stop start OPEL VIVARO B 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2018Pages: 247, PDF Size: 5.53 MB
Page 14 of 247
12Kort en bondig1Zijdelingse luchtroosters .....131
2 Asbak .................................... 92
Bekerhouder ........................ 77
3 Lichtschakelaar ..................111
Mistachterlicht .....................115
Mistlampen ......................... 114
Uitstapverlichting ................. 118
Richtingaanwijzers ..............114
Zijmarkeringslichten ............111
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................. 112
4 Instrumenten ........................ 93
Driver Information Center .... 104
Tripcomputer ...................... 107
5 Claxon ................................... 87
Bestuurdersairbag ................64
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................88
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 89
Tripcomputer ...................... 1077Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................24
8 Stuurkolomknoppen ..............87
9 Middelste luchtroosters .......131
10 Stekkerdoos .......................... 90
Aansteker .............................. 92
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 75
11 Info-display .......................... 105
12 Passagiersairbag ..................64
13 Handschoenenkastje ...........76
14 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 42
Verwarmbare achterruit ........46
Stationair-toerentalregeling . 139
15 Stekkerdoos .......................... 90
Aansteker .............................. 92
16 Verwarming en ventilatie ....119
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........121
17 Asbak .................................... 92
Bekerhouder ........................ 7718Alarmknipperlichten ............114
Centrale vergrendeling .........26
19 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................136
20 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............134
21 Stop-startsysteem ...............140
Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................157
22 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 87
Cruisecontrol ...................... 157
23 Contactslot met stuurslot ....136
24 Stuurwiel instellen .................87
25 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 172
26 Zekeringenkast ...................189
27 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............160
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) ........ 155
Traction Control-systeem
(TC) ..................................... 154
Page 20 of 247
18Kort en bondigVoordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● Bandenspanning en -staat 3 194, 3 230.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 173.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐ ting en kentekenplaat: vrij van
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐ len en veiligheidsgordels 3 42,
3 48, 3 57.
● Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.Motor starten met sleutel
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐ daal in.
● Geen gas geven.
● Dieselmotoren: sleutel naar stand 2 draaien om voor te
verwarmen en wachten totdat
controlelamp ! op de instru‐
mentengroep dooft.
● Draai de sleutel naar stand 3 en
laat deze los.
Motor starten 3 138.
Motor starten met Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐ daal in.
● Geen gas geven.
● Druk op START/STOP laat weer
los.
● Na korte tijd start de motor.
Aan/Uit-knop 3 136.
Page 21 of 247
Kort en bondig19Stop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn vervuld, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
Als Ï op de instrumentengroep
brandt, duidt dit op een Autostop
3 103.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Stop-startsysteem 3 140.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken
3 26.
Activeer het vergrendelingssys‐
teem 3 38 en het diefstalalarm‐
systeem 3 39.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 172.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
Page 88 of 247
86Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................87
Stuurwielverstelling ...................87
Stuurbedieningsknoppen ...........87
Claxon ....................................... 87
Knoppen op stuurkolom ............87
Wis-/wasinstallatie voorruit ........88
Wis-/wasinstallatie achterruit .....89
Buitentemperatuur .....................89
Klok ........................................... 90
Elektrische aansluitingen ...........90
Aansteker .................................. 92
Asbakken ................................... 92
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................93
Instrumentengroep ....................93
Snelheidsmeter ......................... 93
Kilometerteller ........................... 93
Dagteller .................................... 93
Toerenteller ............................... 94
Brandstofmeter .......................... 94
Brandstofverbruikmeter .............95
Service-display .......................... 95
Controlelampen ......................... 96
Richtingaanwijzer ......................98Gordelverklikker ........................99
Airbag en gordelspanners .........99
Airbag-deactivering ...................99
Laadsysteem ........................... 100
Storingsindicatielamp ..............100
Service-indicatie ......................100
Schakel motor uit .....................100
Remsysteem ........................... 100
Antiblokkeersysteem (ABS) .....101
Opschakelen ........................... 101
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 101
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................. 101
Koelvloeistoftemperatuur .........102
Voorverwarming ......................102
AdBlue ..................................... 102
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 102
Motoroliedruk ........................... 102
Brandstofbesparingsmodus .....103
Te laag brandstofpeil ...............103
Stop-startsysteem ...................103
Rijverlichting ............................ 103
Grootlicht ................................. 103
Mistlamp .................................. 104
Mistachterlicht ......................... 104
Cruise control .......................... 104
Tachograaf .............................. 104
Portier open ............................. 104Informatiedisplays......................104
Driver Information Center ........104
Info-Display ............................. 105
Boordinformatie ......................... 105
Geluidssignalen .......................106
Motoroliepeil ............................ 107
Tripcomputer .............................. 107
Tachograaf ................................. 109
Page 100 of 247
98Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 98XGordelwaarschuwing
3 99vAirbags en gordelspanners
3 99Ó AANAirbag activeren 3 99* UITAirbag deactiveren 3 99pLaadsysteem 3 100ZStoringsindicatielamp
3 100FLaat auto spoedig nakijken
3 100CSchakel motor uit 3 100RRemsysteem 3 100uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 101k jOpschakelen, terugscha‐
kelen 3 101RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 101ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 101WKoelvloeistoftemperatuur
3 102!Voorverwarmen 3 102YAdBlue 3 102wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 102IMotoroliedruk 3 102ECOBrandstofbesparingsmodus
3 103YTe laag brandstofpeil
3 103DAutostop (Stop/Start-
systeem) 3 103\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1039Rijverlichting 3 1038Rijverlichting 3 103CGrootlicht 3 103>Mistlamp 3 104øMistachterlicht 3 104mCruise control 3 104USnelheidsbegrenzer cruise‐
control 3 104&Tachograaf 3 104yPortier open 3 104
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.
Page 104 of 247
102Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur
W brandt blauw of rood.
Brandt kort rood wanneer het contact wordt ingeschakeld en wordt dan
blauw.
Brandt rood bij een draaiende
motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 175.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
De controlelamp moet blauw zijn
voordat u verder rijdt.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming wordt geactiveerd.
Werkt alleen bij lage buitentempera‐
turen.
AdBlue
Y brandt geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Licht samen met controlelamp F op
als aanduiding van een systeemsto‐
ring of als waarschuwing dat de motor na het bepaalde afstand wellicht niet
kan worden gestart. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Er verschijnt een bijbehorend bericht
op het Driver Information Center
3 104.
U kunt het restpercentage AdBlue
ook controleren door de knop aan het
uiteinde van de wisserhendel meer‐
dere keren in te drukken.
Boordcomputer 3 107.
AdBlue 3 145.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
De controlelamp w brandt samen met
C 3 100 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 100 en er verschijnt een bericht
op het Driver Information Center als
een band zonder druksensor wordt
geplaatst (bijv. reservewiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 195.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Page 105 of 247
Instrumenten en bedieningsorganen103Brandt bij een draaiende motorAls controlelamp I brandt bij een
draaiende motor (samen met contro‐ lelamp C en een geluidssignaal):
stop, schakel motor uit.Voorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder.
De sleutel niet uitnemen voordat
de auto helemaal stilstaat, omdat
het stuurslot anders plotseling kan worden geactiveerd.
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept
3 173.
Brandstofbesparingsmodus ECO brandt groen wanneer de ECO-
stand is ingeschakeld voor besparen
van brandstof.
ECO-stand, zuinig rijden 3 134.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt wanneer het peil in de brand‐
stoftank laag is (bereik van ongeveer
50 km); onmiddellijk tanken 3 166.
Katalysator 3 145.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 179.
Stop-startsysteem
D brandt wanneer de motor op Auto‐
stop staat.
\ brandt wanneer een Autostop
wordt verhinderd als niet aan
bepaalde voorwaarden wordt
voldaan.
Stop-startsysteem 3 140.
Rijverlichting
9 brandt groen.
Brandt wanneer de koplampen aan zijn.
8 brandt groen.
Brandt wanneer de zijmarkeringslich‐ ten aan zijn.
Verlichting 3 111.
Grootlicht P brandt blauw.
Page 107 of 247
Instrumenten en bedieningsorganen105Info-Display
Het centrale display op het Infotain‐
mentsysteem toont de tijd (en / of de
buitentemperatuur, afhankelijk van
de versie) en gegevens van het Info‐
tainmentsysteem.
Schakel het Infotainmentsysteem
met X in. Het schakelt eventueel
automatisch in wanneer het contact wordt ingeschakeld.
Afhankelijk van het systeem werkt het
Infotainmentsysteem via knoppen en
draaiknoppen op de console van het Infotainmentsysteem, de knoppen op
de stuurkolom, het stemherkennings‐
systeem (mits beschikbaar) of via het aanraakschermdisplay.
Bediening met aanraakscherm Gewenste optie uit de beschikbare
menu's en opties selecteren door het
displayscherm met de vinger aan te
raken.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center en wellicht brandt
daarbij controlelamp F of C op de
instrumentengroep.
Informatieberichten
Informatieberichten m.b.t. bijv. start‐
problemen, het Stop/Start-systeem, het aantrekken van de handrem, de
centrale vergrendeling, het stuurslot
enz. melden de huidige status van
bepaalde boordfuncties en instructies voor het gebruik.
StoringsmeldingenStoringsmeldingen m.b.t. bijv. het
brandstoffilter, airbags, emissie enz.
verschijnen in combinatie met contro‐
lelamp F. Rijd voorzichtig door en
raadpleeg zo spoedig mogelijk een
werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om storings‐
meldingen, bijv. " CONTROLEER
INSPUITING ", van het display te
wissen. Na enkele seconden
Page 108 of 247
106Instrumenten en bedieningsorganenverdwijnt de melding automatisch en
blijft F in beeld. De storing wordt
daarna opgeslagen in het on board-
systeem.
Waarschuwingsmeldingen Waarschuwingsberichten m.b.t. bijv.
motor-, accu- of remsysteemstorin‐
gen verschijnen in combinatie met
controlelamp C en kunnen worden
begeleid door een geluidssignaal.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Waarschuwingsberichten, bijv.
" STORING LADEN ACCU " verdwij‐
nen automatisch van het display wanneer de oorzaak van de storing
verholpen is.
Brandstofverbruikberichten
Brandstofverbruikberichten geven
tips voor zuiniger rijden. Ritten
kunnen worden opgeslagen in het
systeemgeheugen, zodat u prestaties
kunt vergelijken.
Raadpleeg voor meer informatie de
Handleiding Infotainment.
Brandstofverbruikcijfer 3 107.Geluidssignalen
Er klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Een bijbehorend bericht kan ook
verschijnen op het Driver Information
Center wanneer er een geluidssig‐
naal klinkt.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden:
● Als de veiligheidsgordel niet omgedaan is 3 56.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent 3 160.
● Als de snelheid korte tijd een ingestelde limiet overschrijdt
3 157, 3 160.
● Als een deur of de motorkap niet goed gesloten is boven een
bepaalde snelheid.
● Tijdens het in- en uitschakelen van de alarmbewaking van de
kanteling van de auto 3 39.
● Bij een storing in het remsysteem
3 100.
● Als de accu niet oplaadt 3 100.● Als het smeren van de motor
wordt onderbroken 3 102.
● Als er AdBlue moet worden bijge‐
tankt of als er een storing is
3 145.
● Als de elektronische sleutel buiten het detectiebereik is.
Elektronisch sleutelsysteem
3 24.
Aan/Uit-knop 3 136.
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier:
● Als de sleutel nog in het contact zit.
● Als de elektronische sleutel nog in de kaartlezer zit.
Elektronisch sleutelsysteem
3 24.
Aan/Uit-knop 3 136.
● Als de auto in een Autostop is. Stop-startsysteem 3 140.
● Als de rijverlichting brandt 3 111.
Page 122 of 247
120Klimaatregeling●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Verwarmbare achterruit 3 46.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functies via het airconditioningssysteem
worden geregeld:A/C:koeling4:luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen 3 51.
Koeling (A/C)
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
ventilator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Ingeschakelde koeling verhindert
mogelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 140.
Let op
Na het inschakelen van de ECO-
stand werkt de airco minder intensief 3 134.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De activering wordt aangeduid doordat de LED in de toets
brandt.