airbag OPEL VIVARO B 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2018Pages: 247, PDF Size: 5.53 MB
Page 67 of 247
Stoelen, veiligheidssystemen65Het zijairbagsysteem bestaat uit een
airbag in de rugleuning van beide
voorstoelen. Dit is te herkennen aan
het opschrift AIRBAG.
Het zijairbagsysteem treedt in
werking bij een voldoende krachtige
aanrijding. Het contact moet inge‐
schakeld zijn.
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het bovenlichaam en de
heupen bij een zijdelingse aanrijding
aanzienlijk afneemt.
9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
Let op
Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐
zen gebruiken die voor de auto zijn goedgekeurd. De airbags niet afdek‐
ken.
Gordijnairbagsysteem
De hoofdairbags bestaan uit een
airbag aan weerskanten in het
dakframe. Dit is te herkennen aan het
opschrift AIRBAG op de hemelbekle‐
ding.
Het gordijnairbagsysteem treedt in
werking bij een voldoende krachtige
zijdelingse aanrijding. Het contact
moet ingeschakeld zijn.
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor
letsel aan het hoofd bij een zijdelingse aanrijding aanzienlijk afneemt.9 Waarschuwing
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag
houden.
De haken aan de handgrepen van het dakframe zijn alleen geschikt
om lichte kledingstukken, zonder
kleerhangers, aan op te hangen.
Geen voorwerpen in de kleding‐
stukken bewaren.
Page 68 of 247
66Stoelen, veiligheidssystemenAirbag deactiverenBij het aanbrengen van een kinder‐veiligheidssysteem moet het passa‐
giersairbagsysteem gedeactiveerd
zijn conform de instructies in de tabel‐
len Inbouwposities kinderveiligheids‐
systemen 3 70.
De gordelspanners en alle andere
airbagsystemen blijven actief.
Afhankelijk van de auto staat er een
waarschuwing op het airbaglabel op
de zonneklep van de passagier voor. Raadpleeg "Airbagsysteem" voor
nadere informatie 3 61.Het passagiersairbagsysteem kan via
een schakelaar aan de zijkant van het
instrumentenbord worden gedeacti‐ veerd. Open de passagiersdeur om
bij de schakelaar te komen.
Druk de schakelaar in en draai deze
om de positie te kiezen:* UIT:passagiersairbagsysteem
is gedeactiveerd en gaat
niet af bij een aanrijding.
Controlelamp *UIT brandt
ononderbroken in de
dakconsole 3 96, 3 99
en er verschijnt een bijbe‐
horend bericht op het Driver Information Center 3 104.Ó AAN:passagiersairbagsysteem
is actief.9 Gevaar
Deactiveer de passagiersairbag
uitsluitend bij gebruik van een
kinderveiligheidssystemen,
volgens de instructies en beper‐
kingen in de tabel 3 70.
Anders is er kans op dodelijk letsel
voor een persoon op de passa‐
giersstoel met een gedeacti‐
veerde airbag.
Als controlelamp ÓAAN na het
inschakelen van het contact brandt
en controlelamp *UIT niet brandt,
gaat het passagiersairbagsysteem bij
een aanrijding af.
Als beide controlelampen ÓAAN en
* UIT tegelijk branden, is er een
systeemstoring. De systeemstatus
wordt niet aangeduid; er mag
niemand op de passagiersstoel
worden vervoerd. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Als controlelamp F 3 100 samen met
v 3 99 blijft branden, is er sprake
van een systeemstoring. De stand
van de schakelaar kan per ongeluk
zijn veranderd terwijl het contact aan
is. Draai het contact uit en weer aan
en zet de schakelaar weer in de juiste
stand. Als F en v toch nog blijven
branden, roep dan de hulp van een
werkplaats in.
Page 69 of 247
Stoelen, veiligheidssystemen67Status alleen wijzigen tijdens stilstand
met het contact uitgeschakeld. De
status blijft vervolgens tot de
volgende wijziging van kracht.
Controlelamp airbag deactiveren
3 99.Kinderveiligheidssyste‐
men9 Gevaar
Bij gebruik van een achterwaarts
gericht kinderveiligheidssysteem
op de passagiersstoel voor moet
het airbagsysteem voor de passa‐ giersstoel voor gedeactiveerd zijn.
Dit geldt ook voor bepaalde voor‐
waarts gerichte kinderveiligheids‐
systemen zoals aangegeven in de
tabel 3 70.
Airbag deactiveren 3 66.
Airbaglabel 3 61.
Wij raden een kinderveiligheidssys‐
teem aan dat specifiek voor de auto
is bedoeld. Neem contact op met uw
werkplaats voor meer informatie.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐ ties bij het kinderveiligheidssysteem
opvolgen.
Houd u altijd aan de plaatselijke of
landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐
ligheidssystemen op bepaalde
zitplaatsen verboden.
Kinderveiligheidssystemen kunnen
worden vastgezet met:
● Driepuntsgordel
● ISOFIX-steunen
● Top-Tether
Driepuntsgordel Kinderveiligheidssystemen kunnen
met een driepuntsgordel worden
vastgezet 3 57.
Afhankelijk van de afmetingen van de
gebruikte kinderveiligheidssystemen
en de modelvariant, kunnen kinder‐
veiligheidssystemen worden beves‐
tigd op bepaalde zitplaatsen achterin
op de 2e en 3e rij 3 70.
ISOFIX-beugels Op de ISOFIX bevestigingsbeugels
staat het ISOFIX-logo of er is een
symbool op de zitting.
Page 72 of 247
70Stoelen, veiligheidssystemenInbouwposities kinderveiligheidssystemenToegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemVoorstoelen - bestelauto
Gewichts- of leeftijdsgroep
Enkele passagiersstoel 1Dubbele passagiersstoel
geactiveerde airbag
gedeactiveerd
of zonder airbag
geactiveerde airbag
gedeactiveerd
of zonder airbagmiddenbuitenste zitplaatsGroep 0: tot 10 kg
Groep 0+: tot 13 kgXUXXUGroep I: 9 tot 18 kgXUXXUGroep II: 15 tot 25 kg
Groep III: 22 tot 36 kgXUXXU1:Voorwaarts gerichte kinderveiligheidssystemen: Hoofdsteun verwijderen 3 47. Stoel zover mogelijk naar achteren
schuiven. Stoel in de hoogste stand zetten. Maximale hoek van de rugleuning is 25°. Stoelverstelling 3 49.
Page 73 of 247
Stoelen, veiligheidssystemen71Voorstoelen - combi, dubbele cabine
Gewichts- of leeftijdsgroep
Enkele passagiersstoel1Dubbele passagiersstoel
geactiveerde airbag
gedeactiveerd
of zonder airbag
geactiveerde airbag
gedeactiveerd
of zonder airbagmiddenbuitenste zitplaatsGroep 0: tot 10 kg
Groep 0+: tot 13 kgXUXXUGroep I: 9 tot 18 kgXU 2XXU 2Groep II: 15 tot 25 kg
Groep III: 22 tot 36 kgXXXXX1:Stoel indien verstelbaar zo ver mogelijk naar achteren schuiven en in de hoogste stand zetten. Maximale hoek van
de rugleuning is 25°. Stoelverstelling 3 49.2:Achterwaarts gerichte kinderveiligheidssystemen alleen voor deze gewichts- en leeftijdsgroep.
Achterbank - combi, dubbele cabine
Gewichts- of leeftijdsgroepZitplaatsen op 2e rij 1Bank op 3e zitrijGroep 0: tot 10 kg
Groep 0+: tot 13 kgUUGroep I: 9 tot 18 kgU 2U2Groep II: 15 tot 25 kg
Groep III: 22 tot 36 kgU 2U2
Page 79 of 247
Opbergen77Bekerhouders
Er zitten bekerhouders aan beide
uiteinden van het instrumentenpa‐
neel, centraal onder in het instrumen‐
tenpaneel en, afhankelijk van de
versie, ook in de deurholtes en bij de
achterbank.
Extra bekerhouders bevinden zich op
de achterkant van de neergeklapte
achterbank midden 3 77, 3 52.
De bekerhouders kunnen ook worden gebruikt als houder voor de draag‐
bare asbak. Verwijder de draagbare
asbakmodule om de bekerhouders te kunnen gebruiken.
Asbakken 3 92.
Opbergruimte voor
Kledinghaken bevinden zich op het
cabineschutbord en op de handgre‐
pen in de hemelbekleding.
Neerklapbare rugleuning midden
Wanneer de rugleuning van de
middelste passagiersstoel voor hele‐
maal naar voren is geklapt. heeft
deze stoel een opbergruimte, beker‐
houder en papierlade.
Rugleuning neerklappen 3 51.9 Waarschuwing
Wanneer de middelste passa‐
giersstoel voor opgeklapt is, moet
het airbagsysteem voor de passa‐ gier voor worden gedeactiveerd.
Airbag deactiveren 3 66.
Sluit de bekerhouder op het instru‐
mentenpaneel voordat u de rugleu‐
ning neerklapt.
Druk op de knop (zie pijl) aan de
achterkant van de rugleuning om de
papierlade te ontgrendelen en de
opbergruimten te kunnen bereiken.
Installeer de papierlade door het (de) eindstuk(ken) in een van de gleuvenbij de bekerhouder te steken.
Page 88 of 247
86Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................87
Stuurwielverstelling ...................87
Stuurbedieningsknoppen ...........87
Claxon ....................................... 87
Knoppen op stuurkolom ............87
Wis-/wasinstallatie voorruit ........88
Wis-/wasinstallatie achterruit .....89
Buitentemperatuur .....................89
Klok ........................................... 90
Elektrische aansluitingen ...........90
Aansteker .................................. 92
Asbakken ................................... 92
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................93
Instrumentengroep ....................93
Snelheidsmeter ......................... 93
Kilometerteller ........................... 93
Dagteller .................................... 93
Toerenteller ............................... 94
Brandstofmeter .......................... 94
Brandstofverbruikmeter .............95
Service-display .......................... 95
Controlelampen ......................... 96
Richtingaanwijzer ......................98Gordelverklikker ........................99
Airbag en gordelspanners .........99
Airbag-deactivering ...................99
Laadsysteem ........................... 100
Storingsindicatielamp ..............100
Service-indicatie ......................100
Schakel motor uit .....................100
Remsysteem ........................... 100
Antiblokkeersysteem (ABS) .....101
Opschakelen ........................... 101
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 101
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................. 101
Koelvloeistoftemperatuur .........102
Voorverwarming ......................102
AdBlue ..................................... 102
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 102
Motoroliedruk ........................... 102
Brandstofbesparingsmodus .....103
Te laag brandstofpeil ...............103
Stop-startsysteem ...................103
Rijverlichting ............................ 103
Grootlicht ................................. 103
Mistlamp .................................. 104
Mistachterlicht ......................... 104
Cruise control .......................... 104
Tachograaf .............................. 104
Portier open ............................. 104Informatiedisplays......................104
Driver Information Center ........104
Info-Display ............................. 105
Boordinformatie ......................... 105
Geluidssignalen .......................106
Motoroliepeil ............................ 107
Tripcomputer .............................. 107
Tachograaf ................................. 109
Page 100 of 247
98Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 98XGordelwaarschuwing
3 99vAirbags en gordelspanners
3 99Ó AANAirbag activeren 3 99* UITAirbag deactiveren 3 99pLaadsysteem 3 100ZStoringsindicatielamp
3 100FLaat auto spoedig nakijken
3 100CSchakel motor uit 3 100RRemsysteem 3 100uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 101k jOpschakelen, terugscha‐
kelen 3 101RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 101ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 101WKoelvloeistoftemperatuur
3 102!Voorverwarmen 3 102YAdBlue 3 102wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 102IMotoroliedruk 3 102ECOBrandstofbesparingsmodus
3 103YTe laag brandstofpeil
3 103DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 103\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1039Rijverlichting 3 1038Rijverlichting 3 103CGrootlicht 3 103>Mistlamp 3 104øMistachterlicht 3 104mCruise control 3 104USnelheidsbegrenzer cruise‐
control 3 104&Tachograaf 3 104yPortier open 3 104
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.
Page 101 of 247
Instrumenten en bedieningsorganen99Vervangen van lampen 3 181.
Zekeringen 3 187.
Richtingaanwijzers 3 114.
Gordelverklikker
X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er
gedurende maximaal twee minuten
een geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐ gemaakt, dooft de controlelamp.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 57.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt de lamp niet of dooft deze
tijdens het rijden, dan is er sprake van een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de
airbags en gordelspanners bij een
aanrijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 56.
Airbagsysteem 3 61.
Airbag-deactivering Ó AAN brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* UIT brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 66.
Als beide controlelampen ÓAAN en
* UIT tegelijk branden, is er een
systeemstoring. De systeemstatus
wordt niet aangeduid; er mag
niemand op de passagiersstoel
worden vervoerd. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
F , de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Page 102 of 247
100Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 61.
Gordelspanners 3 56.
Airbag deactiveren 3 66.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Als controlelamp p brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐
lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel de motor uit.
Accu wordt niet opgeladen. Motor‐
koeling wordt mogelijk onderbroken.
De rembekrachtiging weigert moge‐
lijk dienst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor Storing die schade aan de katalysatorkan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie F brandt geel.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐
pen en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden3 104. Onmiddellijk de hulp van een
werkplaats inroepen.
Schakel motor uit C brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampen (bijv. p, I en R), begeleid
door een geluidssignaal en een bijbe‐ horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center 3 104: schakel motor
onmiddellijk uit en raadpleeg een
werkplaats.
Remsysteem
R brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact als de handrem aangetrokken is 3 153 en dooft wanneer de hand‐
rem wordt losgezet.