sensor PEUGEOT 3008 2018 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 3008, Model: PEUGEOT 3008 2018Pages: 360, PDF Size: 12.49 MB
Page 122 of 360

120
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat ze controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in het
midden van de voorruit bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot de
voorruit ontdooid is.
Verlichting en zicht
Page 135 of 360

133
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de inzittenden
(uitgezonderd de passagier op de middelste zitplaats
achterin) zo goed mogelijk te beschermen tegen de
gevolgen van een ernstige aanrijding. De airbags vormen
een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels
met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de
veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse
krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter) te
helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto eventueel
kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding
van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
5
Veiligheid
Page 138 of 360

136
Veiligheidsadviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig niets
in de buurt van de airbags of in het gebied
waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende
bij het afgaan van de airbag ver wonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto
de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet
op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er niet
op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren van
de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties)
die niet aan de voorschriften voldoen, kan
ertoe leiden dat deze sensoren niet meer
goed werken – In dat geval werken de
zijairbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags. Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daar voor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Veiligheid
Page 172 of 360

170
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die
van het reser vewiel). Doe dit ook voordat u
een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
verslechtert de wegligging, verlengt de
remafstanden en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder ongunstige
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, lange ritten).
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt aangegeven door
permanent branden van het lampje, een
geluidssignaal, afhankelijk van de aangebrachte
uitrusting en een melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
Rijden
Page 202 of 360

200
Dodehoekbewakingssysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.-
n
a ongeveer een seconde, wanneer
u
langzaam een andere auto inhaalt.
Het rijhulpsysteem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een ver vanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder
moet te allen tijde het verkeer in de gaten
blijven houden, de snelheid en afstand
van achteropkomend verkeer inschatten
en beslissen of het veilig is van rijstrook te
wisselen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna
het tabblad " Dodehoekbewaking ".
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken. Om deze functie uit te schakelen
selecteert u nogmaals
"
Dodehoekbewaking " in het
tabblad " Rijfuncties ".
Het lampje gaat uit.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden
zijn voldaan:
-
d
e voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
-
d
e snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140 km/h,
-
u h
aalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil kleiner is dan 10 km/h,
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden.
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, gaat een lampje branden:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald, De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Rijden
Page 203 of 360

201
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
-
v
oor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen,
verkeersborden enz.),
-
b
ij tegemoetkomende voertuigen,
-
b
ij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
-
b
ij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
-
b
ij snelle inhaalmanoeuvres,
-
b
ij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd, worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object.
-
u w
ordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil kleiner is dan 25 km/h,
-
he
t verkeer stroomt vloeiend door,
-
d
e inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
-
u r
ijdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
-
u
w auto trekt geen aanhanger, caravan of
iets dergelijks.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit lampje
op het instrumentenpaneel enkele ogenblikken
in combinatie met het branden van het lampje
Ser vice en de weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
vo e r tui g).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
6
Rijden
Page 204 of 360

202
Actief dodehoekbewakings-
systeem
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuur wiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Voorwaarden voor de werking
De volgende systemen moeten zijn ingeschakeld:
- Dodehoekbewakingssysteem,
- A ctief Lane Departure Warning System.
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over het
dodehoekbewakingssysteem en het Active
Lane Departure Warning System .
Parkeerhulp
Deze functie is een parkeerhulpsysteem
voor de bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en zo nodig
de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van de
omgeving voorafgaand aan het manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de
bestuurder er zeker van zijn dat de ruimte vrij
blijft.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Deze functie waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers,
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door het PEUGEOT-netwerk
gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 centimeter van de sensoren.
Rijden
Page 205 of 360

203
Grafische weergave
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden balken
weergegeven die geleidelijk naar het voertuig toe
bewegen (wit: obstakels veraf, oranje: obstakels
in de buurt en rood: obstakels heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de
wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h.
Het geluid dat uit de luidspreker komt ( voor
of achter) geeft de relatie aan tussen de
plaats van het obstakel en het voertuig, in
de rijrichting van het voertuig voor of achter.
Parkeerhulp zijkant
Door gebruik te maken van vier extra sensoren
aan de zijkant van de voor- en achterbumper,
registreert het systeem de positie van de vaste
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft
een signaal wanneer de obstakels de zijkant
van het voertuig naderen.Alleen vaste obstakels worden correct
aangegeven. Bewegende objecten,
gedetecteerd aan het begin van de
manoeuvre, kunnen per ongeluk worden
aangegeven. Terwijl bewegende objecten
die aan de zijkanten van het voertuig
verschijnen en niet vooraf geregistreerd
zijn, niet worden aangegeven.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsdrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak, die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Park Assist -systeem.
Werkingslimieten
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
6
Rijden
Page 206 of 360

204
- Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over
onderhoud
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon)
aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn. Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de sensoren.
Storing
In het geval van een storing
bij inschakelen van de
achteruitversnelling gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een melding en
een geluidssignaal (kort piepgeluid).
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Visiopark 1 – Visiopark 2
In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
-
standaardweergave,
-
180°-weergave,
-
i
ngezoomde weergave.
Bij een draaiende motor kunnen met deze
systemen weergaven van de directe omgeving
van de auto worden weergegeven op het
touchscreen met behulp van één camera voor
Visiopark 1 en twee camera’s voor Visiopark 2.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera('s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto
weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
Rijden
Page 207 of 360

205
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen
3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en
2
m e t e r.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen.
F
D
ruk op de toets in de hoek linksonder van
het touchscreen.
F
Sel
ecteer een type weergave:
•
"Standaardweergave ".
•
"180°-weergave ",
•
"Ingezoomde weergave ",
•
"Stand AUTO ". De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met één of
twee camera's de omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in
zijn directe omgeving wordt in real time
samengesteld tijdens het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
Als de functie wordt geactiveerd, wordt het
centrale deel mogelijk niet weergegeven. Als
de functie wordt geactiveerd ter wijl de auto al
gereden heeft, wordt het centrale deel mogelijk
wel volledig weergegeven.
Dit systeem dient ter ondersteuning van
de bestuurder die zelf echter altijd attent
moet blijven.
De door de camera('s) geproduceerde beelden
kunnen door het reliëf worden ver vormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld
is dan donkerder en minder contrastrijk.
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de
camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld
samengesteld door beide camera's, zowel bij
het vooruitrijden als bij het achteruitrijden. Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
centimeter van de camera's en sensoren.
6
Rijden