sensor OPEL ZAFIRA B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: ZAFIRA B, Model: OPEL ZAFIRA B 2014Pages: 225, PDF Size: 7.89 MB
Page 95 of 225

Instrumenten en bedieningsorganen93Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3  161.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Voorgloeien en roetfilter  !  brandt of knippert geel.
Brandt
Voorgloeisysteem ingeschakeld.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Knippert
Als het dieselpartikelfilter gereinigd
moet worden, maar de recente rijom‐ standigheden geen automatische rei‐
niging toelieten, knippert controle‐
lamp  !. Verder rijden en het motor‐
toerental zo mogelijk niet onder 2000 omw/min laten dalen.
Controlelamp  ! dooft zodra de zelf‐
reiniging is afgerond.
Dieselpartikelfilter  3 131.
Drukverliesdetectiesys‐
teem en bandenspan‐
ningscontrole-systeem
w  brandt of knippert rood of geel.
Rode controlelamp brandt Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren. Bij banden met noodloopeigen‐
schappen is de toegestane maxi‐
mumsnelheid 80 km/u  3 179.
Gele controlelamp brandt Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Knippert
Driemaal knipperen wijst op de initia‐ lisatie van het systeem.Drukverliesdetectiesysteem  3 182,
bandenspanningscontrolesysteem
3  181.
Interactief rijsysteem
(IDS), elektronische
dempingsregeling (CDC),
SPORT-modus IDS+ brandt geel.
Brandt na het openen van het be‐ stuurdersportier ca. 10 seconden.
Branden tijdens het rijden wijst op een
storing in het systeem. Om veilig‐
heidsredenen wordt overgeschakeld
op een stuggere onderstelafstem‐
ming. Oorzaak van de storing onmid‐ dellijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
IDS Plus
 3  145, elektronische dem‐
pingsregeling  3 145, SPORT-modus
3  145.
Motoroliedruk
I  brandt rood. 
Page 125 of 225

Klimaatregeling123Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling en menu selecteren
■ Luchtdebiet
AUTO=Automatische modus4=luchtrecirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming  Ü 3  43.
De ingestelde temperatuur wordt au‐
tomatisch afgeregeld. In de automa‐
tische modus regelen het luchtdebiet
en de luchtverdeling automatisch de
luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐
stroom.
De instellingen verschijnen op het
Info-Display. Wijzigingen van de in‐
stellingen worden op het
Info-Display gedurende korte tijd als
invoeging getoond.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Voor een storingsvrij functioneren de
sensor op het instrumentenpaneel
niet afdekken.
Automatische modus Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Toets  AUTO indrukken.
■ Alle ventilatieopeningen openen.
■ Airco  aan.
■ Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens wor‐
den ingesteld.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimale temperatuur wordt
ingesteld, verschijnt  Lo op het dis‐
play: de elektronische klimaatrege‐
ling (ECC) levert maximale koeling. 
Page 149 of 225

Rijden en bediening147
VertragenBij ingeschakelde cruisecontrol toets
g  indrukken of meermaals aantippen:
snelheid wordt traploos of in kleine
stapjes verlaagd.
Na het loslaten van toets  g wordt de
actuele snelheid opgeslagen en aan‐ gehouden.
Uitschakelen
Toets  § aantippen: cruisecontrol
wordt uitgeschakeld.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is minder dan ca. 30 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ als het koppelingspedaal wordt be‐
diend,
■ keuzehendel in stand  N.Obstakeldetectiesyste‐
men
ParkeerhulpDe parkeerhulp vereenvoudigt het in‐ parkeren door de afstand tussen de
auto en eventuele obstakels te me‐
ten. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultra‐
soonparkeersensoren in zowel voor-
als achterbumper.
Controlelamp  r 3  92.
Let op
Accessoires e.d. die in het detectie‐
gebied van de sensoren gemon‐
teerd zijn kunnen storingen in het
systeem veroorzaken.
Inschakelen 
Page 150 of 225

148Rijden en bediening
Het systeem wordt automatisch ge‐activeerd als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Het systeem kan ook worden inge‐
schakeld bij lage snelheden door
toets  r in te drukken.
Onderbroken geluidssignalen duiden
op een obstakel. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Isde afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een ononderbroken geluids‐
signaal.9 Waarschuwing
Reflecterende oppervlakken van
voorwerpen of kleding en externe
geluidsbronnen kunnen er in be‐
paalde omstandigheden toe lei‐
den dat het systeem een obstakel
niet registreert.
Uitschakelen
Toets  r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
Het systeem wordt automatisch uit‐
geschakeld wanneer de auto een be‐ paalde snelheid overschrijdt.
Trekhaak
Het systeem neemt automatisch een
af fabriek gemonteerde trekhaak
waar.
Bij het rijden met een aanhanger wor‐ den de achterste parkeersensorengedeactiveerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of  E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken  3 208. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken. 
Page 176 of 225

174Verzorging van de auto
Zekeringfuncties bij
zekeringendoos bagageruimte,
type ANr.Stroomkring1ABS2ABS3Interieuraanjager elektronische
klimaatregeling (ECC)4Interieuraanjager verwarming
en airconditioningssysteem5Koelventilator6Koelventilator7Centrale vergrendeling8Voorruitsproeiers, achterruit‐
sproeiers9Verwarmbare achterruit,
verwarmbare buitenspiegel10Diagnosestekker11Instrumenten12Mobiele telefoon, infotainment-
systeem, display13InterieurverlichtingNr.Stroomkring14Voorruitwissers15Voorruitwissers16Claxon, ABS, remlichtschake‐
laar, airconditioningssysteem17Dieselbrandstoffilter of aircondi‐
tioningssysteem18Startmotor19–20Claxon21Motorelektronica22Motorelektronica23Instellen koplampreikwijdte24Brandstofpomp25–26Motorelektronica27Verwarming, airconditionings‐
systeem, luchtkwaliteitssensor28–29Stuurbekrachtiging30Motorelektronica 
Page 179 of 225

Verzorging van de auto177
Nr.Stroomkring1Elektrische ruitbediening voorin2–3Instrumenten4Verwarming, airconditionings‐
systeem, elektronische klimaat‐
regeling (ECC)5Airbags6–7–8–9–10–11Verwarmbare achterruit12Achterruitwisser13Park Pilot14Verwarming, airconditioning15–16Open&Start-systeemNr.Stroomkring17Regensensor, luchtkwaliteits‐
ensor, bandenspanningscontro‐
lesysteem, binnenspiegel18Instrumenten, schakelaars19–20CDC21Verwarmbare buitenspiegels22–23Elektrische ruitbediening
achterin24Diagnosestekker25–26Elektrisch inklapbare buiten‐
spiegels27Ultrasoonsensor, diefstalalarm‐
systeem28–29Aansteker, 12V-aansluiting
voorin3012V-aansluiting achterin31–Nr.Stroomkring32–33Open&Start-systeem34–3512V-aansluiting achterin36Stekkerdoos voor aanhanger/
caravan37–38Centrale vergrendeling, klem 3039Stoelverwarming links40Stoelverwarming rechts41–42–43–44– 
Page 183 of 225

Verzorging van de auto181
Bij auto's met bandenspanningscon‐
trolesysteem adapter op ventiel
schroeven.
Bandenspanning  3 213 en op de
sticker aan de binnenkant van de
tankklep.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken. Niet hanteren voor
banden met noodloopeigenschap‐
pen.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde te werk volgens de onderstaande procedure:
1. Bepaal de aandrijfas en de car‐ rosserievariant.
2. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens  3 208.
3. Bepaal het type banden.
In de tabel Bandenspanningswaar‐
den staan alle mogelijk bandencom‐
binaties  3 213.
Raadpleeg voor de banden die voor
uw voertuig zijn goedgekeurd het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij
uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale voertuigpapieren.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem bewaakt vanaf een bepaalde
snelheid continu de bandenspanning
van alle vier de banden.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben. Voor het overige wordt de bandenspanning bewaakt
door het drukverliesdetectiesysteem
3  182.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De actuele bandenspanning wordt
weergegeven op het Info-Display
3  110. 
Page 184 of 225

182Verzorging van de auto
Voertuigmeldingen, bandenspanning
3  105.
Controlelamp  w 3  93.
Bij gebruik van een complete set wie‐
len zonder sensoren (zoals vier win‐
terbanden) verschijnt er geen fout‐
melding. Het bandenspanningscon‐
trolesysteem werkt dan niet. Senso‐
ren kunnen naderhand gemonteerd
worden.
Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur door de fabrikant goedgekeurde re‐
paratiesets.
Externe zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.Systeem initialiseren
Na het verwisselen van een wiel, het
systeem eerst initialiseren: band met
de voorgeschreven bandenspanning
oppompen, contact inschakelen, dan
toets  DDS ca. 4 seconden ingedrukt
houden, controlelamp  w knippert
driemaal.
Drukverliesdetectiesys‐
teem Het drukverliesdetectiesysteem be‐waakt continu het toerental van alle
vier de banden.
Wanneer een band aan spanning ver‐
liest, licht controlelamp  w rood op.
Meteen stoppen en bandenspanning controleren.
Controlelamp  w 3  93.
Systeem initialiseren
Na correctie van de bandenspanning
of het verwisselen van een wiel, het systeem eerst initialiseren: contact in‐
schakelen, toets  DDS ca.
4 seconden ingedrukt houden, con‐
trolelamp  w knippert driemaal. 
Page 223 of 225

221
Opbergvak onder passagiersstoel 70
Opbergvak voor (zonne)bril  .........70
Open&Start-systeem  ...................28
Open&Start-systeem  ...................94
Opgeslagen instellingen ...............28
Opschakelen................................. 92 Overzicht instrumentenpaneel  .....10
P Panoramadak  .............................. 44
Parkeerhulp  ............................... 147
Parkeerlichten ............................ 115
Parkeren  .............................. 18, 130
Park Pilot met ultrasoonsensoren  92
Pech ........................................... 193
Portieren ....................................... 34
Prestaties ................................... 210
Profieldiepte ............................... 183
Q
Quickheat ................................... 125
R Radiofrequentie-identificatie (RFID)  .................................... 217
Regelbare instrumentenverlichting ...........116
Regelmatig gebruik airconditioning  ........................ 127Registratie van voertuigdata en
privacy ..................................... 216
Remassistent  ............................. 143
Rem- en koppelingssysteem  .......91
Rem- en koppelingsvloeistof ......200
Remlichtschakelaar  ...................104
Remmen  ............................ 142, 162
Rempedaal bedienen  ..................95
Remvloeistof  .............................. 163
Reservewiel  ............................... 189
Richtingaanwijzers ............... 90, 114
Roetfilter  .............................. 25, 131
Rugleuning neerklappen  .............50
Ruiten ........................................... 40
Rijden op aardgas  .......................25
Rijgedrag en aanhangertips  ......152
Rijregelsystemen ........................144
Rijverlichting  ................................ 12
S Service ............................... 127, 199
Servicedisplay  ............................. 88
Service-indicatie  .......................... 91
Service-informatie ...................... 199
Sjorogen  ...................................... 73
Slepen ................................ 152, 193
Sleutel, opgeslagen instellingen ...28
Sleutels  ........................................ 26
Sleutels, sloten ............................. 26
Sneeuwkettingen  .......................184Snelheidsmeter ............................ 86
Spiegel verstellen  ..........................9
SPORT-modus  ..............23, 92, 145
Sproeiervloeistof  ........................162
Sproeiervloeistofpeil  ..................105
Startbeveiliging  ............................ 38
Starten en bedienen ...................128
Starthulp gebruiken  ...................191
Stekkerdozen ............................... 84
Stoelen verstellen  ........................47
Stoelpositie  .................................. 47
Stoel verstellen  .............................. 7
Storing  ............................... 136, 141
Storingsindicatielamp  ..................90
Stroomonderbreking  ..........136, 141
Stuurbedieningsknoppen  .............80
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 80
Symbolen ....................................... 4
T
Tanken ....................................... 149
Te laag brandstofpeil  ...................94
Timer  ......................................... 109
Toerenteller  ................................. 86
Top-tether-kinderveiligheids‐ systemen  .................................. 68
Trekhaak............................. 152, 154
Trekstang.................................... 152