alarm OPEL ZAFIRA C 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: ZAFIRA C, Model: OPEL ZAFIRA C 2015.5Pages: 311, PDF Size: 9.1 MB
Page 14 of 311

12Kort en bondig
1Elektrische ruitbediening .......33
2 Buitenspiegels ......................30
3 Cruise control .....................184
Snelheidsbegrenzer ............185
Adaptieve cruise control .....187
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing ............................. 194
4 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................. 160
5 Richtingaanwijzers,
lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht, grootlichtassis‐
tentie .................................. 148
Omgevingsverlichting ......... 152
Parkeerlichten .....................150
Knoppen voor Driver
Information Center ..............122
6 Instrumenten ...................... 110
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................. 102
8 Driver Information Center .... 1229Voorruitenwisser, wis-/
wasinstallatie voor,
koplampsproeiers, achter‐
ruitenwisser, wis-/
wasinstallatie achter ...........104
10 Centrale vergrendeling .........23
Alarmknipperlichten ...........148
SPORT-modus ................... 182
Tour-modus ........................ 182
Brandstofkeuzeschakelaar . 111
Controlelamp airbag-
deactivering ........................ 116
Controlelamp
veiligheidsgordel
voorpassagier ....................115
11 Info-Display ........................ 126
12 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................ 160
13 Status-LED alarmsysteem ...28
14 Handschoenenkastje ...........71
15 Verwarming en ventilatie ....15416 AUX-ingang, USB-ingang,
SD Card-sleuf ....................... 11
12 V-aansluiting ..................108
17 Schakelpook,
handgeschakelde
versnellingsbak ..................177
Automatische
versnellingsbak ..................174
18 Traction Control-systeem ...181
Elektronische
stabiliteitsregeling ...............181
Lane Departure Warning ...215
19 Elektrische handrem ...........179
20 Parkeerhulpsystemen .........201
Eco-knop voor Stop/Start-
systeem ............................... 166
21 Contactslot met stuurslot ...164
22 Claxon ................................ 103
Bestuurdersairbag ...............60
23 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 233
Page 16 of 311

14Kort en bondig
Lichtsignaal, grootlicht en
dimlichtlichtsignaal=hendel naar u toe
trekkengrootlicht=hendel van u af
duwendimlicht=hendel van u af
duwen of naar u
toe trekken
Automatische verlichting 3 142,
Grootlicht 3 142, Grootlichtassisten‐
tie 3 142, Lichtsignaal 3 143, Adap‐
tief rijlicht (AFL) 3 144.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Richtingaanwijzers 3 148, parkeer‐
lichten 3 150.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Alarmknipperlichten 3 148.
Page 22 of 311

20Kort en bondigvóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste ver‐
snelling inschakelen of de keu‐ zehendel in stand P zetten. Op
een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de
stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling inschakelen of de keuzehendelin stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
■ Sluit de ruiten.
■ De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Bij auto's met automatische ver‐
snellingsbak kan de sleutel al‐
leen worden verwijderd met de keuzehendel in stand P.■
Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken.
■ Activeer het alarmsysteem 3 28.
■ Koelventilatoren kunnen ook na het
afzetten van de motor in werking
treden 3 232.Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Sleutels, sloten 3 21, auto een lan‐
gere tijd stilzetten 3 231.
Page 24 of 311

22Sleutels, portieren en ruitenHandzender
Wordt gebruikt voor:■ centrale vergrendeling
■ vergrendelingssysteem
■ diefstalalarmsysteem
■ elektrisch bediende ruiten
De afstandsbediening heeft een be‐
reik van ca. 20 meter. Dit kan beperkt worden door invloeden van buitenaf.
Brandende alarmknipperlichten die‐
nen als bevestiging.
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
het gevolg zijn van het volgende:
■ Het bereik wordt overschreden.
■ De accuspanning is te laag.
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor er opnieuw gesyn‐
chroniseerd moet worden.
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de af‐ standsbediening, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog
vermogen.
Ontgrendelen 3 23.Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 135.
Batterij van de
afstandsbediening vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Page 27 of 311

Sleutels, portieren en ruiten25
Storing in handzendersysteemOntgrendelen
Bestuurdersportier handmatig ont‐
grendelen door de sleutel in het slot te draaien. Schakel het contact in en
druk op c om alle portieren, de baga‐
geruimte en de tankklep te ontgren‐
delen. Als u het contact inschakelt,
wordt het vergrendelingssysteem uit‐
geschakeld.
Vergrendelen
Bestuurdersportier handmatig ver‐
grendelen door de sleutel in het slot
te draaien.
Storing in centrale
vergrendeling
Ontgrendelen
Bestuurdersportier handmatig ont‐
grendelen door de sleutel in het slot te draaien. U kunt de overige portie‐
ren openen door tweemaal aan de
binnenste portiergreep te trekken. U
kunt de bagageruimte en de tankklep
niet openen. Om het diefstalalarm‐
systeem te deactiveren, het contact
inschakelen 3 28.
Vergrendelen
Vergrendelingsknop van alle portie‐ ren behalve bestuurdersportier in‐
drukken. Daarna bestuurdersportier
sluiten en van de buitenkant met de
sleutel vergrendelen. Tankklep en
achterklep kunnen niet worden ver‐
grendeld.
Opgeslagen instellingen
Wanneer de sleutel uit het contactslot wordt getrokken, worden de volgende
instellingen automatisch opgeslagen
in het geheugen van de sleutel:■ verlichting
■ Infotainmentsysteem
■ centrale vergrendeling
■ instellingen sportmodus
■ comfortinstellingen
De opgeslagen instellingen worden
automatisch toegepast wanneer de sleutel met het geheugen de vol‐gende keer in het contactslot wordt
gestoken en naar stand 1 3 164
wordt gedraaid.
Een voorwaarde is dat Pers. inst. voor
bestuurder geactiveerd is in de per‐
soonlijke instellingen van de
Graphic-Info-Display. Dit moet wor‐
den ingesteld voor alle gebruikte
sleutels. Bij auto’s die zijn uitgerust
met een Colour-Info-Display, is de
personalisatie permanent ingescha‐
keld.
Persoonlijke instellingen 3 135.
Automatisch vergrendelen U kunt deze beveiligingsfunctie zoda‐
nig configureren dat alle portieren, de bagageruimte en de tankklep bij het
Page 30 of 311

28Sleutels, portieren en ruitenAntidiefstalbeveiligingVergrendelingssysteem9 Waarschuwing
Niet inschakelen als er zich perso‐
nen in de auto bevinden! Ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
mogelijk.
Alle portieren worden tegen openen
beveiligd. Voor activering van het
systeem moeten alle portieren geslo‐
ten zijn.
Als het contact ingeschakeld was,
moet het bestuurdersportier eenmaal
worden geopend en gesloten voordat de auto kan worden beveiligd.
Bij het ontgrendelen van de auto
wordt de mechanische diefstalbevei‐
liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
lijk met de centrale vergrendelings‐
knop.
Inschakelen
Druk binnen 15 seconden tweemaal
op e van de handzender.
Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt: ■ portieren, achterklep, motorkap
■ interieur en aangrenzende bagage‐
ruimte
■ hellingshoek van de auto, zoals bij het wegslepen
■ contact
Inschakelen ■ Activeert zichzelf 30 seconden na‐ dat u de auto vergrendelt (initialisa‐
tie van het systeem).
■ Direct wanneer u na het vergren‐
delen nogmaals op e van de hand‐
zender drukt.
Let op
Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het openen van de ruiten of het zonne‐
dak, zijn mogelijk van invloed op de
interieurbewaking.
Page 31 of 311

Sleutels, portieren en ruiten29
Inschakelen zonder bewakingpassagiersruimte enhellingshoek auto
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit
als u huisdieren in de auto achterlaat, om te voorkomen dat hoge ultrasonetonen of bewegingen het alarm acti‐
veren. Schakel ze ook uit wanneer de
auto op een veerboot of een trein
staat.
1. Sluit de achterklep, motorkap en ruiten.
2. Druk op o. De led in de knop
brandt maximaal 10 minuten.
3. Portieren sluiten.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Het statusbericht verschijnt op het
Driver Information Center.
Status-led
De status-led is geïntegreerd in de
sensor boven op het instrumentenpa‐
neel.
Status tijdens de eerste
30 seconden na het activeren van het alarmsysteem:Led
aan=test, inschakelvertragingLed
knip‐
pert
snel=portieren, achterklep of mo‐
torkap niet goed dicht,
eventuele systeemstoring
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐
pert lang‐
zaam=systeem is geactiveerd
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Uitschakelen
Bij het ontgrendelen van de auto wordt het diefstalalarmsysteem ge‐
deactiveerd.
Alarm Bij het activeren klinkt de alarmclaxon
en gaan de alarmknipperlichten tege‐ lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.
Page 32 of 311

30Sleutels, portieren en ruiten
Het alarm kan worden afgezet door
het indrukken van een willekeurige
knop op de handzender of door het
aanzetten van het contact.
U kunt het alarmsysteem alleen deac‐
tiveren door c in te drukken of door
het contactslot in te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan zon‐
der dat de bestuurder het heeft uitge‐ schakeld, geven de alarmknipperlich‐ten dat aan. Ze lichten de volgende
keer dat de auto met de handzender
wordt ontgrendeld driemaal kort ach‐
tereen op. Bovendien verschijnt er na
inschakeling van het contact een
waarschuwingsbericht of een waar‐
schuwingscode op het Driver Infor‐
mation Center.
Boordinformatie 3 128.
Startbeveiliging Het systeem is onderdeel van de con‐
tactschakelaar en het controleert of
de auto met de gebruikte sleutel mag worden gestart.De startbeveiliging activeert zichzelf
automatisch nadat u de sleutel uit de
contactschakelaar hebt gehaald.
Knippert controlelamp d nadat het
contact is ingeschakeld, dan is er een storing in het systeem: de auto kan
niet worden gestart. Contact uitscha‐
kelen en opnieuw proberen te starten.
Als de controlelamp blijft knipperen,
kunt u proberen om de motor met de
reservesleutel te starten en daarna
de hulp van een werkplaats inroepen.
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
portieren niet. Vergrendel daarom
steeds na het verlaten van de auto
de portieren en schakel het diefstal‐
alarmsysteem in 3 23, 3 28.
Controlelamp d 3 120.Buitenspiegels
Bolle vorm
De convexe buitenspiegel heeft een
asferische zone en reduceert dode
hoeken. Door de vorm van de spiegel
lijken voorwerpen kleiner dan ze zijn,
waardoor afstanden moeilijker zijn in
te schatten.
Blindehoeksysteem 3 208.
Elektrische verstelling
Page 36 of 311

34Sleutels, portieren en ruiten
Beveiligingsfunctie negeren
Bij een stroeve werking door ijsvor‐
ming e.d. het contact inschakelen en
vervolgens de schakelaar tot aan de
eerste vergrendeling trekken en vast‐ houden. De ruit gaat omhoog zonder
geactiveerde beveiligingsfunctie. Om
de beweging te stoppen, laat u de
schakelaar los.
Kinderbeveiliging voor
achterportierruiten
Druk z in om de achterste elektri‐
sche portierruiten te deactiveren; de
led licht op. Druk voor het activeren
nogmaals op z.
Ruiten van de buitenzijde
bedienen De ruiten zijn met de handzender van
de buitenzijde te openen en sluiten.
Houd c
ingedrukt om de ruiten te ope‐
nen.
Houd e ingedrukt om de ruiten te slui‐
ten.
Laat de knop los om de ruit te stop‐
pen.
Als de ruiten volledig geopend of ge‐
sloten zijn, lichten de alarmknipper‐
lichten tweemaal op.
Overbelasting
Door herhaalde, snel opeenvolgende bediening wordt de stroomvoorzie‐
ning van de ruitbediening enige tijd
onderbroken.
Elektrisch bediende ruiten
initialiseren
Als u de ruiten niet automatisch kunt
sluiten (bijv. na het loskoppelen van
de accu), verschijnt er een waarschu‐ wingstekst of waarschuwingscode op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 128.
Activeer de ruitelektronica als volgt: 1. Portieren sluiten.
2. Contact inschakelen.
3. Trek aan de schakelaar totdat de ruit gesloten is en blijf nog
2 seconden eraan trekken.
4. Deze handeling uitvoeren voor alle ruiten.
Page 117 of 311

Instrumenten en bedieningsorganen115
Controlelampen in de
middenconsole
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten zijn geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 240, zeke‐
ringen 3 248.
Richtingaanwijzers 3 148.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de voorstoelen X voor de stoel van de bestuurder of
de voorpassagier gaat branden of
knippert rood.
Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 53.Gordelstatus op de achterbank
> of X op het Driver Information Cen‐
ter knippert of brandt.
Brandt
Na het starten van de motor gedu‐ rende minimaal 35 seconden totdat
de veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Als een niet vastgemaakte gordel tij‐
dens het rijden wordt vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 53.