sensor Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2018Pages: 324, PDF Size: 10.83 MB
Page 158 of 324

156
Actieve dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden van het lampje
in de buitenspiegel aan de desbetreffende zijde, geeft het
systeem bij het overschrijden van een rijstrookmarkering
met ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan het
stuur wiel om u te helpen een aanrijding met het voertuig in
de dode hoek te voorkomen.
Werkingsvoorwaarden
De volgende systemen moeten zijn
ingeschakeld:
-
dodehoekbewaking,
-
A
ctive Lane Departure Warning System.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 65
en 140
km/h.
Parkeerhulp
Dit systeem is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Parkeersensoren achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen Grafische weergave
Deze functie detecteert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers, voertuigen, bomen en slagbomen) die binnen
het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Het geluid van de luidspreker (rechts of links)
geeft aan, aan welke kant het obstakel zich
bevindt.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat
met een ingeschakelde versnelling vooruit,
als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd
of wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden balken
weergegeven die het pictogram van de auto steeds
dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar".
Rijden
Page 159 of 324

157
Het geluid dat uit de luidspreker komt
(voor of achter), geeft de positie van het
obstakel ten opzichte van de auto aan
(voor of achter).
Uitschakelen/activeren van
de parkeerhulp vóór en
achter
De functie kan worden uitgeschakeld
via het menu Auto/Rijden en
vervolgens het tabblad Rijfuncties
van het touchscreen.
F
D
ruk op deze toets. Het lampje van
de toets gaat branden.
Druk nogmaals op deze toets om de functie weer
in te schakelen. Het lampje van de toets gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een
fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd
(auto's met een trekhaak die volgens de
voorschriften van de fabrikant is gemonteerd).
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Park Assist -systeem.
Beperkingen van de werking
- Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
-
B
epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over
onderhoud
Zorg er voor dat de sensoren bij slecht
of winters weer niet bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen
van de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren vuil kunnen zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30
cm van de sensoren.
Storing
Inschakelen van de achteruitversnelling:Dit lampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 160 of 324

158
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.
Ze worden weergegeven als strepen "op
de weg" en geven geen indicatie van de
positie van de auto ten opzichte van hoge
obstakels (bijvoorbeeld andere auto's).
Een zekere ver vorming van het beeld is
normaal.
Het is normaal dat onder aan het scherm
een stukje van de kentekenplaat is te zien.
De blauwe strepen 1 geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode streep 2 geeft een afstand van 30
cm
direct achter de achterbumper van uw auto
w e e r.
De groene strepen 3 geven een afstand
van circa 1 en 2
meter weer achter de
achterbumper van uw auto.
De turquoise gebogen lijnen 4 geven de
maximale draaicirkels weer.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto de
spuitmond op minimaal 30
cm van de
cameralens.Visiopark 1
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden weergegeven op
het touchscreen.
De afgebeelde geleidingslijnen helpen bij het
manoeuvreren. Bij een draaiende motor kunnen met dit
systeem twee weergaven van de directe
omgeving van de auto worden weergegeven op
het touchscreen met behulp van één camera
a c h t e r.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera('s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto
weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
Rijden
Page 162 of 324

160
De functie wordt uitgeschakeld:
- Zodra een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager op de trekhaak wordt
gemonteerd (auto's met een trekhaak die
volgens de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd).
-
A
ls de snelheid hoger wordt dan ongeveer
10
km/h.
-
A
ls de achterklep wordt geopend.
-
A
ls uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog
7
seconden weergegeven).
-
A
ls op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het het touchscreen wordt gedrukt.
Controleer regelmatig of de lens van de
camera schoon is.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Stand AUTO
Standaardweergave Ingezoomd beeld"Ingezoomd beeld".
"Stand AUTO".
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich bevindt ter
hoogte van de rode lijn (minder dan 30
cm
van de auto), wordt dankzij de sensoren in de
achterbumper automatisch overgeschakeld van
de weergave van de omgeving achter de auto
(standaard) naar de weergave van het beeld
van bovenaf (ingezoomd) van de auto. De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm
vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1
en 2
meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm. De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Rijden
Page 163 of 324

161
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergaveAanbevelingen over
onderhoudZorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer regelmatig of de lens van de camera
nog goed schoon is.
Reinig de camera indien nodig met een zachte
en droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30
centimeter van de camera's en sensoren.
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken. De weergave heeft drie zones: links A
, centraal
B en rechts C .
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
ver volgens het sturen van u over bij het
inparkeren.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal, de versnellingsbak en de
koppeling.
Bij een automatische transmissie (EAT6/
E AT 8) bedient de bestuurder het gaspedaal,
het rempedaal en de selectiehendel. Tijdens het in- en uitparkeren informeert
het systeem de bestuurder met beelden op
het scherm en geluidssignalen, zodat hij/zij
erop kan toezien dat de manoeuvres veilig
worden uitgevoerd. Bij het parkeren kan het
noodzakelijk zijn om enkele keren vooruit en
achteruit te steken.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet er voor zorgen dat hij
de auto tijdens de gehele manoeuvre onder
controle heeft en de auto geen obstakels kan
raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
6
Rijden
Page 168 of 324

166
Tijdens het haaks inparkeren wordt
de functie Park Assist automatisch
gedeactiveerd zodra de achterzijde van de
auto een obstakel tot minder dan 50 cm is
genaderd.
Tijdens het inparkeren of het uitrijden
van een parkeer vak kan de functie
achteruitrijcamera in werking treden.
Deze functie zorgt er voor dat u een beter
overzicht hebt van de directe omgeving
van de auto door aanvullende informatie
op het instrumentenpaneel weer te geven.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
achteruitrijcamera .
Uitschakelen
Het systeem kan worden gedeactiveerd door
op de toets te drukken.
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5 minuten na het selecteren
van het type manoeuvre niet wordt gestart
met een manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
Dit pictogram wordt op het touchscreen
getoond en er verschijnt een melding op het
scherm in combinatie met een geluidssignaal.
De bestuurder moet nu het stuur weer
overnemen.
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het
systeem weer activeren om de meting voort te
zetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan
70
km/h.
Raadpleeg een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats wanneer u
het systeem voor langere tijd wenst uit te
schakelen.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering:
Dit lampje gaat op het instrumentenpaneel
branden en er wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal.
In het geval van een storing
in de stuurbekrachtiging gaat
dit lampje branden op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een melding.
Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Tijdens een manoeuvre houdt het Park Assist-
systeem geen rekening met onderdelen of
voor werpen die buiten de carrosserie (in de
lengte of breedte) van de auto uitsteken.
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, ijs of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
-
a
ls de maximale wagensnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
n
a meer dan 4 parkeercycli,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls één van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Rijden
Page 169 of 324

167
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie
.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing wordt
aangegeven door het permanent
branden van dit lampje, een
geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitvoering, een melding op het
scherm.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien. Een visuele controle
is dus niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset, de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
6
Rijden
Page 215 of 324

213
Overzicht zekeringen
ZekeringN r.Stroomsterkte (A)Functies
F9 5Alarmsysteem, noodoproep en pechhulpoproep.
F13 5Achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F15 1512V-aansluiting.
F16 15A a n s t e ke r.
F17 15Audiosysteem.
F18 20Touchscreen, CD-speler, audio-/navigatiesysteem.
F19 5Regen- en lichtsensor.
F20 5Airbags.
F21 5Instrumentenpaneel.
F22/F24 30Interne/externe sloten, voor en achter.
F23 5Verlichting dashboardkastje, make-upspiegel, plafonniers voor
en achter.
F25/F27 15Ruitensproeierpomp voor en achter.
F26 15Claxon.
F30 15Ruitenwisser achter.
8
In geval van pech
Page 317 of 324

239
TTankbeveiliging ............................................. 171
Technische gegevens ...........................222-230
Te laag brandstofniveau ~ Brandstofniveau
................................... 170 -171
Telefoon
.......................... 9 -10, 12, 13 -16, 25 -29
Temperatuurregeling .................................66-69
Tijdelijke bandenreparatie (met set) ~ Banden, noodreparatie
.....19 4, 19 6 -20 0
Tijd instellen
............................. 30 -32, 38, 17, 31
TMC (verkeersinformatie)
............................... 13
T
ouchscreen
................................... 32, 168, 1, 1
Touchscreen ~ Touchscreen
.................... 3
4, 36
Trailer Stability Management (TSM)
...............89
Trekhaak
.................................. 89, 109 -110, 174
Trekhaak met afneembare kogel
...........175 -18 0
UUitschakelen airbag passagier ~
Passagiersairbag uitschakelen ..............93, 99
Uitschakelen ASR /CDS (ESP)
.......................88
USB
.............................................. 60, 7, 9, 23 -24
USB-aansluiting
.......................... 5
8, 60, 7, 9, 23
USB-poort
............................................... 7, 9, 23
VVeiligheidsgordels ........................11, 9 0 - 91, 10 0
Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
....... 9
3, 95 -96, 99, 101, 104-105, 107
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen ~ Kinderen
(veiligheidsvoorzieningen)
............
93, 95 - 9 6, 99, 101-102, 104 -105, 107
Ventilatie
......................................... 6, 64- 67, 69
Ventilatieroosters
...............................
.............64
Vergrendelen ................................................... 44Verkeersinformatie (TA)
....................................
5
Verkeersinformatie (TMC)
..............................
13
Verklikkerlampje airbags ~ Airbaglampjes
.....
18
Verklikkerlampje laag
brandstofniveau ~ Brandstofreservelampje ....11
Verklikkerlampje parkeerrem ~ Parkeerremlampje
........................................... 10
Verklikkerlampje remsysteem ~ Remlampje ...10Verklikkerlampjes ............................................ 10
Verklikkerlampjes (status) ~ Controlelampjes (status)
.............................. 10
V
erklikkerlampje Service
................................12
Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes
...............9
Verklikkerlampjes ~ Waarschuwingslampjes
............................9 -10
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel)
............17
Verlichting
....................................................... 73
Verlichting bagageruimte
................................62
Verlichting overdag ~ Dagrijverlichting
...................... 7
4, 76, 206, 208
Vermoeidheidsherkenning
............................ 14
9
Versnellingshendel
........................................... 6
Verversen
............................................... 18 4 -185
Ver voer van lange voor werpen ~ Lange voorwerpen vervoeren
...................... 61
V
ervuiling van het roetfilter (diesel)
..............187
Verwarming
............................... 6, 64, 66 - 67, 69
Visiopark 1
.................................................... 15 8
Voorgloeien (dieselmotor)
...............................17
Voor stoelen
................................................ 51- 5 3
Voorzieningen bagageruimte ~ Bagageruimte, voorzieningen
......................62
Voorzieningen interieur ~ Interieurvoorzieningen
.................................58
WWaarschuwing kans op aanrijding ...16, 14 6 -147
Waarschuwing oplettendheid bestuurder .....149
Waarschuwingssignaal sleutel in contact
....112
Webbrowser
.................................................... 16
W
iel demonteren
...........................202, 204-205
Wiel monteren
............................... 202, 204-205
Wiel verwisselen
....................193 -19 4, 201-202
Wifi-netwerkverbinding
...................................20
Window-airbags
...............................
.........93-94
Z
Zekeringen ............................................. 211-214
Zekeringen vervangen ............211-213, 211-214
Zekeringkast motorruimte
.............................214
Zij-airbags
...............................
..................93-94
Zijknipperlicht
................................................ 208
Zijverlichting
.................................................... 79
Zonder gereedschap afneembare kogel ...175 -18 0Zonnescherm (panoramadak) ........................71
Zonnesensor ................................................... 65
Zuinig rijden
...................................................... 6
.
Trefwoordenregister