3 135.
Lane Departure Warning
ì brandt wit.
Brandt kort wanneer het contact wordt ingeschakeld en het systeem
bedrijfsgereed is.
Wanneer het systeem onbedoeld
wisselen van rijstrook herkent, klinkt
er een geluidssignaal in combinatie
met ì.
Lane Departure Warning 3 170.
Page 105 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen103Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center zit in de
instrumentengroep onder de snel‐
heidsmeter.
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 87
● klok 3 88
● kilometerteller, dagteller 3 91
● peilsensor motorolie 3 93
● service-display 3 93
● boordinformatie 3 104
● tripcomputer 3 105
Sommige weergegeven functies
verschillen onderweg ten opzichte
van stilstand van de auto. Sommige
functies zijn alleen onderweg
beschikbaar.
Info-Display Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en/of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het Infotainmentsysteem, de knoppen op
de stuurkolom, het stemherkennings‐ systeem (mits beschikbaar) of via hetaanraakschermdisplay.Bediening met aanraakscherm
Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het
displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
Page 119 of 267

Klimaatregeling117KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............117
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................117
Airconditioning ......................... 118
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 119
Verwarming achterin ...............121
Airconditioning achterin ...........124
Hulpverwarming ......................125
Luchtroosters ............................. 131
Verstelbare luchtroosters ........131
Vaste luchtroosters ..................132
Koeling handschoenenkastje ..132
Onderhoud ................................. 132
Luchtinlaat ............................... 132
Pollenfilter ................................ 132
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 133
Service .................................... 133Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
● ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 41, stoel‐
verwarming ß 3 50.
Temperatuurrood:warmblauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te
zetten.
Luchtverdeling
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimteJ:naar de voorruit, de voorste
zijramen en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijramen
Tussenstanden zijn mogelijk.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zetten.