stop start Peugeot 308 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2018Pages: 324, PDF Size: 10.83 MB
Page 117 of 324

115
Als een aanhanger achter uw auto is
gekoppeld, op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen,
dient u bij het parkeren de voor wielen naar
het trottoir te sturen en een versnelling in
te schakelen.
Als een aanhanger achter uw auto is
gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Vanwege de voor de elektrische
parkeerrem gebruikte technologie is de
montage van 15 inch-velgen niet mogelijk.
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : trap het koppelingspedaal
volledig in, schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in, geef gas en laat de
koppeling opkomen.
Auto met een automatische transmissie :
selecteer stand D , M of R en geef gas. Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd door het
doven van het lampje remsysteem
en het lampje P op de hendel in
combinatie met de weergave van een
melding.
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
het contact wordt afgezet.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op
de hendel in combinatie met de
weergave van een melding.
Als de motor is afgeslagen of in de STOP-stand
van het Stop & Start-systeem is gezet, wordt de
parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaiende motor de
parkeerrem vrij te zetten:
F
t
rap het rempedaal in,
F
d
ruk de hendel kort in.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel in
combinatie met een melding en een permanent
geluidssignaal tot de portieren zijn gesloten.
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Wanneer de auto stilstaat: trek kort aan de
hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel. Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het lampje
remsysteem en het lampje P op
de hendel in combinatie met de
weergave van een melding.
6
Rijden
Page 119 of 324

117
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F
L
aat de hendel los.
F
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F
H
oud de hendel gedurende 2
seconden in
de stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het
branden van dit lampje op het
instrumentenpaneel.
F
L
aat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het lampje
op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
kan de auto worden gestopt door aan de hendel
te trekken en deze vast te houden. De auto wordt
afgeremd zolang aan de parkeerremhendel wordt
getrokken. Het afremmen wordt onderbroken als de
parkeerremhendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen er voor dat de auto
stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem van de
noodremfunctie verschijnt het bericht "Storing
parkeerrem".
Wanneer het rempedaal niet werkt of in uitzonderlijke
situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt,
bij rijles geven (indien wettelijk toegestaan), enz.),
Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van
de twee lampjes op het instrumentenpaneel,
kan de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft door
afwisselend aan de hendel te trekken en deze
weer los te laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op
een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats.
In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als:
-
d
e auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
-
al
s aan bepaalde hellingcondities wordt
voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten. De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u de Hill Start Assist gebruikt.
Trek de parkeerrem handmatig aan
als u de auto moet verlaten ter wijl de
motor draait. Controleer ver volgens of
het lampje van de parkeerrem op het
instrumentenpaneel permanent brandt
(niet knippert).
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden als u het
rempedaal loslaat.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak : als de eerste versnelling is
ingeschakeld of als de versnellingsbak in de
neutraalstand staat.
Bij een auto met een automatische
transmissie : als stand D of M is geselecteerd.
6
Rijden
Page 130 of 324

128
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden.
Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor een
lager brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand
van de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , bij een snelheid lager dan
3 km/h (bij uitvoeringen met de BlueHDi
130 S&S-motor) of bij stilstaande auto (bij
uitvoeringen met een andere motor) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie
,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in stand N zet.
Teller Stop & Star t
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Een teller registreert hoe lang de motor tijdens
een traject in de STOP-stand staat.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet. Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Het Stop & Start-systeem heeft
geen invloed op andere functies van
de auto, zoals de remmen en de
stuurbekrachtiging.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de STOP-
stand niet wordt geactiveerd zijn:
-
d
e auto staat op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
niet vastgemaakt,
-
d
e auto heeft sinds de laatste start door
de bestuurder niet sneller dan 10
km/h
gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
-
d
e ruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
laten het niet toe.
In dit geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Overgang naar de START-stand
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te schakelen.
Rijden
Page 131 of 324

129
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een automatische transmissie :
•
a
ls u, met de selectiehendel in stand D of
M , het rempedaal loslaat,
•
o
f als u, met de selectiehendel in stand
N en het rempedaal losgelaten, de
selectiehendel in stand D of M zet,
•
o
f als u de achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: START-stand
automatisch geactiveerd
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
s
neller wordt gereden dan 3 km/h,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
enz.) waarbij de motor nodig is voor de
regeling van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit
verklikkerlampje een paar seconden,
waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Met de toets op het dashboard
F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de functie weer
ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat uit.
Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het instrumentenpaneel.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Met de toets van het touchscreen
Deze functie kan geactiveerd/
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Selecteer het tabblad " Rijfuncties" en daarna
het tabblad " Stop & Star t ".
6
Rijden
Page 132 of 324

130
Rijden op een overstroomde weg
Storing
Een storing in het systeem wordt aangeduid
door een melding en, afhankelijk van de
uitvoering, door:Het knipperen van het
verklikkerlampje van de toets.
of
Het knipperen van dit lampje op het
instrumentenpaneel.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan
de auto afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij
verzocht wordt om stand N te selecteren en
opnieuw het rempedaal in te trappen.
U moet het contact afzetten en de motor opnieuw
starten.
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik
van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan dit type accu
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Snelheden opslaan
Touchscreen
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die ver volgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar.
U kunt voor beide systemen meerdere
snelheden opslaan.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Wijzigen van een
geprogrammeerde snelheid
Deze functie is toegankelijk via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
F
S
electeer het tabblad " Rijfuncties".
F
Sel
ecteer de functie " Instelling snelheid ".
F
D
ruk op " ON" om de functie in te schakelen.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheden 1 tot en
met 5 die u wilt gebruiken.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
Rijden
Page 137 of 324

135
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
U moet dan mogelijk het rempedaal intrappen om
de wagensnelheid te beperken.
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door
het stevig intrappen van het gaspedaal, klinkt
bovendien een geluidssignaal.
Zodra de rijsnelheid is afgenomen tot de ingestelde
snelheid, schakelt de snelheidsbegrenzer weer in:
de ingestelde snelheid knippert niet meer.
Uitschakelen
F Draai knop 1 in stand 0 : de informatie over
de snelheidsbegrenzer wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een ingestelde
constante snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld .
Daar voor moet de auto met een snelheid van
minstens 40
km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet stand D zijn geselecteerd of moet, in
stand M , minimaal de tweede versnelling zijn
ingeschakeld. Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-
systeem blijft de snelheidsregeling na het
schakelen actief.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Na het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Stuurkolomschakelaars
6
Rijden
Page 164 of 324

162
A.Fileparkeren.
B. Uitparkeren na fileparkeren.
C. Haaks inparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken van het
stuurwiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel!
Als de Park Assist actief is, wordt de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem
niet geactiveerd. In de STOP-stand wordt
bij het activeren van de Park Assist de
motor weer gestart. De Park Assist kan maximaal 4
parkeercycli achter elkaar uitvoeren.
Na deze 4 cycli wordt de functie
gedeactiveerd. Als u vindt dat uw auto op
dat moment niet goed geparkeerd staat,
moet u zelf het stuur weer ter hand nemen
om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het touchscreen
weergegeven.
Controleer altijd de directe omgeving
van uw auto voordat u met een
parkeermanoeuvre begint.De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare
ruimte. Na deze meting waarschuwt
de functie u tijdens de manoeuvre
als uw auto een obstakel nadert: het
geluidssignaal klinkt ononderbroken als
de ruimte tussen de auto en het obstakel
minder dan 30
cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij de geassisteerde
manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewaking uitgeschakeld.
Werking
Hulp bij fileparkeren
Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden,
F
Sel
ecteer "Park Assist " in
het tabblad Rijfuncties van het
menu Auto/Rijden van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
De Park Assist assisteert u bij de volgende
parkeermanoeuvres:
De assistentie is geactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven in combinatie met
een maximumsnelheid, geeft
dit aan dat het sturen wordt
overgenomen door het systeem:
raak het stuur wiel niet aan.
De assistentie is gedeactiveerd:
als dit pictogram wordt
weergegeven, geeft dit aan dat
het sturen niet meer door het
systeem wordt uitgevoerd: u
moet het stuur zelf weer ter hand
nemen.
Rijden
Page 173 of 324

171
Als dit lampje gaat branden, zit er nog minder
dan 6 liter brandstof in de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Onderbreking
brandstoftoevoer
Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de
brandstoftoevoer door een brandstofafsluiter
onderbroken.
Als uw auto is uitgerust met het Stop &
Start-systeem, tank dan nooit als de motor
in de STOP-stand is gezet. Zet in dat
geval altijd het contact af.
Tankbeveiliging diesel
Dit mechanisme is aangebracht bij auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening
is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de
brandstofvuldop verwijdert.
Het vullen van de brandstoftank met behulp
van een jerrycan blijft mogelijk, maar dit
moet met beleid gebeuren.
Houd de tuit van de jerrycan recht en
druk deze niet tegen de klep van de
tankbeveiliging, om er voor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Rijden in het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van dieselbrandstof per land kunnen
verschillen, kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar het
buitenland afreist om bij het PEUGEOT-
netwerk te informeren of uw auto geschikt
is om in het desbetreffende land te kunnen
tanken.
Wanneer u bij een uitvoering met dieselmotor
een benzinetankpistool in de tankopening
probeert te plaatsen, wordt dit tegengehouden
door een klep. Hierdoor blijft het systeem
vergrendeld en kan er dus niet getankt worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
7
Praktische informatie
Page 185 of 324

183
Motorkap
Ontgrendelen
F Open het linker voorportier.
F
T
rek de hendel aan de onderzijde van de
deuropening naar u toe.
F
T
rek de veiligheidshaak naar u toe en til de
motorkap op. Open de motorkap niet als het stormt.
Wees voorzichtig bij het losmaken van de
veiligheidshaak en de motorkapsteun als
de motor warm is (kans op brandwonden).
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
verboden
gebruik te maken van een
hogedrukreiniger voor het reinigen van de
motorruimte.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.
F Be vestig de motorkapsteun in de houder.
F
L
aat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F
T
rek aan de motorkap om te controleren of
deze goed vergrendeld is.
Motoren
Benzine
Diesel
De afbeeldingen van deze motoren dienen als
voorbeeld.
F
N
eem de motorkapsteun uit de houder
en bevestig deze in de uitsparing om de
motorkap geopend te houden.
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
7
Praktische informatie
Page 188 of 324

186
Als de motor warm is, wordt de temperatuur
van de koelvloeistof geregeld door de
koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Ver wijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Niveau
ruitensproeiervloeistof
Vul het reser voir bij wanneer dit
nodig is.
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorkomen,
wordt het (bij)vullen van het reser voir met water
afgeraden. Gebruik onder winterse omstandigheden
vloeistof op ethanol- of methanolbasis.
Brandstofadditiefniveau
(dieseluitvoering met
roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt
aangegeven door dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat
betrekking heeft op de motoruitvoering van
uw auto voor het controleren van bepaalde
onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12V-accu
de
desbetreffende rubriek voor
meer informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem zijn voorzien van een speciale
12V- loodac c u.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Luchtfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moeten
het twee keer zo vaak worden
vervangen .
Praktische informatie