sensor Peugeot Expert VU 2009 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2009, Model line: Expert VU, Model: Peugeot Expert VU 2009Pages: 225, PDF Size: 10.46 MB
Page 3 of 225
3b3a
2
7
2
3a
3b
7
Exterieur
6
77
70
Achterdeuren
Met deze hendel kan de deur onder een
hoek van ongeveer 180° geopend worden.
Parkeerhulp
Achtervering
Twee functies:
- Automatische hoogteregeling
- Handmatige hoogteregeling
106
Wiel verwisselen
23
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw.
Page 39 of 225
37
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe. Automatische verlichting
Indien uw auto is voorzien van
een lichtsensor.
Lichten uit
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
RICHTINGAANWIJZERS (groen knipperend)
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Zie in rubriek 2 het gedeelte "Cockpit"
voor meer informatie over de
verklikkerlampjes. Parkeerlichten
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
Links
: duw de hendel
helemaal omlaag, voorbij
het zware punt.
Rechts : duw de hendel
helemaal omhoog, voorbij
het zware punt.
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Page 41 of 225
39
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Automatisch inschakelen van de verlichting Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO .
Bij het inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - Geen belading.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers. Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van
de omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers wissen. De verlichting wordt
uitgeschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het wissen
is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag. Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
Page 42 of 225
40
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen
(omlaag duwen). Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers
treden in werking in combinatie met het
tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid. Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 6 het gedeelte
“Niveaus”.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2, 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige
stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand. Automatische ruitenwissers
Page 53 of 225
51
Ventilatie
ERGONOMIE en COMFORT
3
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur in
graden Celsius of Fahrenheit.
Automatische werking
Zorg ervoor dat de zonnesensor, die
zich achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet wordt afgedekt. Deze
sensor regelt de airconditioning.
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Druk op deze toets. Het symbool
AUTO verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het systeem
de luchtverdeling, de luchtopbrengst en
de luchttoevoer om het comfort en de
luchtcirculatie in het interieur optimaal te
houden. U hoeft het systeem niet meer zelf
bij te regelen.
Om bij koude motor de toevoer van koude
lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het geval,
dan treedt het automatische programma
weer in werking. Draai deze knop naar links of
naar rechts om de waarde te
verlagen of te verhogen. Voor een
optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Page 72 of 225
70
Achtervering
Standaard vering
De lange veerwegen zorgen zowel in
onbeladen als in beladen toestand voor
een stabiel weggedrag. U hoeft er geen
werkzaamheden aan te verrichten. Zorg er
wel voor dat het veersysteem goed wordt
onderhouden en dat het laadvermogen niet
wordt overschreden. constante wagenhoogte achter. Twee
wagenhoogtesensoren detecteren het
verhogen of verlagen van het laadgewicht
van de auto. Zodra alle portieren van de
auto zijn gesloten, activeren de sensoren de
automatische regeling van de wagenhoogte en
wordt op basis van de rijomstandigheden de
optimale hoogte van de achtervering bepaald.
Automatische wagenhoogteregeling uitschakelen
De knop waarmee de automatische
wagenhoogteregeling kan worden uitgeschakeld,
bevindt zich rechts aan de achterzijde van de auto.
ACHTERVERING
De automatische wagenhoogteregeling
moet onder de volgende omstandigheden
zijn uitgeschakeld:
- werkzaamheden aan de onderzijde van de auto,
- wielen verwisselen,
- vervoeren van de auto per vrachtauto,
trein, ferryboot, schip, ...
Er zijn 2 typen vering leverbaar.
Luchtvering achter
(volgens uitvoering)
Dit type vering zorgt onafhankelijk van
de belading (als het laadvermogen
niet wordt overschreden) voor een
1. Automatische
regeling
2. Handmatige
regeling
1 - Automatische wagenhoogteregeling achter
De luchtvering regelt automatisch de hoogte
van de achtervering van uw auto.
Als de wagenhoogte niet optimaal
is en wordt aangepast, knippert
een rood verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel van uw auto,
rijd met een lage snelheid tot het
verklikkerlampje uitgaat.
De automatische wagenhoogteregeling
wordt onderbroken:
- als een portier/achterdeur is geopend,
- tijdens het remmen of bij stilstaande auto en ingetrapt rempedaal (bijv.
wachten voor het rode licht). Bij stilstaande auto:
- druk lang op de knop,
- laat de knop.
Het uitschakelen wordt bevestigd
door het lampje dat ongeveer 30 seconden
blijft branden.
Automatische wagenhoogteregeling weer
inschakelen
Bij stilstaande auto:
- druk lang op de knop,
- laat de knop los.
Het inschakelen wordt bevestigd
door het lampje dat uit gaat.
Afhankelijk van de instellingen kan er
tijdens deze handelingen een geluidssignaal
klinken.
Twee functies
Page 79 of 225
77
Parkeerhulp
VEILIGHEID
4
ACHTER
De parkeerhulp achter met geluidssignalen
en/of een grafische weergave bestaat uit
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in
de achterbumper. Het systeem waarschuwt
de bestuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het
bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die
zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is. Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluiddsignaal bevestigt dat het
systeem wordt ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel
komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen
is. Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel verwijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
PARKEERHULP
Activeren/Deactiveren
Druk op deze schakelaar om het
systeem te activeren of te deactiveren.
De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand van het
systeem wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Weergave op het display
Geadviseerd wordt het systeem uit te
schakelen als de auto is voorzien van een
ladder achterop of als lading wordt vervoerd
die langer is dan de auto.
Page 85 of 225
83
Airbags
VEILIGHEID
4
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in
dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen
waaraan de registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen
ze de inzittenden van de auto. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten van de
auto door de inzittenden wordt belemmerd, - bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels zorgen
in deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk
van het soort obstakel en de snelheid van
de auto op dat moment. Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
is geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in
rubriek 4 het gedeelte "Kinderen aan boord".
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
AIRBAGS
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Page 88 of 225
83
Airbags
VEILIGHEID
4
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een
betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren in
dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen
waaraan de registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen
ze de inzittenden van de auto. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten van de
auto door de inzittenden wordt belemmerd, - bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels zorgen
in deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is afhankelijk
van het soort obstakel en de snelheid van
de auto op dat moment. Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
is geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in
rubriek 4 het gedeelte "Kinderen aan boord".
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
AIRBAGS
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), werken
de airbags niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Page 122 of 225
117
Zekering vervangen
SNEL WEER OP WEG
7
ZEKERINGEN DASHBOARD (RECHTS)
- Kantel het opbergvak omlaag en trek het met kracht naar buiten om bij de
zekeringen te komen.
Zekering A (Ampère) Functie
1 15 Ruitenwisser achter
2 - Vrij
3 5 Elektronische eenheid airbags
4 10 Sensor verdraaiing stuurwiel, diagnoseaansluiting,
sensor ESP, handbediende ventilatie, schakelaar
koppelingspedaal, koplampverstelling, pomp roetfilt er
5 30 Elektrisch verstelbare buitenspiegels, motor ruitb
ediening
passagierszijde
6 30 Voeding ruitbediening vóór
7 5 Plafonniers en verlichting dashboardkastje
8 20 Multifunctioneel display, sirene inbraakalarm, aut
oradio,
CD-wisselaar, autoradio/telefoon, servicecentrale
trekhaakaansluiting (montage achteraf), aansluiting en
carrosserieopbouw (plancher cabine)
9 10 Diagnoseaansluiting laadruimte
10 30 Niveauregeling achter, stuurkolomschakelaars,
instrumentenpaneel
11 15 Diagnoseaansluiting, contact-/stuurslot
12 15 Handsfree set, elektronische eenheid airbags, elek
tronische
eenheid parkeerhulp
13 5 Servicecentrale motor, servicecentrale trekhaak aansluiting
14 15 Regensensor, automatische airconditioning, inst rumentenpaneel
15 30
Vergrendeling/ontgrendeling/supervergrendeling te openen carrosseriedelen
16 - Vrij
17 40 Achterruitverwarming, verwarming buitenspiegels
17 10 Alleen verwarming buitenspiegels