infotainment OPEL VIVARO B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2016.5Pages: 219, PDF Size: 4.88 MB
Page 41 of 219
Sleutels, portieren en ruiten39parkeerstand worden ingeklapt.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding van het infotainmentsys‐
teem.
Verwarmde spiegels
Om in te schakelen Ü
indrukken. De
activering wordt aangeduid door de
LED in de toets.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor. Deze wordt na korte tijd
automatisch uitgeschakeld.
Klimaatregelsysteem 3 106.
Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie
Om verblinding te verminderen, de
hendel aan de onderkant van de spie‐
gelbehuizing verstellen.
Groothoekspiegel
Afhankelijk van het model is een grote
bolle spiegel in de zonneklep van de
voorpassagier opgenomen om het
zicht te vergroten en dode hoeken te
verkleinen.
Page 80 of 219
78Instrumenten en bedieningsorganenBedieningsorganenStuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 138.
Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolom U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon be‐
dienen met de knoppen op de stuur‐
kolom.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Page 83 of 219
Instrumenten en bedieningsorganen81De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
DIC:
De klokinstelfunctie weergeven door
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel meerdere malen in te druk‐
ken.
Houd de knop gedurende ongeveer
5 seconden ingedrukt:
● uren knipperen
● knop meerdere malen indrukken om uren te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de uren in te stellen
● minuten knipperen
● knop meerdere malen indrukken om minuten te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de minuten in te stellen
Driver Information Centre (DIC)
3 93.Elektrische aansluitingen
Er zitten 12 V-aansluitingen op het in‐
strumentenbord en achter in de auto.
Klap de afdekking op.
Afhankelijk van de auto kunnen er
nog meer aansluitingen aan de bui‐
tenkant van de bijrijdersbank zitten.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal op‐
genomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 watt. Geen acces‐
soires aansluiten die stroom leveren,
zoals laadtoestellen of accu's.
Page 87 of 219
Instrumenten en bedieningsorganen85De meter geeft het huidige brandstof‐
verbruik aan met kleuren:Groen:u rijdt optimaal zuinigGeel:rijstijl te agressiefOranje:u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐
daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐ schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
op het Driver Information Center
(DIC) verschijnen. Afhankelijk van de
rijomstandigheden kan een onder‐
houdsbeurt met aanzienlijk varië‐ rende tussenpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het DIC.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐ derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het DIC branden en verschijnt er
een bijbehorend bericht op het DIC.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het DIC en houd vervolgens de knop op het uiteinde
van de wisserhendel gedurende on‐
geveer 10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 96.
Driver Information Centre (DIC)
3 93.
Service-informatie 3 187.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Page 96 of 219
94Instrumenten en bedieningsorganenInfodisplay
Het middelste display op het Infotain‐mentsysteem toont de tijd en informa‐
tie van het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐teem.
Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center (DIC) en wellicht
brandt daarbij controlelamp F of C
op de instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem,
het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van be‐
paalde boordfuncties en instructies
voor het gebruik.
StoringsmeldingenStoringsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐
lelamp F. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te wis‐
sen. Na enkele seconden verdwijntde melding automatisch en blijft F in
beeld. De storing wordt daarna opge‐
slagen in het on board-systeem.
Waarschuwingsmeldingen
Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal. Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display wan‐
neer de oorzaak van de storing ver‐
holpen is.
Brandstofverbruikberichten Brandstofverbruikberichten geventips voor zuiniger rijden. Ritten kun‐
nen worden opgeslagen in het sys‐
teemgeheugen, zodat u prestaties
kunt vergelijken.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐
matie.
Brandstofverbruikcijfer 3 96.
Page 99 of 219
Instrumenten en bedieningsorganen97Dagteller 3 83.
Gemiddelde snelheid De waarde verschijnt na het afleggen
van een afstand van 400 meter.
Geeft de gemiddelde snelheid sinds
de laatste reset aan.
De meting kan op ieder gewenst mo‐
ment opnieuw gestart worden.
Ritonderbrekingen waarbij het con‐
tact wordt uitgeschakeld niet meege‐
rekend.
Informatie tripcomputer resetten Tripcomputer terugzetten door een
van de functies ervan te selecteren en
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel ingedrukt te houden.
De volgende informatie op de trip‐
computer wordt gereset:
● brandstofverbruik
● gemiddeld verbruik
● dagteller
● gemiddelde snelheidBij het overschrijden van de maxi‐
mumwaarde van een van de parame‐
ters wordt de tripcomputer automa‐
tisch teruggezet.
Brandstofverbruikcijfer
(ecoScoring)
Indien aanwezig, verschijnt er een cij‐ fer van 0 tot 100 op het infodisplay terbeoordeling van het brandstofver‐
bruik op basis van uw rijstijl.
Hoe hoger het cijfer, hoe beter het
brandstofverbruik.
Tips voor een beter brandstofverbruik
verschijnen ook op het infodisplay.
Ritten kunnen worden opgeslagen in
het systeemgeheugen, zodat u pres‐
taties kunt vergelijken. Raadpleeg de handleiding van het Infotainmentsys‐
teem voor nadere informatie.
Boordinformatie 3 94.
Ritverslag
Wanneer de motor uitgeschakeld is, wordt een verslag van de laatste rit op het infodisplay getoond.De volgende informatie verschijnt:
● gemiddeld brandstofverbruik
● totaal brandstofverbruik
● dagteller
● bespaarde brandstof in km
Maateenheid De maateenheid veranderen voor deduur van een rit:
Auto's met Aan/Uit-knop:
Houd met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel ingedrukt en druk op de Aan/
Uit-knop 3 120; het centrale display
knippert gedurende ongeveer
10 seconden totdat de nieuwe een‐
heid verschijnt. Laat wanneer het dis‐
play niet meer knippert de knop aan
het uiteinde van de wisserhendel los.
Auto's zonder Aan/Uit-knop:
Houd met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel ingedrukt en schakel het con‐
tact in; het centrale display knippert
gedurende ongeveer 10 seconden
totdat de nieuwe eenheid verschijnt.
Page 103 of 219
Verlichting101Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Instellen
Open de motorkap 3 152 en zoek de
markering op (afgebeeld in de illustra‐ tie) naast elk van de koplampen.
Voor elke koplamp:
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het sym‐
bool ] toe om de lichten lager te stel‐
len of naar het symbool < toe om de
lichten hoger te stellen.
Zorg dat de koplampen naar hun oor‐
spronkelijke stand worden terugge‐
bracht wanneer dat vereist is.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar. Deze gaan bij het in‐
schakelen van het contact automa‐
tisch branden.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem. Raadpleeg voor meer informatie dehandleiding van het Infotainmentsys‐
teem.
Automatische verlichting 3 100.Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht
Bij ingeschakeld dimlicht wordt de
mistlamp voor in bochten, afhankelijk
van de stuurhoek, de rijsnelheid en de ingeschakelde versnelling ook inge‐
schakeld, om de bocht in de weg aan
de betreffende kant te verlichten.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Page 123 of 219
Rijden en bediening121Sommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, zijn beschikbaar voor ge‐
bruik zodra u instapt.
Accessoirestand Druk op START/STOP zonder het
koppelings- of rempedaal in te trap‐
pen om verdere elektrische functies
te kunnen bedienen.
Motor starten
Trap het koppelings- en rempedaal in en druk op START/STOP . Laat de
toets los zodra het starten begint.
Als er een versnelling ingeschakeld is, kan de motor alleen worden ge‐
start door het koppelingspedaal in te
trappen en op de knop
START/STOP te drukken.
Soms kan het nodig zijn om bij het in‐ drukken van START/STOP iets aan
het stuurwiel te draaien om het stuur‐
slot te ontgrendelen. Er verschijnt een bijbehorend bericht op het DIC 3 93.
Houd bij zeer lage buitentemperatu‐
ren (bijv. lager dan -10 °C) het kop‐
pelingspedaal ingetrapt en druk op
START/STOP totdat de motor start.Als er aan een van de startvoorwaar‐
den niet is voldaan, verschijnt er een
bijbehorend bericht op het DIC 3 93.
Boordinformatie 3 94.
Motor afzetten
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
U schakelt de motor uit door in stil‐ stand op START/STOP te drukken.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto wordt het stuurslot ingeschakeld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, verschijnt er een bijbe‐
horend bericht op het DIC 3 93. Druk
in dat geval gedurende 2 seconden
op START/STOP om de motor uit te
schakelen.
Centrale vergrendeling 3 24.
Behouden stroom uit
Druk gedurende meer dan
twee seconden op START/STOP; de
motor wordt uitgeschakeld, maarsommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, kunnen nog ongeveer
10 minuten worden gebruikt.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto werken deze functies niet meer.
Let op
Neem bij het uitstappen altijd de elektronische sleutel mee.
Bij het achterlaten van de elektroni‐
sche sleutel in de kaartlezer klinkt er
een geluidssignaal 3 95 en ver‐
schijnt er een bericht op het Driver Information Center (DIC) 3 94 bij het
openen van het bestuurdersportier.9 Gevaar
Laat nooit een elektronische sleu‐
tel achter in de auto bij kinderen of dieren, om onbedoeld bedienen
van ruiten, deuren of motor te
voorkomen. Kans op fataal letsel.
Page 144 of 219
142Rijden en bedieningInschakelen
Het systeem wordt automatisch ge‐
activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. Een kort geluids‐ signaal geeft aan dat het systeem ge‐
reed is voor gebruik.
Een obstakel wordt aangegeven door
pieptonen en, afhankelijk van de
auto, wordt ook weergegeven op het
infodisplay. De pieptonen klinken
steeds sneller naarmate de auto het
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan 30 cm, dan klinkt er een onon‐
derbroken geluidssignaal.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt u het volume van de zoemer aanpassen via het Infotain‐
mentsysteem. Raadpleeg de hand‐
leiding Infotainmentsysteem voor
nadere informatie.Uitschakelen
Het systeem kan uitgeschakeld of tij‐
delijk uitgeschakeld worden.
Let op
In versies met een melding op het
infodisplay kunt de functie deactive‐
ren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
mentsysteem voor nadere informa‐
tie.
Tijdelijk uitschakelen
Deactiveer tijdelijk het systeem door
met ingeschakeld contact op r op
het instrumentenpaneel te drukken.
Bij het deactiveren brandt de LED in
de toets.
Wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, klinkt er geen ge‐
luidssignaal ter bevestiging.
Het systeem wordt bij het indrukken
van r of de volgende keer dat het
contact wordt ingeschakeld, opnieuw
geactiveerd.
Permanent uitschakelen
Systeem permanent uitschakelen
door r op het instrumentenpaneel
in te drukken en gedurende ongeveer 3 seconden ingedrukt te houden met
het contact aan. Controlelamp in de knop brandt ononderbroken.
Het systeem is daarmee uitgescha‐ keld en werkt niet. Wanneer de ach‐
teruitversnelling wordt ingeschakeld,
klinkt er geen geluidssignaal ter be‐
vestiging.
Het systeem wordt opnieuw geacti‐
veerd door toets r gedurende on‐
geveer 3 seconden ingedrukt te hou‐
den.
Page 147 of 219
Rijden en bediening145De richtlijnintervallen zijn als volgt:3 (Rood):30 cm4 (Geel):70 cm5 (Groen):150 cm
Instellingen
Instellingen als helderheid, contrast
en kleuren kunnen worden gewijzigd
via het Infotainmentsysteem. U kunt
de functie ook permanent uitschake‐
len. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Uitschakelen
Als de achteruitversnelling gedu‐
rende ongeveer 5 seconden niet
wordt ingeschakeld, wordt de camera
na enige tijd weer ingeschakeld.
Storing
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van
de camera schijnen
● als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel
deze af met water en wrijf na met
een zachte doek
● de achterdeuren/achterklep niet goed gesloten zijn/is
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ genBrandstof
Brandstof voor dieselmotoren
Gebruik uitsluitend dieselbrandstof‐
fen die voldoen aan EN 590. De
brandstof moet een laag zwavelge‐
halte hebben (max. 10 ppm). Het is
toegestaan gelijkwaardige genorma‐
liseerde brandstoffen te gebruiken
met een gehalte aan biodiesel
(= FAME conform EN14214) van max. 7 volumeprocent (zoals
DIN 51628 of gelijkwaardige nor‐
men).
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐
concentratie van minder dan 50 ppm .Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐
doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en vervallen van de ga‐
rantie.