Symbolen Peugeot 508 2020 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: 508, Model: Peugeot 508 2020Pages: 276, PDF Size: 8.45 MB
Page 13 of 276

11
Instrumentenpaneel
1► Druk op Instellingen in de balk van
het touchscreen.
► Selecteer " Configuratie".
► Selecteer "Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel".
Met 10 inch HD-touchscreen
► Druk op Instellingen in de balk van
het touchscreen.
►
Selecteer "
OPTIES".
► Selecteer " Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel".
►
Selecteer voor elk configureerbaar gedeelte
(bijvoorbeeld links en rechts) het type weer
te geven informatie met de desbetreffende
scrollpijlen op het touchscreen: •
"Rijhulpsystemen".
•
"Leeg".
•
"Informatie over de motor" (Sport-stand).
•
"G-meters " (Sport-stand).
•
"Temperaturen:" (motorolie).
•
“Media".
•
“Navigatie".
•
“Boordcomputer".
•
"Toerenteller".
•
"Energiestroom" (afhankelijk van de
uitvoering).
•
"Vermogensmeter " (afhankelijk van de
uitvoering).
•
"Energieverbruik" (afhankelijk van de
uitvoering).
•
"Night Vision". ►
Bevestig om de instelling op te slaan en af te
sluiten.
De weergavemodus " PERSOONLIJK
" wordt
meteen toegepast.
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren
de bestuurder over een storing
(waarschuwingslampjes) of de werking van
een systeem (verklikkerlampjes ingeschakelde
of uitgeschakelde functie). Bepaalde lampjes
kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren
branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te
relateren aan de werkingstoestand van de
auto kan worden bepaald of er sprake is van
een normale situatie of van een storing; zie
de beschrijving van ieder lampje voor meer
informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
rode of oranje waarschuwingslampjes enkele
seconden branden. Deze lampjes moeten doven
als de motor draait. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend
waarschuwingslampje
Als een rood of oranje waarschuwingslampje
blijft branden, duidt dit op een storing die verder
moet worden onderzocht.
Wanneer een waarschuwingslampje blijft
branden
De aanduidingen
(1), (2) en (3) in het overzicht
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes
geven aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen
acties contact met een gekwalificeerde
professional moet opnemen.
(1): Zet de auto stil
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats en zet het contact af.
(2): Neem contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
(3): Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Lijst met
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Brandt permanent, in combinatie met een
ander waarschuwingslampje, de
weergave van een melding en een
Page 80 of 276

78
Verlichting en zicht
Wanneer voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op
een aanrijding met een voetganger
of een dier waarneemt, geeft het een
waarschuwing: op het instrumentenpaneel wordt
een van deze symbolen weergegeven. Het
betreffende silhouet wordt rood omkaderd.
Als de functie "Nachtzicht" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk
venster.
In het geval van een waarschuwing kan
de bestuurder direct ingrijpen via een
uitwijkmanoeuvre of door te remmen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld in het
menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
– als het zicht slecht is (bij sneeuwval, zware
regenval of dichte mist),
– als de camera wordt bedekt door sneeuw,
modder of stof,
– als de camera bekrast is door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met
roterende borstels,
– bij een zeer hoge buitentemperatuur,
– aan de top of de voet van een steile helling.
– op zeer bochtige wegen,
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie wordt geactiveerd vanaf een
bepaalde stuuruitslag.
De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 90
km/h,
–
als de achteruit is ingeschakeld.
Night Vision
Bij weinig licht maakt het systeem gebruik van
de infraroodcamera aan de voorzijde van de
auto om de aanwezigheid van voetgangers en
dieren in het gezichtsveld van de bestuurder vast
te stellen en te signaleren.
Om het beeld van de infraroodcamera
permanent weer te geven in het
instrumentenpaneel, selecteert u de functie
"Nachtzicht" door aan de draaiknop links van het
stuur te draaien. W
anneer aan de voorwaarden
wordt voldaan, wordt er een waarschuwing
gegeven bij een kans op een aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het
contract wordt afgezet of als er niet aan de
voorwaarden wordt voldaan.
Night Vision is een rijhulpsysteem voor
de bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Onder sommige omstandigheden zijn de
temperatuurcontrasten onvoldoende en kan
het systeem niet alle gevaren detecteren of,
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven
(bijv. door warme motoren van langs de weg
geparkeerde vrachtwagens).
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van
het Stop & Start-systeem.
–
Bij weinig licht met naar behoren werkend
dimlicht ingeschakeld.
–
T
emperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
–
Snelheid lager dan 160
km/u.
–
Detectie van dieren groter dan 0,5 meter
.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het display op het instrumentenpaneel en de
waarschuwingen zijn niet beschikbaar (functie
"Nachtzicht” actief), gaat het verklikkerlampje
grijs branden.
Als aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, gaat het verklikkerlampje groen
branden: de weergave op het
instrumentenpaneel (indien de functie
"Nachtzicht" is geselecteerd) en de activering
van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als aan bepaalde werkingsvoorwaarden (snelheid of temperatuur) niet wordt voldaan, gaat het verklikkerlampje oranje
branden: alleen de weergave op het
instrumentenpaneel is beschikbaar (functie
"Nachtzicht" actief).
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de
dimlichten niet zijn ingeschakeld, zijn de
waarschuwingen niet beschikbaar.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen
15 m (voor voetgangers) en 200 m, afhankelijk
van het zicht.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij
warme objecten lichter zijn dan koude objecten.
Page 81 of 276

79
Verlichting en zicht
4Wanneer voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op
een aanrijding met een voetganger
of een dier waarneemt, geeft het een
waarschuwing: op het instrumentenpaneel wordt
een van deze symbolen weergegeven. Het
betreffende silhouet wordt rood omkaderd.
Als de functie "Nachtzicht" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk
venster.
In het geval van een waarschuwing kan
de bestuurder direct ingrijpen via een
uitwijkmanoeuvre of door te remmen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld in het
menu Rijverlichting/Auto van het
touchscreen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
als het zicht slecht is (bij sneeuwval, zware
regenval of dichte mist),
–
als de camera wordt bedekt door sneeuw
,
modder of stof,
–
als de camera bekrast is door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met
roterende borstels,
–
bij een zeer hoge buitentemperatuur
,
–
aan de top of de voet van een steile helling.
–
op zeer bochtige wegen,
– in een bocht,
– na een aanrijding, waardoor de instellingen
van de camera verstoord zijn of de camera
beschadigd is.
–
als het luchtrooster opnieuw gespoten is,
maar niet door het PEUGEOT
-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de
auto.
Deze ruitensproeierkop werkt bij elk 5e gebruik
van de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
camera niet bedekt raakt met modder, ijs of
sneeuw.
Storing
Een oranje verklikkerlampje gaat branden
als aan alle werkingsvoorwaarden is
voldaan, in combinatie met een melding die een
systeemstoring aangeeft.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Ruitenwisserschakelaar
Verwijder onder winterse
omstandigheden sneeuw, ijs of rijp van
de voorruit, van het gebied rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen en van de
voorruitrand alvorens de ruitenwissers in te
schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in als de
voorruit droog is. Controleer voordat u bij
extreem koud of warm weer de ruitenwissers
inschakelt of de ruitenwisserbladen niet
vastzitten aan de voorruit.
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk
van de rijsnelheid)
Uit
Page 140 of 276

138
Rijden
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:
– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
Lampje van de toets Rolknop
snelheidsregelaar Symbolen
Weergave Aanwijzingen
Uit CRUISE
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar gepauzeerd; Lane
Positioning Assist niet actief.
Uit CRUISE
(groen)
(grijs)Snelheidsregelaar actief; Lane Positioning
Assist niet actief.
Groen CRUISE
(groen)
(groen)Drive Assist Plus actief, werkt normaal
(correctie wordt uitgevoerd op het
stuurwiel).
Groen CRUISE 70
(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus gepauzeerd.
Groen CRUISE
(groen)/(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus actief; er is niet aan alle
voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen OFF of LIMIT
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar niet actief; er is niet aan
alle voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Page 141 of 276

139
Rijden
6Lampje van de toetsRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
Weergave Aanwijzingen
Groen CRUISE
(groen)/(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus onderbroken:
snelheidsregelaar en Lane Positioning
Assist zijn onderbroken.
Meldingen
Rijsituaties
"Activeer de snelheidsregelaar om het Lane Positioning Assist- systeem te gebruiken" Activering van de Lane Positioning Assist terwijl de snelheidsregelaar niet actief
is.
"Omstandigheden ongeschikt, activering in stand-by" Activering van Lane Positioning Assist terwijl er niet aan alle voorwaarden is voldaan.
"Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel
verkeerd of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
"Houd het stuurwiel vast" Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
"Neem de controle over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:
–
slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw
, regen, mist), –
verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
–
gedeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw
,
beschadigd of bedekt door een sticker,
–
wegmarkeringen beschadigd, deels
niet zichtbaar door sneeuw of modder
, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
–
bij het rijden in een scherpe bocht,
–
bij het rijden op bochtige wegen,
– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op
de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– bij het rijden met een noodreservewiel,
–
bij het trekken van een aanhanger
,
met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
–
bij slechte weersomstandigheden,
–
bij het rijden op een glad wegdek (kans op
aquaplanning, sneeuw
, ijzel),
–
bij het rijden op een circuit,
–
op een testbank.
Page 159 of 276

157
Rijden
6''Rijd vooruit''.
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd
(rood) (de pijlen geven aan dat de
bestuurder de controle over de auto weer moet
overnemen).
De maximaal toegestane snelheden tijdens de
manoeuvre worden met de volgende symbolen
aangegeven:
77 km/h bij het inparkeren.
55 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd het stuurwiel
niet tegen en steek uw handen niet tussen de
spaken van het stuurwiel.
Let op voorwerpen
die het draaien van het stuurwiel kunnen
hinderen (wijde kleding, sjaal, das, enz.)
- kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomende verkeer.
De bestuurder moet controleren of er zich
geen objecten of personen in de baan van de
auto bevinden.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
In schaduwrijke gebieden, bij fel zonlicht of bij
weinig licht kan het beeld donkerder en met
minder contrast worden weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, door de
bestuurder zelf of automatisch door het systeem.
Door de bestuurder:
–
De bestuurder neemt de controle over de auto
weer over
.
–
De bestuurder schakelt de richtingaanwijzers
aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre in.
–
De bestuurder maakt de veiligheidsgordel los.
–
De bestuurder zet het contact af.
Onderbreking door het systeem:
–
De snelheidslimiet wordt overschreden: 7
km/h tijdens inparkeermanoeuvres en 5 km/h
tijdens uitparkeermanoeuvres.
–
De antispinregeling grijpt in op een glad
wegdek.
–
Een van de portieren of de achterklep wordt
geopend.
–
De motor slaat af.
–
Storing in het systeem.
–
Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij
fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
W
anneer de manoeuvre wordt onderbroken, dan
wordt automatisch de functie uitgeschakeld. Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
“Manoeuvre geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto weer over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de
functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Einde van de in- of
uitparkeermanoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid " op het touchscreen.
De uitschakeling van de functie wordt
bevestigd door het doven van dit lampje
in combinatie met een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte
parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats
is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de
Page 162 of 276

160
Rijden
Voorbereiden op de
manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek om de
auto tot stilstand te brengen en het ST
OP-bord
worden weergegeven, in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de auto is gestopt, wordt er een
instructiepagina op het scherm weergegeven.
►
V
olg alle instructies om de manoeuvre voor
te bereiden.
Dit symbool verschijnt automatisch als de
instructie is gevolgd.
Als alle instructies zijn bevestigd, wordt er een
nieuw scherm weergegeven waarop wordt
aangegeven dat u de manoeuvre kunt uitvoeren.
► Druk op deze toets om de manoeuvre
uit te voeren.
►
Houd de toets ingedrukt en laat het
rempedaal geleidelijk los.
De toets moet ingedrukt blijven
tijdens de manoeuvre.
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van een scherm met de
melding “ Manoeuvre wordt uitgevoerd “ in
combinatie met een geluidssignaal.
Visiopark 1 of Visiopark 2 en de parkeerhulp
worden automatisch ingeschakeld, zodat u
de directe omgeving van de auto tijdens de
manoeuvre in de gaten kunt houden.
Uitvoeren van de
manoeuvre
Op het moment dat de bestuurder het rempedaal
loslaat, neemt het systeem automatisch de
controle over voor het kiezen van de rijrichting
(vooruit of achteruit), het accelereren, het
remmen en de stuurrichting.
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre bezig.
Manoeuvre onderbroken.
Manoeuvre voltooid of geannuleerd (witte
pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto moet overnemen).
De manoeuvreerrichting wordt aangegeven door
deze symbolen:
Vooruit.
Achteruit.
De middelste pijl is groen als de auto rijdt of wit
om de volgende manoeuvreerrichting aan te
geven.
Tijdens de gehele manoeuvre, aangegeven door het groene pictogram
"AUTO", moet de bestuurder de toets op de
selectiehendel ingedrukt houden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek uw handen niet
tussen de spaken van het stuurwiel. Let op
voorwerpen die het draaien van het stuurwiel
kunnen hinderen (wijde kleding, sjaal, das,
enz.). Kans op letsel!
Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd, gaan de remlichten wellicht branden.
Onderbreken/hervatten van de manoeuvre
De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk
worden onderbroken (automatisch door het
systeem als een obstakel is gedetecteerd of
door tussenkomst van de bestuurder). Als
de bestuurder een gevaarlijke situatie ziet
aankomen, moet hij de manoeuvre annuleren.
Om de manoeuvre te onderbreken kan de
bestuurder:
–
De toets van de functie loslaten.
–
Het rempedaal intrappen.
–
De controle over de auto overnemen.
–
De transmissie in een andere stand zetten
(behalve P
).
De auto staat meteen stil als de manoeuvre
wordt onderbroken.
Dit wordt bevestigd door de weergave van
dit symbool in combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd".
Page 163 of 276

161
Rijden
6Als u de manoeuvre wilt hervatten wanneer
de reden voor het onderbreken niet meer
bestaat:
►
Laat alle bedieningselementen los
(rempedaal, toets van de functie, stuurwiel,
enz.).
►
Druk opnieuw op de toets van de functie.
Definitief onderbreken na annuleren van de
manoeuvre:
►
T
rap het rempedaal in en selecteer een
versnelling.
Permanent annuleren van de manoeuvre
De manoeuvre wordt in de volgende situaties
geannuleerd:
–
De bestuurder onderneemt geen actie
binnen 30 seconden nadat de manoeuvre is
geannuleerd.
–
De parkeerrem wordt handmatig
aangetrokken.
–
De bestuurder schakelt stand P
van de
transmissie in.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt.
–
Een van de portieren of de achterklep wordt
geopend.
–
De richtingaanwijzers aan de
tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre worden ingeschakeld.
–
In bepaalde gevallen, wanneer een wiel van
de auto een stoeprand of een laag voorwerp
raakt. –
De antispinregeling grijpt in op een glad
wegdek.
–
De motor slaat af.
–
Er verschijnt plotseling een obstakel in de
baan van de manoeuvre dat niet is gedetecteerd
door het systeem voordat de manoeuvre is
begonnen en het obstakel blijft langer dan 30
seconden aanwezig.
–
Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij
fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
–
Bij een storing in het systeem tijdens het
manoeuvreren.
Door het annuleren van de manoeuvre worden
de remmen onmiddellijk geactiveerd en wordt de
functie automatisch uitgeschakeld.
Dit symbool wordt weergegeven in
combinatie met de melding “ Manoeuvre
geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld; dit lampje gaat uit en de
functie keert terug naar de oorspronkelijke
weergave.
Het systeem schakelt na 4 seconden
automatisch stand P van de transmissie in.
Einde van manoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Dit symbool wordt weergegeven in
combinatie met de melding “ Manoeuvre
voltooid ” op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld,
gaat dit lampje uit en gaat het systeem
terug naar de oorspronkelijke weergave.
–
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
De transmissie schakelt 4 seconden na het
voltooien van de manoeuvre naar stand P
.
–
W
anneer u een parkeerplek verlaat, schakelt
de transmissie naar stand
N
als de manoeuvre
is voltooid. Met een melding en symbolen wordt
de bestuurder aangespoord de controle over de
auto over te nemen.
De transmissie schakelt automatisch naar stand
P als de bestuurder binnen 30 seconden geen
actie onderneemt.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte
parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel, enz.).
–
Het system kan aangeven dat een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet als mogelijkheid
aan omdat door een vast obstakel aan de
tegenoverliggende zijde van de manoeuvre de
auto de voor de parkeermanoeuvre vereiste
koers niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijbaan onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in een scherpe bocht.