sensor OPEL ZAFIRA C 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: ZAFIRA C, Model: OPEL ZAFIRA C 2018Pages: 353, PDF Size: 9.96 MB
Page 248 of 353

246Rijden en bedieningAlgemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het
mogelijk dat de sensor een niet-
bestaand object (echostoring)
herkent.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de
parkeerhulp achter bij het uitschui‐
ven van het draagsysteem achter‐
zijde gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de
achteruitversnelling detecteert de
parkeerhulp het draagsysteem
achterzijde en klinkt er een zoemer.
Druk kort op r om de parkeerhulp
te deactiveren.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar
zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐ den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.
Page 250 of 353

248Rijden en bedieningGeparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing Het kan soms voorkomen dat hetsysteem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit
vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als
de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige
regenval. Instructies voor reinigen
3 310.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver Information Centre. Roep de hulp vaneen werkplaats in bij een permanente
storing.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐ matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera is gemonteerd in de
achterklephendel.
Page 251 of 353

Rijden en bediening249Vanwege de hoge positie van de
camera is, bij wijze van leidraad voor
de positie, de achterbumper op het
display zichtbaar.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van een meter die op de
afbeelding zijn geprojecteerd om de
afstand tot de getoonde objecten te
kunnen bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de parkeerhulp
zijn geconstateerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 15 seconden niet is ingeschakeld.
De achteruitkijkcamera kan handma‐
tig worden gedeactiveerd in het menu
met Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Selecteer de relevante
instelling in Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 126.Deactivering van geleidelijnen en
waarschuwingssymbolen
7'' R 4.0 IntelliLink : u kunt de visuele
geleidingsstrepen en waarschu‐
wingssymbolen activeren of deactive‐
ren met de aanraaktoetsen in het
onderste deel van het display.
Info-Display 3 124.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste
regel van het Info-Display.
Page 288 of 353

286Verzorging van de autoZekeringenkast inmotorruimte
De zekeringenkast zit linksvoor in de
motorruimte.
Klik de klep los en klap deze geheel
omhoog. Haal de klep recht omhoog
eraf.
Nr.Stroomkring1Motorregelmodule2Lambdasonde3Brandstofinspuiting/ontste‐
kingssysteem4Brandstofinspuiting/ontste‐
kingssysteem5–6Buitenspiegelverwarming/dief‐
stalalarmsysteem7Ventilatorregeling/motorregel‐
module/transmissieregelmodule8Lambdasonde/motorkoeling9Achterruitsensor10Accusensor11Ontgrendeling achterklep12Adaptief rijlicht (AFL)/automati‐
sche verlichting13ABS14Achterruitwisser15Motorregelmodule16Startmotor
Page 289 of 353

Verzorging van de auto287Nr.Stroomkring17Transmissieregelmodule18Verwarmbare achterruit19Elektrische ruitbediening voorin20Elektrische ruitbediening
achterin21Relais- en zekeringhouder
achter22Grootlicht links (halogeen)23–24Koplamp rechts (LED)25Koplamp links (LED)26Mistlampen27Verwarming dieselbrandstof28Stop-startsysteem29Elektrische handrem30ABS31Adaptieve cruise control32Airbag33Adaptief rijlicht (AFL)/automati‐
sche verlichting34UitlaatgasrecirculatieNr.Stroomkring35Buitenspiegel/regensensor36Verwarming en ventilatie37Magneetklep koolstofreservoir38Vacuümpomp39Centrale regelmodule40Voorruitsproeier/achterruits‐
proeier41Grootlicht rechts (halogeen)42Koelventilator43Voorruitwissers44Voorruitwissers45Koelventilator46–47Claxon48Koelventilator49Brandstofpomp50Koplamphoogteregeling/adap‐
tief rijlicht (AFL)51Ventilatieklep52Hulpverwarming/dieselmotorNr.Stroomkring53Transmissieregelmodule/motor‐
regelmodule54Vacuümpomp/instrumenten‐
groep/verwarming ventilatie/
airco
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kunnen
er storingen optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Page 290 of 353

288Verzorging van de autoBij auto's met het stuurwiel links zit
het zekeringenkastje achter het
opbergvak in het instrumentenbord.
Open het opbergvak en druk het naar links om het te ontgrendelen. Klap hetopbergvak omlaag en verwijder het.
Bij rechtsgestuurde auto's zit de
zekeringenkast achter een deksel in
het handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje, open daarna
de afdekking en klap die omlaag.
Nr.Stroomkring1Cruise control/snelheidsbe‐
grenzer/adaptieve cruise
control/stuurbedienings‐
knoppen2Rijverlichting/carrosserieregel‐
module3Rijverlichting/carrosserieregel‐
module4Infotainmentsysteem5Infotainmentsysteem/instru‐
ment612 V-aansluiting/aanstekerNr.Stroomkring712 V-aansluiting8Dimlicht links/carrosserieregel‐
module9Dimlicht rechts/carrosseriere‐
gelmodule/airbagmodule10Portiersloten/carrosserieregel‐
module11Aanjager12–13–14Diagnosestekker15Airbag1612 V-aansluiting17Airconditioningssysteem18Logistiek19Carrosserieregelmodule20Carrosserieregelmodule21Instrumentengroep/diefstala‐
larmsysteem22Contactsensor23Carrosserieregelmodule
Page 292 of 353

290Verzorging van de autoNr.Stroomkring1–2Aanhangeraansluiting3Park Pilot4Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie5–6–7Elektrisch verstelbare stoel8–9Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie10Stikstofoxidesensor11Aanhangermodule/aanhanger‐
aansluiting12Aanhangermodule13Aanhangeraansluiting14–15–16Binnenspiegel/achteruitkijkca‐
mera1712 V-aansluitingNr.Stroomkring18–19Stuurwielverwarming20Zonnescherm21Verwarmde voorstoelen22–23–24Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie25–26–27–28–29–30–31–32Actief dempingssysteem/Lane
Departure WarningBoordgereedschap
Gereedschap
Sommige gereedschappen, het
sleepoog en (alleen bij voertuigen
met reservewiel) de krik bevinden
zich in de opbergruimte achter in de
vloer van de bagageruimte.
Open de afdekking vóór de achter‐
klep.
Page 295 of 353

Verzorging van de auto293De bandenspanningswaarde die u op
het Driver Information Center ziet, is
de werkelijke bandenspanning. Bij
een afgekoelde band is deze waarde
iets lager, maar is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de
bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een spanningssensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, vervalt de typegoedkeu‐
ring van de auto bij het gebruik van wielen zonder spanningssensoren.
U kunt de actuele bandenspannings‐
waarden bekijken op het Driver Infor‐
mation Center.
Selecteer het menu met de knoppen
op de richtingaanwijzerhendel.
Selecteer de pagina
Bandenspanning onder
Informatiemenu voertuig ? 3 120.
De systeemstatus en bandenspan‐
ningswaarschuwingen worden
samen met het betreffende wiel
aangegeven in een bericht op het
Driver Information Center.
Voor de waarschuwingen kijkt het
systeem ook naar de temperatuur van de band.
Page 296 of 353

294Verzorging van de auto
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje w 3 117.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 330.
Als w 60-90 seconden knippert en
daarna continu wordt verlicht, is er
een fout in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Na het op spanning brengen moet u
wellicht een stukje rijden om de
bandenspanningswaarden op het
Driver Information Center bij te
werken. Hierbij kan w oplichten.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na een stukje rijden dooft, kan dit duiden op een te lage bandenspan‐
ning. Bandenspanning controleren.
Boordinformatie 3 125.
Schakel het contact uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd.
Monteer alleen wielen met druksen‐
soren, anders wordt de bandenspan‐
ning niet weergegeven en brandt w
voortdurend.
Een tijdelijk reservewiel is niet uitge‐
rust met spanningssensoren. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. De contro‐
lelamp w brandt. Voor de overige drie
wielen blijft het systeem werken.
Gebruik van in de handel verkrijgbare vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur
door de fabriek goedgekeurde repa‐
ratiesets.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐den. Bij opgeschroefde sensoren:
vervang het ventielelement en de
keerring. Bij opgeklikte sensor:
vervang de complete ventielsteel.
Status belading van auto
Pas de bandenspanning volgens de
informatie op het etiket van de band
of in de tabel bandenspanningswaar‐ den aan op de belading van de auto
3 330 en selecteer de betreffende
instelling in het menu Bandbelasting
op het Driver Information Center
3 120. Deze instelling is de referen‐
tiewaarde voor waarschuwingen over de bandenspanning.
Het menu Bandbelasting verschijnt
als de auto stilstaat en de handrem aangetrokken is. Bij auto's met auto‐
matische versnellingsbak moet de
keuzehendel op P staan.
Page 297 of 353

Verzorging van de auto295
Selecteer de pagina Bandbelasting
onder Informatiemenu voertuig ?
op het Driver Information Center
3 120.
Selecteer: ● Licht voor een comfortabele
spanning tot 3 inzittenden.
● Eco voor een Eco-spanning tot
3 inzittenden.
● Max voor volledige belading.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐ peld na het vervangen van een reser‐
vewiel door een reguliere band met
een bandenspanningssensor.
Bij de volgende contactcyclus moeten
de storingslamp w en het waarschu‐
wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐
reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
achterwiel rechterzijde en achterwiel
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de
huidige actieve stand wordt verlicht
totdat de sensor is gekoppeld.
Raadpleeg uw werkplaats voor
onderhoud. U hebt twee minuten voor het koppelen van de positie van het
eerste wiel en vijf minuten voor het
koppelen van de positie van alle vier
de wielen. Bij het overschrijden van
deze tijd stopt het koppelen en moet u opnieuw beginnen.De koppelingsprocedure voor de
bandenspanningssensoren is als
volgt:
1. Handrem aantrekken.
2. Schakel het contact in.
3. Op auto's met automatische versnellingsbak: zet de keuze‐
hendel in P.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: selecteer
Neutraalstand.
4. Druk op MENU op de richtingaan‐
wijzerhendel om Informatiemenu
voertuig ? op het Driver Infor‐
mation Center te selecteren.
5. Draai het stelwieltje om naar het bandenspanningsmenu te schui‐
ven.