sensor Seat Alhambra 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: SEAT, Model Year: 2016, Model line: Alhambra, Model: Seat Alhambra 2016Pages: 340, PDF Size: 7.27 MB
Page 147 of 340

Lichten en zicht
●
In geva l
van inname via de mond van de
elektrolytvloeistof, de mond ten minste gedu-
rende 15 minuten met ruim water spoelen.
Probeer niet te braken tenzij dit op advies van
de arts gebeurt. Roep onmiddellijk medische
hulpverlening in. VOORZICHTIG
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende b innenspie
gel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof kan de
kunststof oppervlakken aantasten. Daarom
dient u deze zo snel mogelijk met bijvoor-
beeld een spons schoon te maken. Binnenspiegel
Afb. 146
Handmatig dimmende binnenspie-
g el
. Afb. 147
Automatisch dimmende binnenspie-
gel. De bestuurder moet altijd de binnenspiegel
af
s
tel
len zodat deze voldoende zicht via de
achterruit naar achteren biedt.
Handmatig dimmende binnenspiegel
● Basisstand: nok aan de onderkant van de
spiegel
naar voren laten wijzen.
● Om te dimmen de hendel naar achteren
trekken ››
› afb. 146.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Legenda van afb. 147:
Controlelampje
Knop
Sensor die de lichtinval detecteert
Deze functie kan in- en uitgeschakeld worden
door knop van de binnenspiegel ››› afb. 147
1 2
3 2
in te drukken. Wanneer deze ingescha-
k el
d i s, lic
ht het controlelampje 1 op.
Bij in g
es
chakeld contact zet de sensor 3 au-
tomatis c
h de b
innenspiegel in de antiverblin-
dingsstand afhankelijk van het van achter in-
vallende licht.
De automatische dimfunctie wordt uitgescha-
keld wanneer de achteruit wordt ingescha-
keld of de binnenverlichting of de leeslamp-
jes branden. Let op
Wanneer de lichtinval op de sensor belet
wordt of
wordt tegengehouden, bijvoorbeeld
door een rolgordijn, werkt de binnenspiegel
met automatische dimfunctie niet helemaal
perfect. 145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 194 of 340

Bedienen
Informatie over de stuurkolom Stuurkolom elektronisch vergrendelen
Wagen
s
met Keyless Access: de stuurkolom
wordt vergrendeld als het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl het contact is uitge-
schakeld. Hiertoe moet de wagen zijn stilge-
zet en in geval van een automatische versnel-
lingsbak moet de keuzehendel in stand P zijn
gezet.
Als u eerst het bestuurdersportier en vervol-
gens het contact uitschakelt, wordt de elek-
tronische stuurkolomvergrendeling via het
contactslot of de in de portiergreep geïnte-
greerde sensor geactiveerd.
Stuurkolom mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen, te vergrendelen.
Stuurkolom vergren-
delenStuurkolom ontgren-
delen
Inparkeren ››› pag. 197.Draai het stuurwiel licht
om de stuurkolomvergren-
deling op te heffen.
De contactsleutel uit het
contactslot trekken.Sleutel in contactslot ste-
ken.
Draai het stuurwiel licht
tot u hoort dat de stuurko-
lom vergrendeld wordt.Houd het stuurwiel in deze
stand en schakel het con-
tact in. Elektromechanische besturing
In w
ag
ens
met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen. ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de best uur
der de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet. Motor starten en stoppen
In l
eidin g t
ot thema Indicatie wegrijblokkering
Als
u een niet
-passende sleutel gebruikt of
als er een systeemstoring optreedt, wordt
of Wegrijblokkering actief in het
instrumentenpaneel weergegeven. De motor
kan niet worden gestart.
Duwen of slepen
De wagen kan om technische redenen door
aanslepen niet worden geduwd of gestart.
Probeer in plaats hiervan de wagen met be-
hulp van startkabels te starten. ATTENTIE
Als u de motor tijdens het rijden uitzet, is de
wagen moei lijk
er te stoppen; u kunt dan de
controle over de wagen verliezen en een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● De remhulpsystemen, de stuurbekrachti-
ging, het airbag
systeem, de veiligheidsgor-
dels en bepaalde veiligheidsvoorzieningen
zijn alleen actief als de motor draait.
● Zet de motor alleen uit wanneer de wagen
stils
taat. 192
Page 217 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
als de wagen over grind, verse sneeuw of
o v
er een bevr or
en of gladde ondergrond rijdt.
Als de wagen op losse ondergrond rijdt,
wordt de vierwielconfiguratie van het ABS au-
tomatische ingeschakeld. Wanneer het ABS
ingrijpt, is het mogelijk dat de voorwielen
kort geblokkeerd worden. Op deze wijze
wordt de remweg in het terrein verkort zodat
de wielen zich niet in de losse ondergrond in-
graven. De vierwielconfiguratie van het ABS
grijpt alleen in wanneer de wagen rechtdoor
rijdt. Als de voorwielen zijn gedraaid, is het
normale ABS in werking.
Remkrachtassistent (BAS)
De remkrachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkrachtassistent versterkt de
kracht die de bestuurder in noodremsituaties
op het rempedaal uitoefent. Als gevolg hier-
van neemt de totale remdruk snel toe, verme-
nigvuldigt de remkracht en daalt de remweg.
Hierdoor wordt het ABS sneller en efficiënter
geactiveerd.
¡Verminder niet de druk op het rempedaal!
Als het rempedaal wordt losgelaten of als de
druk op het rempedaal vermindert wordt,
schakelt de remkrachtassistent automatisch
de rembekrachtiger uit.
Aandrijfslipregeling bij het accelereren (ASR)
De aandrijfslipregeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
standigheden aan. Met
de ASR kunt u een-
voudiger starten, gas geven of hellingen op-
rijden, ook in situaties waarin het wegdek
niet in goede staat verkeert.
De ASR kan handmatig worden geactiveerd
of gedeactiveerd ››› pag. 216.
Differentieel elektronisch vergrendelen (EDS)
Het EDS is beschikbaar wanneer de wagen
onder normale omstandigheden rechtuit
rijdt. Het EDS remt een doorslippend wiel af
en brengt de aandrijfkracht over op de ande-
re aangedreven wielen. Opdat de schijfrem
van het afgeremde wiel niet te warm wordt,
wordt het EDS bij buitengewoon sterke belas-
ting automatisch uitgeschakeld. Zodra de
rem is afgekoeld, wordt het EDS automatisch
weer ingeschakeld.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun- nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen v
erlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn. ATTENTIE
Als u snel over bevroren, gladde of natte on-
dergrond rijdt, d an k
unt u de controle over de
wagen verliezen, en kunnen u en de inzitten-
den ernstig gewond raken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan. Hoewel de remhulpsystemen
ABS, BAS, EDS, ASR en ESC meer veiligheid
bieden, moet u tijdens het rijden geen onno-
dige risico's nemen.
● De remhulpsystemen mogen de natuurkun-
dig bepaalde gr
enzen niet overschrijden.
Zelfs met ESC en de andere systemen blijven
gladde en natte wegen gevaarlijk om op te rij-
den. » 215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 222 of 340

Bedienen
Voorwaarden die ervoor zorgen dat de wagen
met de s
leut
el gestart moet worden
De motor moet handmatig worden gestart als
aan de volgende voorwaarden is voldaan:
● Als de bestuurder de veiligheidsgordel af-
doet.
● Als
het bestuurdersportier geopend wordt.
● Als de motorkap geopend wordt.
● Bij wagens met handgeschakelde versnel-
lingsb
ak: als een versnelling ingeschakeld is.
Start-Stop-functie handmatig in- en uitscha-
kelen
● Druk de knop op de middenconsole
› ›
›
afb
. 207 in.
● Als de Start-Stop-functie uitgeschakeld is,
brandt het c
ontrolelampje in de toets.
Als de wagen in de Stop-modus staat wan-
neer de functie handmatig wordt uitgescha-
keld, dan wordt de motor onmiddellijk ge-
start. ATTENTIE
Als de motor uitgeschakeld is, werken de
rembekr ac
htiging en de stuurbekrachtiging
niet.
● Laat de wagen nooit bewegen wanneer de
motor uitst
aat. VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd bij een z
eer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet dan in sommig e g
evallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wordt
niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin g t
ot thema De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
eren. A
ls de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vangen u
ltrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem ku nnen de op
lettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omdat
de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding w
eerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signal
en van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. 220
Page 223 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
● Voorw erpen a
ls aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge-
nomen en kunnen tot beschadiging van de
wagen leiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stakel
detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het p
arkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeuwvrij en p
lak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonmak
en van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v erk
eerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagen
s. Parkeerhulp*
Afb. 208
Deel van de middenconsole: toets
v oor in- of
uitsc
hakelen van parkeerhulp. Afb. 209
Parkeerhulpsensoren in voorbumper. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
eren. A
ls de wagen een obstakel na- dert, weerklinkt een intermitterend akoes-
tisch s
ignaal. Hoe korter de afstand, des te
korter het geluidsinterval. Indien u te dicht
bij het obstakel komt, weerklinkt een continu
geluidssignaal.
Parkeerhulp in- en uitschakelen
● Druk bij ingeschakeld contact op de toets
› ››
afb
. 208.
● Automatis
che verbinding: schak
elt de ach-
teruitversnelling in.
● Automatisch uitschakelen: rijd sneller d
an
15 km/u (9 mph).
Bij ingeschakelde functie brandt het lampje
in de toets.
Bijzonderheden van de parkeerhulp
● Soms detecteert de parkeerhulp water dat
zich op de sensor
en bevindt als een obsta-
kel.
● Als de afstand niet varieert, weerklinkt het
waarsc
huwingssignaal na enkele seconden
minder intens. Als het signaal continu klinkt,
blijft het volume constant.
● Als de wagen zich van het obstakel verwij-
dert, wordt
het intermitterende geluid auto-
matisch uitgeschakeld. Als de wagen het ob-
stakel opnieuw nadert, wordt het intermitte-
rende geluid automatisch ingeschakeld.
● Als de elektronische parkeerrem ingescha-
keld is
of als de keuzehendel in de stand P»
221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 224 of 340

Bedienen
staat, wordt geen
akoe
stisch signaal gepro-
duceerd.
● Bij uw technische dienst kunt u het volume
van de waars
chuwingssignalen laten instel-
len. Let op
Als er in de parkeerhulp een storing optreedt,
is de eer s
te keer dat het akoestisch signaal
weerklinkt het signaal constant te horen, en
het lampje in de toets knippert. Schakel met
de toets de parkeerhulp uit en laat het sys-
teem zo snel mogelijk in een gespecialiseer-
de werkplaats controleren. Optisch parkeersysteem* (OPS)
Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
genomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 211
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
arkeerhu
lp ››› pag. 221 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 223.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 221
of het inparkeersysteem ››› pag.
223 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 227. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
zone w
aarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 211 B . Achter de wagen wordt een
z one
van on
geveer 160 cm en aan de zijkan-
ten van ongeveer 60 cm geanalyseerd ›››
afb.
210 C .
Aanduidin g op het
sc
herm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ›››
afb. 210 B en
››
›
afb
. 211
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
te se
gment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
222
Page 225 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderAfstand van wagen
tot obstakelGe-
luids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan- neer een ob-stakel wordt
waargenomen
Voor: ongeveer 31 -
120 cm
Achter: ongeveer 31 -
160 cmIntermit- terendgeluidGeel
Ongeveer 0 - 30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.
Met aanhangwagen
Bij wagens met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop in het scherm van de radio of het
n av
igatie
systeem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uit
geschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken. Inparkeersysteem* (Park As-
sis
t)
In
leiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het zoeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark eerhu
lp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen. Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wordt
op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijdens het
parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen erns
tig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het wegdek, het
verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding, en e
xterne geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en obj
ecten niet kunnen worden
waargenomen. » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 226 of 340

Bedienen
●
Houd de omgev in
g van de wagen altijd in
de gaten omdat de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren. VOORZICHTIG
● Het inpark eer
systeem richt zich uitsluitend
op andere geparkeerde wagens en let niet op
stoepranden of andere omstandigheden. Let
erop dat u de banden en wielen tijdens het
parkeren niet beschadigd. Onderbreek indien
nodig op tijd de manoeuvre om te voorkomen
dat de wagen beschadigd raakt.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stang
en, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de
sensoren herkend en kunnen tot beschadi-
ging van de wagen leiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stakel
detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken. Dit
geldt ook voor het inparkeersysteem (bijv. bij
het parkeren achter een vrachtwagen of een
motorfiets). Controleer daarom tijdens het
parkeren altijd de beschikbare ruimte voor en
achter de wagen en grijp als dat nodig is op
tijd in. ●
Houd de sensoren in de b umper s
choon,
ijs- en sneeuwvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het p
arkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonmak
en van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Als er een storing in het systeem optreedt, ga
dan naar een g e
specialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan de Technische Dienst te
raadplegen. Parkeren met inparkeersysteem
Afb. 212
Deel van de middenconsole: toets
v oor h
andm atig in
schakelen van inparkeer-
systeem. 224
Page 237 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Dodehoekhulp (BSD) met uit-
p ark
eerhu lp (R
TA)
Inleiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
De dodehoekhulp (BSD) helpt om de ver-
keerssituatie te detecteren aan de zijkanten
en achterkant van de wagen.
De ingebouwde uitparkeerhulp (RTA) helpt de
bestuurder om naar achteren een schuine
parkeerplek te verlaten en te manoeuvreren.
De dodehoekhulp is ontwikkeld voor het rij-
den op verhard wegdek. ATTENTIE
De intelligente technologie in de dodehoek-
hulp (BSD) met inbe gr
epen uitparkeerhulp
(RTA) kan de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien de dodehoekhulp of uitparkeer-
hulp op nalatige of onbedoelde wijze wordt
gebruikt, kunnen ongevallen en ernstige let-
sels optreden. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer. ●
Houd de handen st eed
s op het stuur en
wees klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen.
● Houd rekening met de controlelampjes die
gaan branden in de buit
enspiegels en op het
scherm van het instrumentenpaneel, en han-
del overeenkomstig.
● De dodehoekhulp kan reageren bij speciale
constructie
s aan de zijkant, zoals bijv. hoge
of niet in lijn staande vangrails. In dergelijke
geval kunnen er verkeerde waarschuwingen
optreden.
● Gebruik de dodehoekhulp met uitparkeer-
hulp nooit op onv
erharde wegen. De dode-
hoekhulp met uitparkeerhulp is bestemd voor
gebruik op wegen met verhard wegdek.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Gebruik de dodehoek
hulp met uitparkeer-
hulp nooit indien de ra
darsensoren vuil, afge-
dekt of beschadigd zijn. De werking van het
systeem kan in dergelijke gevallen negatief
beïnvloed worden. VOORZICHTIG
● De ra d
arsensoren van de achterbumper
kunnen beschadigd of verschoven worden in-
dien ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uit-
parkeren. Als gevolg hiervan kan het systeem
automatisch worden uitgeschakeld of min-
stens de werking ervan verstoord worden. ●
Om de juist e w
erking van de radarsensoren
te garanderen, houdt u de achterbumper vrij
van sneeuw en ijs, en dekt u hem niet af.
● De achterbumper mag enkel gelakt worden
met door SEA
T goedgekeurde laksoorten. In-
dien andere laksoorten worden gebruikt, kan
de dodehoekhulp mogelijk enkel beperkt of
helemaal niet werken.
● Bij zonnestraling zijn de controlelampjes
van de buiten
spiegels mogelijk slechts be-
perkt zichtbaar. Let op
Indien de dodehoekhulp met uitparkeerhulp
niet werkt
zoals beschreven in dit hoofdstuk,
gebruik deze dan niet en raadpleeg een ge-
specialiseerde werkplaats. Controlelampjes
Controlelampje in de buitenspiegels:
Gaat branden
Gaat eenmaal kort branden: de dodehoekhulp is geacti-
veerd en bedrijfsklaar.
Gaat branden: de dodehoekhulp detecteert een voertuig
in de dode hoek.»
235
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 238 of 340

Bedienen
Knippert
Er is een voertuig gedetecteerd in de dode hoek en
daarnaast is het knipperlicht bediend in de richting van
dat voertuig
›››
.
In wagens die ook zijn uitgerust met de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) ››› pag. 233, wordt de bestuurder ook
bij het niet bedienen van het knipperlicht gewaar-
schuwd indien hij/zij de rijstrook verlaat. Is er geen indicatie door het controlelampje
in de buiten
s
piegel, betekent dit dat de do-
dehoekhulp op dat moment geen enkel voer-
tuig detecteert in de omgeving van de wagen
››› in Inleiding tot thema op pag. 235.
W anneer de rij
verlic
hting is ingeschakeld,
wordt de intensiteit waarmee de controle-
lampjes gaan branden in de buitenspiegels
verminderd (nachtmodus). ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de over een
stemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neger
en.
● De noodzakelijke handelingen uitvoeren. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de over een
stemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Dodehoekhulp (BSD)
Afb. 220
In de buitenspiegels: indicatie van
de dodehoek hu
lp. Afb. 221
Achteraanzicht van de wagen: zones
van de ra d
arsensoren. De dodehoekhulp bewaakt de zones aan de
z
ijk
ant en en ac
hterkant van de wagen met
behulp van radarsensoren. Daarvoor meet
het systeem de afstand en het snelheidsver-
schil ten opzichte van andere voertuigen. De
dodehoekhulp werkt niet bij snelheden on-
der ca. 15 km/u (9 mph). Het systeem infor-
meert de bestuurder via optische signalen in
de buitenspiegels.
Indicatie in de buitenspiegel
Het controlelampje (uitvergrote afbeelding)
informeert in de overeenkomstige buiten-
spiegel ››› afb. 220 over de verkeerssituatie
achter de wagen indien die kritisch geacht
wordt. Het controlelampje van de linker bui-
tenspiegel A informeert over de verkeerssi-
tuatie aan de linkerzijde van de wagen, het
controlelampje van de rechter buitenspiegel
B over de situatie aan de rechterzijde.
236