reset PEUGEOT 2008 2015 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2015, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2015Pages: 340, PDF Size: 8.42 MB
Page 32 of 340

30
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie
weergeven.
F
D
ruk op de knop voor nulstelling van de
dagteller.
D
e onderhoudsinformatie wordt enkele
seconden weergegeven en verdwijnt
vervolgens weer.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal 5
minuten. Het op
0
zetten van de onderhoudsindicator
zal anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten van de
o nderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0
gezet worden.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
F
zet
het contact af,
F
d
ruk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt,
F
z
et het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F
l
aat de knop los als het display "=0"
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Controle tijdens het rijden
Page 38 of 340

36
Menu "Rijden"
De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.To e t s Desbetreffende functie Aanwijzingen
Configuratie auto De te configureren functies zijn verdeeld over drie tabbladen:
-
" Rijhulpsysteem "
● "Automatisch
inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling"
(Zie voor het inschakelen van deze functie de rubriek "Zicht")
-
" Verlichting "
● "Follow
me home-verlichting" (Automatische follow me home-verlichting; zie de rubriek
"
Zicht"),
● "Dagrijverlichting
met LED's" (Zie de rubriek "Zicht"),
● "Sfeerverlichting"
(Zie de rubriek "Zicht").
Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te
geven.
Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Initialisatie bandensp.controle Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
Controle tijdens het rijden
Page 39 of 340

37
2008_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Boordcomputer
Instrumentenpaneel
Weergave van de informatie
F Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillende functies
weer te geven. -
A
ctuele informatie:
● actieradius,
● actueel
br
andstofverbruik,
● de teller van het Stop & Start-
systeem.
- Traject
"1":
● gemiddelde
s
nelheid,
● gemiddeld
b
randstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
v
oor het eerste traject.
- Traject
"2" :
● gemiddelde
s
nelheid,
● gemiddeld
b
randstofverbruik,
● de afgelegde afstand,
v
oor het tweede traject.
Traject resetten
F Druk zodra het gewenste traject wordt
aangegeven de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar langer dan twee
seconden in.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
1
Controle tijdens het rijden
Page 40 of 340

38
Touchscreen
- Actuele informatie:● actieradius,
● huidig
brandstofverbruik,
● de
teller van het Stop & Start-
systeem.
-
Traject "1":
● afgelegde
afstand,
● gemiddeld
b
randstofverbruik,
● gemiddelde
snelheid,
v
oor het eerste traject.
-
Traject "2":
● afgelegde
afstand,
● gemiddeld
b
randstofverbruik,
● gemiddelde
snelheid,
v
oor het tweede traject.
F
D
ruk op de toets MENU voor
toegang tot de verschillende
menu's. F
D
ruk op de toets voor het
resetten zodra het gewenste
traject wordt weergegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
hebben dezelfde eigenschappen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden
voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor
een maandelijks verbruik.
F
S
electeer het menu " Rijden "
om de verschillende tabbladen
weer te geven.
F
S
electeer de gewenste functie met uw
vinger.
Weergave van de informatie Traject resetten
Controle tijdens het rijden
Page 56 of 340

54
2008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Resetten van de
ruitbediening
Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de beveiliging
tegen beknellen uitgeschakeld:
-
o
pen de ruit volledig en sluit de ruit.
Telkens als de schakelaar omhoog wordt
getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten,
-
h
oud de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1
seconde omhoog getrokken. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het
correcte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Toegang tot de auto
Page 87 of 340

85
2008_nl_Chap05_conduite_ed01-2015
Tijdens het starten van de motor
moet het rempedaal volledig worden
ingetrapt.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de stand N (neutraalstand).
Zet de selectiehendel alleen in de
stand R (achteruit) als de auto volledig
stilstaat en het rempedaal is ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
Auto-sequentiële stand
In de automatische stand kan de bestuurder
altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van
de flippers.
De flippers kunnen gebruikt worden
in omstandigheden waarbij sneller
terugschakelen gewenst is (naderen van een
rotonde, verlaten van een parkeergarage met
een steile helling, inhalen...).
De versnellingsbak wordt dan in de
desbetreffende versnelling geschakeld, als de
snelheid van de auto en het motortoerental dit
toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het
display staan.
Na enige tijd gaat de versnellingsbak weer over
op de automatische stand.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de
selectiehendel in de stand N bewegen om de
neutraalstand te selecteren.
Trek in dat geval altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
AUTO en - Op het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt dit op een
storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Trap om krachtig te accelereren,
bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre,
het gaspedaal met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
F
S
electeer de stand N .
F
T
rap het rempedaal volledig in.
F
W
acht ongeveer 30
seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de
ingeschakelde versnelling verschijnt.
F
L
aat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de
versnellingsbak gereset worden.
F
Z
et het contact aan.
5
Rijden
Page 132 of 340

130
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
van de bestuurder niet door het
systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand
de bandenspanning te controleren (ook
die van het reservewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Veiligheid
Page 133 of 340

131
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Waarschuwing te lage bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende.
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
F
G ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
7
Veiligheid
Page 134 of 340

132
2008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende
ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
Het bandenspanningscontrolesysteem
werkt alleen betrouwbaar als bij het
resetten van het systeem de vier
banden de correcte spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen. Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto.
F
D
ruk op de toets MENU voor
toegang tot de verschillende
menu's.
F
S
electeer het menu " Rijden ".
F
D
ruk op " Initialisatie
bandenspanningscontrole ".
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd
als referentiewaarden.
Met touchscreen
F Bevestig het resetten door op de toets " Ja " te
drukken. Als het resetten is voltooid, klinkt een
geluidssignaal en wordt een melding weergegeven.
Zonder touchscreen
Veiligheid
Page 178 of 340

176
2008_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2015
F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I" te zetten en
breng de band op de spanning die is
aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto.
O
m de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
F
Z
et, zodra de gewenste spanning is
bereikt, de schakelaar in de stand " O".
F
V
er wijder de set en berg deze op.
Controlesysteem
bandenspanning
Het verklikkerlampje voor te lage
bandenspanning zal na het repareren
van een wiel blijven branden tot het
systeem is gereset.
Raadpleeg voor meer
informatie de rubriek
"Bandenspanningscontrolesysteem".
Als de spanning van een of meer
banden is aangepast, moet
het controlesysteem van de
bandenspanning worden gereset.
Zie de rubriek
"Bandenspanningscontrole".
Praktische informatie