park assist TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 5 of 610

5.2.4 Parkeerrem..............224
5.2.5 Brake Hold ..............227
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers ................229
5.3.1 Lichtschakelaar ...........229
5.3.2 AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*.......232
5.3.3 AHB (Automatic High Beam)*...235
5.3.4 Schakelaar mistlampen ......238
5.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers ....239
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen ...................241
5.4.1 Software-update ..........241
5.4.2 Toyota Safety Sense ........243
5.4.3 Bestuurderscamera
*........251
5.4.4 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . 252
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist) .....261
5.4.6 LDA (Lane Departure Alert) ....265
5.4.7 RSA (Road Sign Assist) .......269
5.4.8 Dynamic Radar Cruise Control . . 273
5.4.9 Cruise control ............281
5.4.10 Snelheidsbegrenzer
*.......283
5.4.11 Noodstopsysteem .........286
5.4.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*....288
5.4.13 SEA (Safe Exit Assist)*......293
5.4.14 Toyota Parking Assist-sensor*. . 298
5.4.15 RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
*................306
5.4.16 RCD (Rear Camera Detection)*. 311
5.4.17 PKSB (Parking Support Brake)*. 315
5.4.18 Stilstaande objecten voor en achter de auto
*.........319
5.4.19 Bewegend voertuig achter de auto
*.................321
5.4.20 Voetgangers achter de auto*. . 322
5.4.21 Stilstaande objecten rond de auto (auto's met Advanced Park) . . . 324
5.4.22 Toyota Teammate Advanced Park
*.................325
5.4.23 SNOW-modus*...........359
5.4.24 X-MODE*..............360
5.4.25 Ondersteunende systemen . . . 364
5.5 Rijtips .....................369
5.5.1 Rijden in de winter .........369
5.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's .............371
6. Voorzieningen in het interieur
6.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming ...........376
6.1.1 Regeling ALL AUTO (ECO) .....376
6.1.2 Automatische airconditioning . . 377
6.1.3 Op afstand bedienbare airconditioning ...........383
6.1.4 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*..........385
6.2 Gebruik van de interieurverlichting . . . 387 6.2.1 Overzicht interieurverlichting . . 387
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden . . 389 6.3.1 Overzicht van opbergmogelijkheden .......389
6.3.2 Voorzieningen in de bagageruimte ............392
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur ................396
6.4.1 Elektrisch bedienbaar zonnescherm
*............396
6.4.2 Overige voorzieningen in het interieur ...............397
7. Onderhoud en verzorging
7.1 Onderhoud en verzorging .........410
7.1.1 Reinigen en beschermen van het exterieur van uw auto . . . 410
7.1.2 Reinigen en beschermen van het interieur ..........413
7.2 Onderhoud ..................416
7.2.1 Onderhoud en reparatie ......416
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud .......417
7.3.1 Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren onderhoud ......417
7.3.2 Motorkap ...............419
7.3.3 Plaatsen van een garagekrik ....420
7.3.4 Elektromotorcompartiment ....421
7.3.5 Banden ................426
7.3.6 Vervangen van de band ......439
7.3.7 Bandenspanning ..........444
7.3.8 Wielen ................445
7.3.9 Interieurfilter ............446
7.3.10 Batterij elektronische sleutel . . 449
7.3.11 Controleren en vervangen van zekeringen .............450
7.3.12 Lampen ...............452
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 145 of 610

Controlelampje
bestuurders- en voorpas-
sagiersgordel (→blz. 464)
Controlelampjes
achterpassagiers-
gordels
(→blz. 464)
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning*1
(→blz. 465)
(Oranje)Controlelampje LDA
(→blz. 465)
(Oranje)Controlelampje LTA
(→blz. 465)
Controlelampje Driving
Assist-informatie*1
(→blz. 465)
(Knippert) Controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor
OFF
*1(indien aanwezig)
(→blz. 466)
(Oranje) Controlelampje cruise
control (→blz. 466)
(Oranje)Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control
(→blz. 466)
(Oranje)Controlelampje snel-
heidsbegrenzer (indien
aanwezig) (→blz. 466)
(Knippert of
brandt) Waarschuwingslampje
PCS*1(→blz. 466)
Controlelampje Traction
Control*1(→blz. 467)
(Knippert)
Waarschuwingslampje
parkeerrem (→blz. 467)
(Knippert)Controlelampje Brake
Hold-systeem in wer-
king*1(→blz. 467)
*1Deze lampjes gaan branden als het
contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze doven nadat het
EV-systeem is gestart of nadat er enkele
seconden verstreken zijn. Er kan een
storing in een systeem aanwezig zijn als
een lampje niet gaat branden of niet
uitgaat. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*2Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het
waarschuwingslampje ABS of SRS niet
gaat branden als u het EV-systeem
start, kan dat betekenen dat deze
systemen niet beschikbaar zijn om u te
helpen beschermen bij een ongeval,
wat tot dodelijk of ernstig letsel kan
leiden. Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
3.1 Instrumentenpaneel
143
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Page 146 of 610

Controlelampjes
De controlelampjes informeren de
bestuurder over de bedrijfsstatus van de
verschillende systemen van de auto.
Controlelampje richting-
aanwijzers (→blz. 224)
Controlelampje achter-
licht (→blz. 229)
Controlelampje grootlicht
(→blz. 231)
Controlelampje AHS (in-
dien aanwezig)
(→blz. 232)
Controlelampje AHB (in-
dien aanwezig)
(→blz. 235)
Controlelampje mistach-
terlicht (→blz. 238)
Waarschuwingslampje
PCS*1, 2(→blz. 252)
(*4)
Controlelampje cruise
control (→blz. 281)
(*4)
Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control
(→blz. 273)
(*4)
Controlelampje LDA
(→blz. 269)
(*4)
Controlelampje snel-
heidsbegrenzer (indien
aanwezig) (→blz. 283)
BSM-indicatoren in de
buitenspiegels*1, 5(indien
aanwezig) (→blz. 288,
blz. 293, blz. 306)
Controlelampje LDA
OFF*2(→blz. 269)
(*4)
Controlelampje LTA
(→blz. 261)
Controlelampje Driving
Assist-informatie*1, 2
(→blz. 288, blz. 306,
blz. 311, blz. 315)
Controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor
OFF
*1, 2(indien aanwezig)
(→blz. 298)
(Knippert) Controlelampje Traction
Control
*1(→blz. 365)
Controlelampje VSC
OFF*1, 2(→blz. 365)
Controlelampje laadkabel
(→blz. 99)
Controlelampje Smart
entry-systeem met start-
knop
*3(→blz. 214)
Controlelampje READY
(→blz. 214)
Waarschuwingslampje
parkeerrem (→blz. 224)
Controlelampje stand-
bystand Brake Hold-
systeem
*1(→blz. 227)
Controlelampje Brake
Hold-systeem in wer-
king
*1(→blz. 227)
Controlelampje lage bui-
tentemperatuur*7
(→blz. 147)
3.1 Instrumentenpaneel
144
Page 203 of 610

5.1 Voordat u gaat rijden..........202
5.1.1 Rijden met de auto .........202
5.1.2 Lading en bagage .........207
5.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .209
5.2 Rijprocedures ..............214
5.2.1 Startknop .............214
5.2.2 Transmissie ............218
5.2.3 Richtingaanwijzerschakelaar. . . .224
5.2.4 Parkeerrem ............224
5.2.5 Brake Hold .............227
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers ..............229
5.3.1 Lichtschakelaar ..........229
5.3.2 AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*.......232
5.3.3 AHB (Automatic High Beam)*. . .235
5.3.4 Schakelaar mistlampen ......238
5.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers . . . .239
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen ................241
5.4.1 Software-update .........241
5.4.2 Toyota Safety Sense ........243
5.4.3 Bestuurderscamera
*........251
5.4.4 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .252
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist) .....261
5.4.6 LDA (Lane Departure Alert) . . . .265
5.4.7 RSA (Road Sign Assist) .......269
5.4.8 Dynamic Radar Cruise Control . . .273
5.4.9 Cruise control ...........281
5.4.10 Snelheidsbegrenzer
*.......283
5.4.11 Noodstopsysteem ........286
5.4.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*. . . .288
5.4.13 SEA (Safe Exit Assist)*......293
5.4.14 Toyota Parking Assist-sensor*. .298
5.4.15 RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
*..............306
5.4.16 RCD (Rear Camera Detection)*. .311
5.4.17 PKSB (Parking Support Brake)*. .315
5.4.18 Stilstaande objecten voor en achter de auto
*........319
5.4.19 Bewegend voertuig achter de auto
*..........321
5.4.20 Voetgangers achter de auto*. . .322 5.4.21 Stilstaande objecten rond de auto
(auto's met Advanced Park). . . .324
5.4.22 Toyota Teammate Advanced Park
*...............325
5.4.23 SNOW-modus*..........359
5.4.24 X-MODE*.............360
5.4.25 Ondersteunende systemen . . . .364
5.5 Rijtips ..................369
5.5.1 Rijden in de winter .........369
5.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's ............371
Rijden5
201
Page 204 of 610

5.1 Voordat u gaat rijden
5.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
aangegeven procedures:
Rijprocedure
Vóór het starten van het EV-systeem
Controleer of de laadkabel is losgenomen.
(→Blz. 102, blz. 110)
Starten van het EV-systeem
→Blz. 214
Rijden1. Selecteer met ingetrapt rempedaal schakelstand D.
Controleer of de
schakelstandindicator D aangeeft.
2. Deactiveer de parkeerrem wanneer deze is geactiveerd. (→Blz. 224)
Als de parkeerrem in de automatische
modus staat, wordt de parkeerrem
automatisch gedeactiveerd.
(→Blz. 225)
3. Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Stilstaan 1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem. (→Blz. 224)
Als de auto gedurende langere tijd
stilstaat, zet dan de selectiehendel in
stand P. (→Blz. 219)
Parkeren van de auto 1. Trap het rempedaal in om de auto volledig tot stilstand te brengen.
2. Activeer de parkeerrem wanneer deze is gedeactiveerd. (→Blz. 224)
3. Selecteer stand P. (→Blz. 219) Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft en
of het waarschuwingslampje
parkeerrem brandt.
4. Druk op de startknop om het EV-systeem uit te zetten.
5. Laat het rempedaal langzaam opkomen.
6. Vergrendel de portieren nadat u hebt gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een helling 1. Trap het rempedaal stevig in en selecteer stand D.
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 224)
3. Laat het rempedaal opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto
in beweging te brengen.
4. Deactiveer de parkeerrem. (→Blz. 224)
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 364)
Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent, omdat het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad
kan zijn.
• Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
5.1 Voordat u gaat rijden
202
Page 216 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voor het afrijden van een lange
helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode
achtereen in. Anders kan het
remsysteem oververhit raken of kan de
remwerking teruglopen.
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Rijd niet met een aanhangwagenwanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
• Gebruik de volgende systemen niet bij het rijden met een
aanhangwagen.– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Dynamic Radar Cruise Control
– Cruise control
– BSM (Blind Spot Monitor)
5.2 Rijprocedures
5.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het EV-systeem gestart of de
stand van het contact veranderd.
Starten van het EV-systeem
1. Controleer of de laadkabel is losgenomen. (→Blz. 102, blz. 110)
2. Trek aan de parkeerremschakelaar om te controleren of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 224)
Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem gaat branden.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
het EV-systeem niet worden gestart.
Wanneer stand N geselecteerd is, kan
het EV-systeem niet worden gestart.
Selecteer stand P wanneer u het
EV-systeem start. ( →Blz. 219)
4. Druk kort en krachtig op de startknop. Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen.
U hoeft de startknop niet ingedrukt te
houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het EV-systeem
normaal. Houd het rempedaal
ingetrapt tot het controlelampje
READY brandt.
Het EV-systeem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje READY brandt.
Als het controlelampje READY uit is,
kan er niet met de auto worden
gereden.
Verlichting startknop
In de volgende situaties is de startknop
verlicht:
• Wanneer het bestuurders- of passagiersportier wordt geopend.
• Wanneer het contact in stand ACC of AAN staat.
5.1 Voordat u gaat rijden
214
Page 269 of 610

Voorwaarden voor werking van de
functies
• Lane DepartureAlert-functie/stuurassistentie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of hoger. Het systeem werkt al vanaf
een rijsnelheid van ongeveer
40 km/h of hoger wanneer er auto's,
motorfietsen, fietsen of
voetgangers in de buurt van de
rijstrook worden gesignaleerd.
– Het systeem herkent een rijstrook of rijbaan
*. (Wanneer de rijstrook of
rijbaan slechts aan één zijde wordt
herkend, werkt het systeem
uitsluitend voor de herkende zijde.)
– De breedte van de rijstrook is ongeveer 3 m of meer.
– De richtingaanwijzer wordt niet bediend. (Ook wanneer de
richtingaanwijzer wel wordt
bediend, maar er in de
desbetreffende richting een
voertuig wordt gesignaleerd.)
– De auto maakt geen scherpe bocht.
– De auto accelereert of decelereert niet meer dan een bepaalde waarde.
– Het stuurwiel wordt niet voldoende bediend voor een wisseling van
rijstrook.
*Grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz.
• Suggestie rustpauze bestuurder Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of hoger.
– De breedte van de rijstrook is ongeveer 3 m of meer.
Tijdelijk uitschakelen van functies
Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 267)
Werking van de Lane Departure
Alert-functie/stuurassistentie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
omstandigheden op de weg, de hoek
waarmee de rijstrook wordt verlaten,
enz. wordt de werking van de functie
mogelijk niet opgemerkt of werkt de
functie mogelijk helemaal niet.
• Onder bepaalde omstandigheden kan de waarschuwingszoemer klinken
ondanks dat er voor trillen is gekozen
in de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
• Als de rand van de rijbaan
*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie of de
stuurassistentie mogelijk niet.
• De Lane Departure Alert-functie of de stuurassistentie werkt mogelijk niet
als het systeem oordeelt dat het
stuurwiel met opzet wordt bediend
om een voetganger of een geparkeerd
voertuig te ontwijken.
• Het systeem kan mogelijk niet vaststellen of er een gevaar bestaat
voor een aanrijding met een voertuig
op een aangrenzende rijstrook.
• De bediening van het stuurwiel door de bestuurder krijgt prioriteit ten
opzichte van de stuurassistentie.
*Grens tussen weg en berm, stoeprand,
vangrail, enz.
Werking van waarschuwing handen
van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
aan te sporen het stuurwiel vast te
houden en klinkt er een zoemer om de
bestuurder te waarschuwen. Houd bij
gebruik van het systeem het stuurwiel
altijd goed vast, ook als de
waarschuwing niet wordt weergegeven.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
267
5
Rijden
Page 288 of 610

Wanneer de op dat moment ingestelde
rijsnelheid hoger is dan de herkende
snelheidslimiet
Houd de toets “-” ingedrukt.
De snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist werkt mogelijk niet goed
wanneer
De snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist werkt mogelijk niet goed in
situaties waarbij de RSA niet goed werkt
of verkeersborden niet goed signaleert
(→blz. 270). Houd daarom, wanneer u
deze functie gebruikt, ook zelf de
werkelijke snelheidslimiet in het oog.
In de volgende situaties wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de toets
“+” of “-”:
• Wanneer de herkende snelheidslimietgelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet buiten het snelheidsbereik van het
snelheidsbegrenzersysteem ligt
5.4.11 Noodstopsysteem
Het noodstopsysteem is een systeem dat
de auto automatisch afremt en binnen
zijn rijstrook tot stilstand brengt als de
bestuurder niet meer in staat is om verder
te rijden, bijvoorbeeld in geval van een
medisch noodgeval.
Wanneer de LTA (Lane Tracing Assist) in
werking is en het systeem geen
rijhandelingen signaleert, bijvoorbeeld
als de bestuurder het stuurwiel niet vasthoudt, en vaststelt dat de bestuurder
niet reageert, wordt de auto afgeremd en
binnen de huidige rijstrook tot stilstand
gebracht om een aanrijding te helpen
voorkomen of de kracht van een
aanrijding te helpen verminderen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt. Het
noodstopsysteem dient ter
ondersteuning in noodgevallen als
de bestuurder niet meer in staat is
om verder te rijden, bijvoorbeeld in
geval van een medisch noodgeval.
Het is niet bedoeld om (door) te
kunnen rijden als de bestuurder
slaperig of gewond is of op een
andere manier niet in staat is om
veilig te rijden.
• Hoewel het noodstopsysteem is ontworpen om de auto binnen de
rijstrook af te doen remmen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Ook zal het
systeem niet werken als niet aan alle
voorwaarden voor activering wordt
voldaan.
• Als na het in werking treden van het noodstopsysteem de auto weer
bestuurbaar wordt, rijd dan direct
verder of parkeer indien nodig de
auto aan de kant van de weg en
waarschuw andere weggebruikers
voor de stilstaande auto met
noodverlichting en een
gevarendriehoek.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
286
Page 298 of 610

Detectiegebieden van de Safe Exit Assist
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin voertuigen kunnen worden
gesignaleerd.
AOngeveer 45 m achter het
voorportier*
*Hoe sneller een voertuig of fiets nadert, hoe eerder de indicator in de buitenspiegel gaat
branden of knipperen en hoe verder weg het voertuig of de fiets nog is.
Wanneer werkt de Safe Exit Assist
De Safe Exit Assist werkt wanneer aan
alle onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Als het EV-systeem in werking is, er minder dan 3 minuten zijn verstreken
sinds het EV-systeem uit is gezet of er
minder dan 3 minuten zijn verstreken
sinds er een portier is geopend en er
iemand is ingestapt (gedurende deze
tijd kan het systeem nog werken bij
het openen en sluiten van een portier)
• De Safe Exit Assist is ingeschakeld
• De auto staat stil.
• De transmissie staat in een andere stand dan R.
Wanneer signaleert de Safe Exit Assist
een voertuig
De Safe Exit Assist signaleert in de
volgende situaties een voertuig in het
detectiegebied:
Wanneer de auto stilstaat en een
voertuig of fiets die parallel aan uw auto
rijdt, het gebied waarbinnen een portier
opengaat nadert Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
• De Safe Exit Assist signaleert de
volgende objecten, voertuigen en
fietsen niet:– Voertuigen en fietsen die langzaam naderen
– Voertuigen en fietsen waarvan is vastgesteld dat de kans klein is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
– Voertuigen en fietsen waarvan is vastgesteld dat de kans klein is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
– Voertuigen en fietsen die recht van achteren naderen
– Voertuigen en fietsen die van voren naderen
– Vangrails, muren, verkeersborden, geparkeerde auto's en andere
stilstaande objecten
– Dieren, enz.
• In de volgende situaties werkt de Safe Exit Assist niet:– Als er 3 minuten of meer zijn
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
296
Page 299 of 610

verstreken sinds het EV-systeem uit
is gezet (gedurende deze tijd kan
het systeem nog werken bij het
openen en sluiten van een portier)
– Als de auto niet volledig stilstaat
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Voertuigen en fietsen worden in de volgende situaties mogelijk niet goed
gesignaleerd:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Als een voertuig of fiets nadert van achter een in de buurt geparkeerd
voertuig
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Direct nadat een voertuig of fiets is gaan rijden
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als er zich een geparkeerd voertuig, muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als de auto stilstaat onder een hoek ten opzichte van de weg
– Als er een voertuig naast het naderende voertuig of de
naderende fiets rijdt
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als een voertuig of fiets met hoge snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen trekt – Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan
het einde van een bocht
• Onder de volgende omstandigheden is de kans dat de Safe Exit Assist
onnodig een voertuig en/of object
signaleert groter:– Als de sensor niet goed is uitgelijnd doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Als een voertuig of fiets van achter uw auto schuin nadert
– Als de auto stilstaat onder een hoek ten opzichte van de weg
– Als een voertuig of fiets van achter een geparkeerd voertuig schuin
nadert
– Als er zich een geparkeerd voertuig, muur, verkeersbord, persoon of
ander stilstaand object achter de
auto bevindt
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets plotseling van
richting verandert
– Als een naderend voertuig of een naderende fiets langs een stilstaand
object, zoals een muur of
verkeersbord, rijdt
– Als de achterklep open is
– Als een fietsendrager of een ander accessoire op de achterzijde van de
auto is gemonteerd
– Als een voertuig of fiets met hoge snelheid nadert
– Als de auto een aanhangwagen trekt
– Als u stilstaat op een steile helling
– Als u stilstaat in een bocht of aan het einde van een bocht
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
297
5
Rijden