PEUGEOT 208 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: 208, Model: PEUGEOT 208 2021Pages: 276, PDF Size: 8.11 MB
Page 171 of 276

169
In geval van pech
8Rijd niet sneller dan 80 km/h en niet meer dan
80 km met een band die met dit type set is
gerepareerd.
U moet contact opnemen met een PEUGEOT-
dealer of gekwalificeerde werkplaats om de
reparatie na te laten kijken en de verwisselde band
waar nodig te vervangen.
De bandenspanning controleren
/ aanpassen
De compressor kan worden gebruikt, zonder
afdichtmiddel in de band te spuiten, om de
bandenspanning te controleren en zo nodig te
corrigeren.
►
V
erwijder het dopje van het ventiel van de band en
bewaar het op een schone plaats.
►
Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
►
Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze stevig
vast.
►
Controleer of de schakelaar van de compressor in
de stand "O " staat.
►
Rol de elektrische kabel, die onder de compressor
is opgeborgen, volledig uit.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting in de auto.
►
Zet het contact aan.
►
Schakel de compressor in door de schakelaar in de
stand "I " te zetten en breng de band op de spanning
die staat aangegeven op de bandenspanningssticker
van de auto. De bandenspanning verlagen: druk op
de zwarte toets op de slang van de compressor, bij de
aansluiting op het ventiel.
Als de bandenspanning van 2 bar na 7 minuten nog niet is bereikt, kan de band niet
met de bandenreparatieset worden gerepareerd;
neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.
►
Zet de schakelaar in de stand
O zodra de gewenste
bandenspanning is bereikt.
►
V
erwijder de set en berg deze op.
►
V
ervang de dop op het ventiel.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende video's te bekijken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gereedschapsset.
Bandenspanning reservewielDe bandenspanning van het reservewiel wordt
aangegeven op de bandenspanningssticker; zorg
ervoor dat de bandenspanning regelmatig wordt
gecontroleerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de identificatie, vooral de bandenspanningssticker.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel ligt onder de vloermat van de
bagageruimte.
Zie eerst het deel
Gereedschapsset voor toegang tot
het reservewiel.
Afhankelijk van de uitvoering is er een standaardformaat reservewiel met stalen velg
of een niet-standaard of ruimtebesparend
reservewiel aanwezig.
Het reservewiel monteren
► Draai de centrale moer los.
► V erwijder het bevestigingssysteem (moer en bout).
Page 172 of 276

170
In geval van pech
► Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het
naar u toe.
►
Neem het wiel uit de bagageruimte.
Het reservewiel terugplaatsen
Het wiel met de lekke band kan niet onder de vloerplaat van de bagageruimte geplaatst
worden.
► Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.
► Draai de moer op de bout een aantal slagen los.
►
Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout) op
het midden van het wiel.
►
Draai de centrale moer voldoende vast om het wiel
goed te bevestigen.
►
Berg, afhankelijk van de uitvoering, de
gereedschapskist weer in het midden van het wiel op
en klik de kist vast.
Verwijderen van het wiel
De auto parkeren Parkeer de auto op een plaats waar u het
verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet u
de eerste versnelling inschakelen om de wielen te
blokkeren, de parkeerrem aantrekken, tenzij deze
in de automatische stand staat, en het contact
uitzetten.
Bij een automatische transmissie moet u
stand P selecteren om de wielen te blokkeren,
de parkeerrem aantrekken, tenzij deze in de
automatische stand staat, en het contact uitzetten.
Controleer of de controlelampjes van de parkeerrem
op het instrumentenpaneel permanent branden.
De inzittenden moeten de auto hebben verlaten en
zich op een veilige plaats bevinden.
Plaats waar nodig een wielblok achter het wiel
kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik
steunt; gebruik een bok.
Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel bij de
ventielopening los te wippen en vervolgens los te
trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en breng daarna
de wieldop aan; plaats de opening in lijn met het
ventiel en druk de wieldop vervolgens rondom vast
met de palm van uw hand.
► Verwijder de sierdop van de wielbouten met het
gereedschap (7 ) (lichtmetalen velgen).
►
Bevestig dop (
2) op de wielsleutel (5 ) en draai de
slotbout een omwenteling los.
►
Draai de overige wielbouten iets los met alleen de
wielsleutel (5 ).
► Plaats het voetstuk van de krik ( 6) op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten aan de
voorzijde (A ) of achterzijde (B ). Gebruik het krikpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.
Page 173 of 276

171
In geval van pech
8
► Draai de krik (6) uit totdat de kop van de krik het
krikpunt (A of B) raakt; het contactvlak van het krikpunt
( A of B ) moet goed in het middelste deel van de kop
van de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende ruimte tussen
het wiel en de grond is om het reservewiel te monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken - kans op letsel!
Plaats de krik precies onder een van de krikpunten
( A of B ) onder de auto en controleer of de kop van
de krik goed tegen het midden van het contactvlak
van het krikpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en / of de krik inklappen - Kans
op letsel!
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats.
►
V
erwijder het wiel.
Monteren van een wiel
Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A ) de stalen velg of het
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak (B ) van elke bout op zijn plek
gehouden.
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
Draai de slotbout met de wielsleutel (
5) en de
dop
(2)
voorlopig vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5 ) handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw de krik (6 ) op en verwijder deze.
Page 174 of 276

172
In geval van pech
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende typen
(kop)lampen:
– Koplampen met ledtechnologie.
– Koplampen met Full LED-technologie.
– Afzonderlijke dagrijverlichtingsunits.
– Zijknipperlichten.
– Verlichting zijkant.
– 3D-achterlichten.
– Derde remlicht.
– Kentekenplaatverlichting.
Vervanging van dit type gloeilamp Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED-technologie
niet aan - elektrocutiegevaar!
=
► Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5) en de dop
( 2 ) vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5 ) vast.
►
Bevestig de doppen op de wielbouten (afhankelijk
van de uitvoering).
►
Berg het gereedschap op.
Na het verwisselen van een wiel
Met niet-standaard of ruimtebesparend reservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active Safety
Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).
Overschrijd de maximaal toegestane snelheid van
80 km/h of de maximale afstand van 80 km niet.
Het is niet toegestaan om met meerdere
reservewielen op de auto gemonteerd worden
gereden.
De wielvelg van het vervangen wiel mag niet
worden teruggeplaatst.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat het aantrekkoppel van de bouten van het
reservewiel en de bandenspanning nakijken.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er een
laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een schuur-,
schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
–
W
anneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig
vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan
nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om beschadiging van
de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens enkele
minuten zijn uitgeschakeld - risico op ernstige
brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen van het
type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om beschadiging
van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe
lamp met dezelfde specificaties. Vervang de
lampen per paar om onbalans in de verlichting te
voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits Voer de handelingen voor het terugplaatsen in
de omgekeerde volgorde van het verwijderen uit.
Page 175 of 276

173
In geval van pech
8Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende typen
(kop)lampen:
–
Koplampen met ledtechnologie.
–
Koplampen met Full LED-technologie.
–
Afzonderlijke dagrijverlichtingsunits.
–
Zijknipperlichten.
–
V
erlichting zijkant.
–
3D-achterlichten.
–
Derde remlicht.
–
Kentekenplaatverlichting.
Vervanging van dit type gloeilampNeem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED-technologie
niet aan - elektrocutiegevaar!
Verlichting vóór
Uitvoering met koplampen met Full
LED-technologie.
1. Dimlicht/grootlicht
2. Richtingaanwijzers
3. Parkeerlichten
4. Dagrijverlichting/Parkeerlichten
Uitvoering met led-koplampen
1.Grootlicht (led)
2. Dimlicht (led)
3.Dagrijverlichting/parkeerlichten (led)
4. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
Uitvoering met halogeenkoplampen
1.Grootlicht (H9)
2. Dimlicht (H18)
3. Dagrijverlichting / parkeerlichten (W21/5W)
4. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
De motorkap openen/toegang tot de
lampen
Wees voorzichtig wanneer de motor heet is - kans
op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die in
de bladen van de koelventilator kunnen komen -
kans op verstikking!
Halogeenlampen (Hx) Controleer om verzekerd te zijn van een goede
verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste wijze in
de behuizing is geplaatst.
Page 176 of 276

174
In geval van pech
Uitvoering met halogeen-achterlichten
1.Remlichten / parkeerlichten (P21/5W LL)
2. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
3. Achteruitrijlichten (W16W)
Remlichten / parkeerlichten /
achteruitrijlichten en richtingaanwijzers
Sneller knipperen van een controlelampje voor
een richtingaanwijzer (links of rechts) betekent
dat één van de lampen aan die zijde defect is.
De oranje gloeilampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen
door lampen met dezelfde kleur en specificaties.
Deze lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden
vervangen.
► Open de achterklep.
Grootlicht / dimlicht
► Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
►
T
rek de lamphouder naar achteren om deze te
verwijderen.
►
T
rek aan de lamp om deze te verwijderen.
►
V
ervang de lamp.
Als u de lamphouder weer in de behuizing plaatst, drukt
u op de lamphouder totdat u een klik hoort. Dit betekent
dat de lamphouder correct op zijn plaats is vergrendeld.
Dagrijverlichting / Parkeerlichten
► Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
►
T
rek de lamphouder naar achteren om deze te
verwijderen.
►
T
rek aan de lamp om deze te verwijderen.
►
V
ervang de lamp.
Als u de lamphouder weer in de behuizing plaatst, drukt
u op de lamphouder totdat u een klik hoort. Dit betekent
dat de lamphouder correct op zijn plaats is vergrendeld.
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van een controlelampje voor een richtingaanwijzer (links of rechts) betekent
dat één van de lampen aan die zijde defect is.
► Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
►
Draai de lamphouder linksom.
►
V
erwijder de lamp en lamphouder door deze naar
achteren te trekken.
►
V
ervang de lamp.
De oranjekleurige lampen moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en
eigenschappen.
Achterlichten
Uitvoering met Full LED-lampen
1. Parkeerlichten/dagrijverlichting
2. Remlichten
3. Achteruitrijlichten
4. Richtingaanwijzers
Page 177 of 276

175
In geval van pech
8Uitvoering met halogeen-achterlichten
1.Remlichten / parkeerlichten (P21/5W LL)
2. Richtingaanwijzers (PY21W oranje).
3. Achteruitrijlichten (W16W)
Remlichten / parkeerlichten /
achteruitrijlichten
en richtingaanwijzers
Sneller knipperen van een controlelampje voor
een richtingaanwijzer (links of rechts) betekent
dat één van de lampen aan die zijde defect is.
De oranje gloeilampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen
door lampen met dezelfde kleur en specificaties.
Deze lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden
vervangen.
►
Open de achterklep.
► Verwijder het afdekpaneel aan de betreffende
zijkant, zodat de bevestiging van de lampunit
toegankelijk is.
►
Draai de bevestigingsmoer los met een dopsleutel.
►
Draai de moer verder met de hand los en bewaar
de moer; zorg ervoor dat deze niet valt.
►
Duw de bevestigingsclip naar buiten en verwijder de
lampunit vanuit de achterkant.
► Maak de vier bevestigingen rondom de lamphouder
los.
►
V
erwijder de lamphouder.
Als de lampunit en de lamphouder zijn verwijderd:
1. Remlicht/parkeerlicht
2. Richtingaanwijzers
3. Achteruitrijlichten
► Draai de lamp 1 of 2 een kwartslag naar links en
verwijder hem.
►
T
rek aan de lamp 3 om deze te verwijderen.
►
V
ervang de lamp.
Druk de lampunit recht uitgelijnd met de lengteas van de auto goed in de geleiders.
Zet de lamp zonder te forceren vast om een
correcte afdichting te garanderen en om
beschadiging van de lampunit te voorkomen.
Mistachterlicht (P21W)
Steek uw hand aan de linkerzijde onder de bumper.
► Draai de lamphouder een kwartslag naar links en
trek deze naar u toe.
►
Draai de lamp een kwartslag naar links en trek deze
naar u toe.
►
V
ervang de gloeilamp.
Page 178 of 276

176
In geval van pech
De minpool van de accu is niet bereikbaar en daarom
bevindt er zich tegenover de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor worden
gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu
van een andere auto) en startkabels of met een
startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12 V en een capaciteit minimaal gelijk
aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt
van bewegende delen van de motor (zoals ventilator
en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende motor.
Zekeringen
Een zekering vervangen Laat alle werkzaamheden alleen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij wordt
vervangen, kan er een ernstige storing in de auto
ontstaan.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de auto
monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door
het repareren van de auto of het oplossen van
storingen die zijn ontstaan door de montage van
accessoires die niet door PEUGEOT zijn geleverd
of aanbevolen, of die niet zijn gemonteerd in
overeenstemming met de aanbevelingen. Dit geldt
met name als het gezamenlijke stroomverbruik van
de extra uitrusting meer dan 10 milliampère
bedraagt.
12V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het
starten van de motor met behulp van startkabels of
voor het laden van een lege accu.
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen (zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met huishoudelijk
afval worden weggegooid.
Lever lege batterijen van de afstandsbediening en
accu's in bij een speciaal inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in een
goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of
vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van
brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Elektromotor
Lege 12V-accu De motor kan niet meer worden gestart en de
tractiebatterij kan niet meer worden opgeladen.
Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan de 12V-accu
Selecteer stand P , zet het contact af, en controleer
of het instrumentenpaneel is uitgeschakeld en het
voertuig niet wordt opgeladen.
Een ander voertuig met startkabels starten Gebruik de 12V-accu niet om een ander
voertuig met startkabels te starten of de accu van
een ander voertuig op te laden.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de pluspool (+):
► Ontgrendel de motorkap door de ontgrendelhendel
in het interieur en vervolgens de veiligheidshaak van de
motorkap te bedienen.
►
Open de motorkap.
Pluspool (+)
.
Deze pool is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
Minpool (-).
Page 179 of 276

177
In geval van pech
8De minpool van de accu is niet bereikbaar en daarom
bevindt er zich tegenover de accu een afzonderlijk
massapunt.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor worden
gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu
van een andere auto) en startkabels of met een
startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal gelijk
aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt
van bewegende delen van de motor (zoals ventilator
en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende motor.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de
ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen gedeelte)
en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu (B )
of de startbooster.
►
Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of de
startbooster (of op een massapunt van de auto met de
hulpaccu).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt C .
►
Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat
deze enkele minuten draaien.
►
Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en
wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►
W
acht totdat de motor stationair draait.
►
Maak de startkabels vervolgens
in omgekeerde
volgorde los.
►
Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
als uw auto hiermee is uitgerust.
► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, terwijl
de auto stilstaat, om de accu voldoende op te laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat de auto voldoende is opgeladen, kunnen
sommige functies mogelijk niet goed werken.
Automatische transmissie Probeer de motor nooit te starten door de auto
aan te duwen.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de
accu op te laden:
–
Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
–
Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een PEUGEOT
-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt
is voor loodaccu's en die een nominale spanning
van 12
V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
Page 180 of 276

178
In geval van pech
► Trek de hendel (A ) zo ver mogelijk omhoog.
► Plaats de geopende accupoolklem (B ) op de
pluspool (+).
► Druk de accupoolklem (B ) volledig omlaag.
► Beweeg de hendel (A ) omlaag om de accupoolklem
( B ) vast te zetten.
► Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic kapje
terug op de pluspool (+).
Forceer de hendel niet wanneer u erop drukt; als de klem niet goed is geplaatst, kan deze
niet worden vergrendeld. Voer de procedure
nogmaals uit.
Na het opnieuw aansluiten van de accu
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd.
Wanneer er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Aan de hand van het betreffende deel moet u bepaalde
uitrustingselementen resetten:
– Afstandsbediening of elektronische sleutel
(afhankelijk van de uitvoering).
– Elektrische ruitbediening.
– Datum en tijd.
– Voorkeuzezenders.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
►
Zet het contact af.
►
Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.).
► Schakel lader B uit voordat u de kabels op de accu
aansluit om gevaarlijke vonken te voorkomen.
►
Controleer of de kabels van de lader in goede staat
zijn.
►
Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de kabels van lader
B als volgt aan:
•
de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de
accu A,
•
de zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van
de auto.
►
Zet na afloop van het laden eerst acculader
B uit
voordat u de kabels loskoppelt van accu A .
Als deze sticker is aangebracht, mag er
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kunnen elektrische onderdelen
onherstelbaar beschadigd raken.
24V
12V
-+
Probeer nooit om een bevroren accu te laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan
door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de behuizing
(kans op lekkage van giftig en corrosief zuur).
De accu loskoppelen
We raden u aan om de accu los te koppelen als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt, zodat de accu
voldoende lading behoudt om de motor te starten.
Voer de volgende handelingen uit voordat u de accu
loskoppelt:
►
Sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren/
deuren, achterklep, ruiten, dak).
►
Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen uit
(zoals audiosysteem, ruitenwissers en lampen).
►
Zet het contact uit en wacht 4 minuten.
Als u bij de accu bent, hoeft u alleen de klem van de
pluspool (+) los te halen.
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
► Afhankelijk van de uitrusting tilt u het plastic kapje
van de pluspool (+) op.
►
T
rek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de
accupoolklem B te ontgrendelen.
►
Beweeg de accupoolklem
B omhoog om hem te
verwijderen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)