PEUGEOT EXPERT 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: EXPERT, Model: PEUGEOT EXPERT 2022Pages: 324, PDF Size: 10.45 MB
Page 221 of 324

219
In geval van pech
8Het reservewiel in de houder plaatsen
► Plaats het wiel voor de reservewielhouder.
► Beweeg het reservewiel geleidelijk in de
reservewielhouder door het heen en weer
(van links naar rechts) te bewegen totdat het
bevestigingsgedeelte van de haak vrij komt.
►
Haak de houder aan de haak en draai de bout
daarna met de wielsleutel vast totdat de bout goed is
vastgedraaid.
Band in de reservewielhouder
U kunt kiezen voor een andere maat van de
band van het reservewiel. Houd u daarbij aan de
onderstaande instructies.
Maat van
de af fabriek
gemonteerde band Compact-Standard Long
215/65 R16 Het plaatsen van een 225-band in de
reservewielhouder is verboden. Er is geen
beperking.
215/60 R17
215/60 R17
M&S
225/55 R17 Het plaatsen van een 215-band in de reservewielhouder
wordt niet aanbevolen (kans op bijgeluiden).
In de reservewielhouder kan een band met de maat 215 of 225 worden geplaatst.
Een wiel verwijderen
Parkeren van de auto
Parkeer de auto op een horizontale, stabiele
en stroeve ondergrond, op een plaats waar u het
verkeer niet hindert.
Schakel bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de eerste versnelling in en
zet vervolgens het contact af om de wielen te
blokkeren.
Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie stand P en zet vervolgens het
contact af om de wielen te blokkeren.
Bij een elektrische auto moet de transmissie in
stand P worden gezet; zet vervolgens het contact
af om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat (bij een elektrische
parkeerrem), en controleer of het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
U moet ervoor zorgen dat er geen inzittenden
meer in de auto zitten en dat zij zich op een
veilige plek bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de
krik steunt; gebruik een bok.
Plaats bij een auto met een elektrische
parkeerrem een wielblok tegen het wiel kruislings
tegenover het te verwisselen wiel.
► Als uw auto is uitgerust met stalen velgen,
verwijder dan de boutdop met gereedschap 3 of
verwijder de wieldop handmatig
►
Als uw auto is uitgerust met lichtmetalen velgen,
verwijder dan de dop van de wielbouten met
gereedschap 3.
Page 222 of 324

220
In geval van pech
► Als uw auto is uitgerust met slotbouten, zet dan
dop 4 op wielsleutel 1 om de slotbout los te draaien.
►
Draai
de andere bouten iets los (zonder ze te
verwijderen) met uitsluitend wielsleutel 1 .
► Plaats het voetstuk van de krik op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten A of B.
Gebruik het krikpunt aan de onderzijde van de
auto dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
► Draai krik 2 met de knop naar buiten totdat
de kop van de krik het krikpunt A of B raakt; het
contactvlak van krikpunt A of B moet goed in het
middelste deel van de kop van de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te
monteren.
Kans op letsel! Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de krik
wegglijden.
Plaats de krik uitsluitend bij krikpunt A of B onder
de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van
de auto goed in het middelste deel van de kop
van de krik staat. Anders kan de auto beschadigd
raken en/of de krik wegzakken.
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats weg.
►
V
erwijder het wiel.
Monteren van het wiel
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
W
anneer het wiel is voorzien van een slotbout,
moet u deze handvast aandraaien met wielsleutel
1 voorzien van dop 4 .
Page 223 of 324

221
In geval van pech
8► Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel 1 handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw krik 2 op en verwijder deze.
► Wanneer het wiel is voorzien van een slotbout,
moet u deze vastdraaien met wielsleutel 1 voorzien
van dop 4 .
►
Draai de overige wielbouten met alleen
wielsleutel
1
vast.
►
Berg het gereedschap op in de
gereedschapskist.
Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A ) de stalen velg of het
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak (B ) van elke bout op zijn
plek gehouden.
Na het verwisselen van een wiel Berg het wiel met de lekke band op in de
reservewielhouder.
Ga meteen naar een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden uitgeschakeld, bijvoorbeeld de Active Safety
Brake.
Als uw auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem,
controleer dan de spanning van de banden en
reset het systeem.
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
BandenspanningscontrolesysteemHet stalen reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Wiel met naafdop Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de rand
ervan vervolgens rondom met de hand vast.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
Page 224 of 324

222
In geval van pech
– Wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de
afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld - risico op
ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe
lamp met dezelfde specificaties. Vervang de
lampen per paar om onbalans in de verlichting te
voorkomen.
Halogeenlampen (Hx) Controleer om verzekerd te zijn van een
goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
De motorkap openen/toegang tot de lampen
Wees voorzichtig wanneer de motor heet is -
kans op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator kunnen komen
- kans op verstikking!
Na het verwisselen van een lamp Voer voor de montage de handelingen voor
het verwijderen in omgekeerde volgorde uit.
Sluit uiterst zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lampen goed worden
afgedicht.
Uitvoering met
halogeenkoplampen
1. Parkeerlichten (W5W - 5 W)
2. Grootlicht (H1-55W)
3. Dimlicht (H7 - 55 W)
4. Dagrijverlichting (W21W LL-21W)
5. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
Uitvoering met
xenonkoplampen
1.Grootlicht (H1-55W)
2. Dimlicht (D8S-25W)
3. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
Let op het gedeelte achter de rechter lamp
(voertuigrichting), dat zo heet kan zijn dat u
zich eraan kunt branden (ontluchtingsleidingen).
Toegang tot de gloeilampen
► Druk op de bovenste clip van het deksel
en kantel het deksel naar achteren om het te
verwijderen.
Page 225 of 324

223
In geval van pech
8Dimlicht
► Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de gloeilamp.
►
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Wanneer u de stekker en de gloeilamp in de lichteenheid monteert, moet de eenheid
goed in de behuizing worden geplaatst totdat
deze vastgeklikt.
Raak de xenonlampen niet aan (D8S) – kans op elektrocutie!
Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dagrijverlichting
► Druk op de twee clips aan de zijkant van de
stekker en verwijder de stekker samen met de
gloeilamp. ►
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Parkeerlichten
► Druk op de twee clips aan de zijkant van de
stekker en verwijder de stekker samen met de
gloeilamp.
►
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Grootlicht
► Druk op de onderste clip van de stekker en
verwijder de stekker samen met de gloeilamp.
►
V
erwijder de gloeilamp en vervang deze.
Richtingaanwijzers
► Draai de gloeilamphouder los door deze een
kwartslag linksom te draaien.
►
V
erwijder de gloeilamphouder en vervang de
defecte gloeilamp.
Als een van de controlelampjes voor een richtingaanwijzer (links of rechts) sneller
gaat knipperen, is één van de gloeilampen aan
die zijde defect.
De oranje gloeilampen moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur
en eigenschappen.
Dagrijverlichting /
parkeerlichten
Neem voor vervanging van deze lampen contact op
met een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Een PEUGEOT-dealer kan een vervangingsset voor
de led's leveren.
Page 226 of 324

224
In geval van pech
Mistlampen (H11-55W)
► Draai de bouten op deflector A onder de
voorbumper los en verwijder deze.
► Druk op de borgklem en maak de stekker los.
► Schroef de gloeilamphouder een kwart slag
linksom los en verwijder hem.
►
V
ervang de defecte gloeilamp.
U kunt ook contact opnemen met een PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde
werkplaats om deze gloeilampen te vervangen.
Zijrichtingaanwijzer
– Druk de zijrichtingaanwijzer naar achteren en trek
het los.
–
Breng de zijrichtingaanwijzer richting de voorzijde
aan en schuif hem vervolgens naar achteren.
De amberkleurige lampen (richtingaanwijzers en
zijrichtingaanwijzers) moeten worden vervangen
door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.
Achterlichten
1. Remlichten / parkeerlichten (P21/5W-21/5W)
2. Richtingaanwijzers (PY21W-21W oranje)
3. Achteruitrijlichten (P21W-21W)
4. Mistlampen / parkeerlichten (P21/4W-21/4W)
Neem voor auto's met binnenbekleding
contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om de
werkzaamheden te laten uitvoeren.
►
Spoor de defecte gloeilamp op en open de
achterdeuren of de achterklep (afhankelijk van de
uitvoering).
► Schroef de 2 bevestigingsschroeven aan de
buitenkant los bij deuren aan de zijkant.
►
Haal bij de achterklep de kunststof lijst aan
de buitenkant los en kantel deze naar buiten
om hem te verwijderen. Schroef daarna de 2
bevestigingsschroeven los.
Page 227 of 324

225
In geval van pech
8► Verwijder aan de binnenkant, afhankelijk van de
uitvoering, het ventilatierooster los.
►
Houd de lamp vast, druk op de clip aan de
binnenzijde en verwijder de lamp vervolgens
voorzichtig.
►
Maak de stekker los.
► Druk de 3 borglippen iets naar buiten en
verwijder vervolgens de gloeilamphouder.
►
Druk de defecte gloeilamp iets in en draai hem
een kwartslag rechtsom om hem te verwijderen.
►
V
ervang de gloeilamp.
Derde remlicht (W5W - 5 W)
► Open de linkerachterdeur of de achterklep
(afhankelijk van de uitvoering).
► Bij een auto met achterdeuren: verwijder
de kunststof afdekking met behulp van een
schroevendraaier.
►
Bij een auto met een achterklep: haal de
omlijsting aan elk uiteinde los door deze van onder
naar boven te draaien. Haal vervolgens de middelste
klemmen los om de omlijsting te verwijderen.
►
Steek een schroevendraaier door de opening en
druk de lamp naar buiten.
►
Maak de stekker los en verwijder de lamp. ►
Draai de lamphouder een kwartslag linksom en
vervang de defecte gloeilamp.
Druk op de lamp totdat deze vastklikt om hem weer
te bevestigen.
Kentekenplaatverlichting (W5W-W)
► Steek een dunne schroevendraaier in een van de
inkepingen op de buitenkant van het lampglas.
►
Duw de schroevendraaier naar buiten om het
lampglas los te maken.
►
V
erwijder het lampglas en vervang de defecte
gloeilamp.
Druk het lampglas vast in de houder.
Page 228 of 324

226
In geval van pech
Plafonniers (voor en achter)
Plafonniers met ledlampen
Neem voor vervanging van deze lampen contact op
met een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Een PEUGEOT-dealer kan een vervangingsset voor
de led's leveren.
Plafonniers met gloeilamp
W5W-5W
► Maak het lampglas los door een kleine
schroevendraaier in de openingen aan de
buitenzijde van de plafonnier te steken.
►
V
erwijder de gloeilamp en vervang hem.
Monteer het lampglas door het in de behuizing te
plaatsen en controleer of het goed is vastgeklikt.
Platformcabine (achterlichten)
1. Richtingaanwijzers (P21W-21W).
2. Remlichten (P21W-21W).
3. Parkeerlichten (R10W-10W).
4. Achteruitrijlichten (P21W-21W).
5. Mistlampen (P21W-21W).
►
Achterhaal welke gloeilamp defect is.
►
Draai de 4 bevestigingsschroeven van het
lampglas los en verwijder het.
►
Druk de defecte gloeilamp iets in en draai hem
een kwartslag rechtsom om hem te verwijderen.
►
V
ervang de gloeilamp.
Zekeringen
Een zekering vervangen
Laat alle werkzaamheden alleen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij
wordt vervangen, kan er een ernstige storing in
de auto ontstaan.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het repareren van de auto of het oplossen
van storingen die zijn ontstaan door de montage
van accessoires die niet door PEUGEOT zijn
geleverd of aanbevolen, of die niet zijn
gemonteerd in overeenstemming met de
aanbevelingen. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.
Page 229 of 324

227
In geval van pech
812V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor
het starten van de motor met behulp van startkabels
of voor het laden van een lege accu.
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen (zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met
huishoudelijk afval worden weggegooid.
Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen
inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk
risico van brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Elektromotor
Lege 12V-accu De motor kan niet meer worden gestart
en de tractiebatterij kan niet meer worden
opgeladen.
Voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden aan de 12V-accu
Selecteer stand P , zet het contact af, en
controleer of het instrumentenpaneel is
uitgeschakeld en het voertuig niet wordt
opgeladen.
Een ander voertuig met startkabels starten
Gebruik de 12V-accu niet om een ander voertuig
met startkabels te starten of de accu van een
ander voertuig op te laden.
Symbolen
Geen vonken of open vuur, niet roken.
Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen
kunnen blindheid en letsel veroorzaken.
Houd de accu van de auto buiten het bereik van kinderen.
De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat blindheid of ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
Zie de handleiding voor meer informatie.
Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen
aanwezig zijn.
De accu mag uitsluitend worden vervangen door een exemplaar met dezelfde
eigenschappen.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
► Open de motorkap met de hendel binnenin de
auto en haal vervolgens de veiligheidshaak aan de
buitenzijde los.
►
Bevestig de motorkapsteun.
► Verwijder het kunststof kapje voor toegang tot de
pluspool (+) als uw auto hiermee is uitgerust.
De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar.
Dit is een afzonderlijk massapunt vlak bij de accu.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de motorkap en de motor.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu (externe accu of
de accu van een andere auto) en startkabels of met
een startbooster.
Page 230 of 324

228
In geval van pech
Start de motor nooit als er een acculader is aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (zoals
audiosysteem, ruitenwissers en verlichting) van
beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de
hulpaccu (B ) of de startbooster.
► Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of
de startbooster (of op een massapunt van de auto
met de hulpaccu).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt C .
►
Start de motor van de auto met de hulpaccu en
laat deze enkele minuten draaien.
►
Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af
en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►
W
acht totdat de motor stationair draait.
►
Maak de startkabels vervolgens
in omgekeerde
volgorde los.
►
Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
als uw auto hiermee is uitgerust.
►
Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende op
te laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat de auto voldoende is opgeladen, kunnen
sommige functies mogelijk niet goed werken
(zoals Stop & Start).
Voer het loskoppelen uit in de omgekeerde volgorde.
Automatische transmissieProbeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om
de accu op te laden:
–
Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
–
Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een PEUGEOT
-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12
V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
►
Zet het contact af.
►
Schakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).