park assist TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: COROLLA HATCHBACK, Model: TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023Pages: 584, PDF Size: 88.99 MB
Page 5 of 584

4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers................190
4.3.1 Lichtschakelaar...........190
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...194
4.3.3 AHS
(Adaptive High Beam-systeem)
*. 196
4.3.4 Schakelaar mistlampen*......200
4.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers....201
4.3.6 Achterruitenwisser en -sproeier . 204
4.4Tanken ....................205
4.4.1 Openen van de tankdop......205
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen...................207
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*................207
4.5.2 Toyota Safety Sense........208
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . 214
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....223
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....227
4.5.6 PDA (Proactive Driving Assist)
*. . 231
4.5.7 RSA (Road Sign Assist).......236
4.5.8 Dynamic Radar Cruise Control . . 240
4.5.9 Cruise control............248
4.5.10 Noodstopsysteem.........250
4.5.11 Snelheidsbegrenzer........252
4.5.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*....255
4.5.13 Toyota Parking Assist-sensor*. . 259
4.5.14 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*................265
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. 271
4.5.16 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...277
4.5.17 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*...............280
4.5.18 Safe Exit Assist*..........281
4.5.19 Rijmodusselectieschakelaar . . . 286
4.5.20 GPF-systeem
(benzineroetfilter)........287
4.5.21 Ondersteunende systemen . . . 288
4.6 Rijtips.....................292
4.6.1 Rijden met een hybrideauto....292
4.6.2Rijdenindewinter .........293
5. Voorzieningen in het interieur
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming...........298
5.1.1 Automatische airconditioning . . 298
5.1.2 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*..........304
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . . 306
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . 306
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden . . 309
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......309
5.3.2 Voorzieningen in de
bagageruimte............312
5.4 Overige voorzieningen in het interieur . 320
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur ...............320
6. Onderhoud en verzorging
6.1 Onderhoud en verzorging.........332
6.1.1 Reinigen en beschermen van het
exterieurvanuwauto........332
6.1.2 Reinigen en beschermen van het
interieurvanuwauto ........335
6.2 Onderhoud..................337
6.2.1 Onderhoud en reparatie......337
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud.......338
6.3.1 Voorzorgsmaatregelen bij
zelf uit te voeren onderhoud . . . 338
6.3.2 Motorkap...............340
6.3.3 Plaatsen van een garagekrik....341
6.3.4Motorruimte .............342
6.3.5 12V-accu (M20A-FXS motor) . . . 350
6.3.6 Banden................352
6.3.7 Bandenspanning..........368
6.3.8Velgen.................369
6.3.9 Interieurfilter............370
6.3.10 Schoonmaken van de
ventilatieopeningen van het
batterijpakket (tractiebatterij) . 372
6.3.11 Batterij elektronische sleutel . . 375
3
1
2
3
4
5
6
7
8
Page 17 of 584

ABedieningstoetsen
instrumentenpaneel blz. 94, blz. 99
BPaddle shift-schakelaars*1blz. 183
CSchakelaars cruise control/
snelheidsbegrenzer
Dynamic Radar Cruise Control
blz. 242
Cruise control blz. 248
Snelheidsbegrenzer blz. 252
DAfstandsbediening
audiosysteem*2blz. 329
EToets LTA (Lane Tracing Assist)
blz. 223
FTelefoontoets*2blz. 329
GSpraaktoets*2blz. 329*1Indien aanwezig*2Auto's met multimediasysteem: Zie
de handleiding voor het
multimediasysteem.
ASchakelaars stoelverwarming
voor*blz. 305
BSchakelaar draadloze lader*blz. 322
CBrake Hold-schakelaar blz. 188
DParkeerremschakelaar blz. 185
Activeren/deactiveren blz. 185
Voorzorgsmaatregelen bij rijden in de
winter blz. 295
Waarschuwingszoemer/-melding
blz. 392, blz. 400
EEV-modusschakelaar blz. 178
FRijmodusselectieschakelaar blz. 286*Indien aanwezig
Overzicht
15
Overzicht
Page 110 of 584

• Helderheid en verticale positie van
het head-up display
Hiermee kunnen de helderheid en de
verticale positie van het head-up
display worden ingesteld.
• Hoek display
Hiermee kan de hoek van het head-up
display worden ingesteld.
Inschakelen/uitschakelen van het
head-up display
Als het head-up display is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld als het contact
UIT en vervolgens weer AAN wordt gezet.
Helderheid display
De helderheid van het head-up display
kan worden ingesteld via
op het
multi-informatiedisplay. Bovendien
wordt de helderheid automatisch
aangepast aan de lichtsterkte van de
omgeving.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het instellen van het head-up display
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie als
het hybridesysteem tijdens het
wijzigen van instellingen op het scherm
instellingen in werking is. In een
afgesloten ruimte, zoals een garage,
kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Bij het wijzigen van de instellingen van
het head-up display
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen van het head-up
display draait, om te voorkomen dat de
12V-accu ontladen raakt.Status ondersteunend systeem
Hiermee wordt de status van de volgende
systemen weergegeven:
• LTA (Lane Tracing Assist) (→blz. 223)
• LDA (Lane Departure Alert)
(→blz. 227)
• Dynamic Radar Cruise Control
(→blz. 240)
• Cruise control (→blz. 248)
Gedetailleerde inhoud die op het
head-up display wordt weergegeven
verschilt mogelijk van de weergave op
het multi-informatiedisplay. Zie de
beschrijving van de desbetreffende
systemen voor meer informatie.
Pop-updisplay
Pop-updisplays voor de onderstaande
systemen worden indien nodig
weergegeven:
Ondersteunende systemen
Geeft een waarschuwing/melding/tip of
de bedrijfsstatus van een relevant
systeem weer.
Icoon
Wordt weergegeven als op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven. (→Blz. 400)
Waarschuwingsmelding
Sommige waarschuwingsmeldingen
worden indien nodig weergegeven,
overeenkomstig bepaalde voorwaarden.
Gedetailleerde inhoud die op het head-up
display wordt weergegeven verschilt
mogelijk van de weergave op het
multi-informatiedisplay.
2.1 Instrumentenpaneel
108
Page 161 of 584

4.1 Voordat u gaat rijden..........160
4.1.1Rijdenmetdeauto.........160
4.1.2 Lading en bagage.........166
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .167
4.2Rijprocedures..............173
4.2.1 Startknop.............173
4.2.2 EV-modus.............178
4.2.3 Hybridetransmissie (auto's zonder
paddle shift-schakelaars).....179
4.2.4 Hybridetransmissie (auto's met
paddle shift-schakelaars).....181
4.2.5 Richtingaanwijzerschakelaar....185
4.2.6 Parkeerrem............185
4.2.7BrakeHold.............188
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............190
4.3.1 Lichtschakelaar..........190
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...194
4.3.3 AHS
(Adaptive High Beam-systeem)
*. .196
4.3.4 Schakelaar mistlampen*......200
4.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers....201
4.3.6 Achterruitenwisser en -sproeier . .204
4.4Tanken..................205
4.4.1 Openen van de tankdop......205
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................207
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*...............207
4.5.2 Toyota Safety Sense........208
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .214
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....223
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....227
4.5.6 PDA (Proactive Driving Assist)
*. .231
4.5.7 RSA (Road Sign Assist).......236
4.5.8 Dynamic Radar Cruise Control . . .240
4.5.9 Cruise control...........248
4.5.10 Noodstopsysteem........250
4.5.11 Snelheidsbegrenzer.......252
4.5.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*....255
4.5.13 Toyota Parking Assist-sensor*. .259
4.5.14 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............265
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. .2714.5.16 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...277
4.5.17 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............280
4.5.18 Safe Exit Assist*.........281
4.5.19 Rijmodusselectieschakelaar . . .286
4.5.20 GPF-systeem (benzineroetfilter) .287
4.5.21 Ondersteunende systemen....288
4.6Rijtips..................292
4.6.1 Rijden met een hybrideauto....292
4.6.2Rijdenindewinter.........293
Rijden4
159
Page 172 of 584

3. 1.105 mm (43,50 in.)*11.106 mm
(43,54 in.)*2
4. 608 mm (23,93 in.)
5. 325 mm (12,79 in.)
6. 16 mm (0,62 in.)
*118 mm (0,71 in.)*2
7. 12 mm (0,47 in.)*113 mm (0,51 in.)*2
8. 364 mm (14,33 in.)*1376 mm
(14,80 in.)*2
*1
Auto's zonder verzwaarde vering
*2Auto's met verzwaarde vering
Informatie over banden
• Verhoog de bandenspanning met
20,0 kPa (0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi) als
er een aanhangwagen getrokken
wordt. (→Blz. 444)
• Verhoog de bandenspanning van de
aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
Verlichting
Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgerustedeskundige, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto kan
beschadigen. Houd u bij het plaatsen
van aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land.
Bij het rijden met een aanhangwagen
Schakel de onderstaande systemen uit,
aangezien de systemen mogelijk niet
goed werken.
• LTA (Lane Tracing Assist) blz. 223
• LDA (Lane Departure Alert) blz. 227
• Dynamic Radar Cruise Control blz. 240
• Cruise control blz. 248
• PKSB (Parking Support Brake) (indien
aanwezig) blz. 271
• BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig) blz. 255
• Toyota Parking Assist-sensor (indien
aanwezig) blz. 259
• RCTA-functie (Rear Cross Traffic Alert)
(indien aanwezig) blz. 265
Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer verder of door het
rijden met de aanhangwagen de
maximale asbelasting niet
overschreden wordt.
• Controleer of de lading op de
aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend
verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik van
extra buitenspiegels. Stel de armen
4.1 Voordat u gaat rijden
170
Page 231 of 584

niet meer dan een bepaalde waarde.
– Het stuurwiel wordt niet voldoende
bediend voor een wisseling van
rijstrook.
*Grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz.
Tijdelijk uitschakelen van functies
Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 228)
Werking van de Lane Departure
Alert-functie/stuurassistentie
• Afhankelijk van de rijsnelheid, de
omstandigheden op de weg, de hoek
waarmee de rijstrook wordt verlaten,
enz. wordt de werking van de functie
mogelijk niet opgemerkt of werkt de
functie mogelijk helemaal niet.
• Onder bepaalde omstandigheden kan
de waarschuwingszoemer klinken
ondanks dat er voor trillen is gekozen
in de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
• Als de rand van de rijbaan
*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie of de
stuurassistentie mogelijk niet.
• De Lane Departure Alert-functie of de
stuurassistentie werkt mogelijk niet
als het systeem oordeelt dat het
stuurwiel met opzet wordt bediend
om een voetganger of een geparkeerd
voertuig te ontwijken.
• Auto's met BSM: Het systeem kan
mogelijk niet vaststellen of er een
gevaar bestaat voor een aanrijding
met een voertuig op een
aangrenzende rijstrook.
• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit ten
opzichte van de stuurassistentie.
*Grens tussen weg en berm, stoeprand,
vangrail, enz.Werking van waarschuwing handen
van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt er een
melding weergegeven om de bestuurder
aan te sporen het stuurwiel vast te
houden en klinkt er een zoemer om de
bestuurder te waarschuwen. Houd bij
gebruik van het systeem het stuurwiel
altijd goed vast, ook als de
waarschuwing niet wordt weergegeven.
• Wanneer het systeem signaleert dat
de bestuurder het stuurwiel niet
stevig vasthoudt of wanneer het
stuurwiel niet wordt bediend terwijl
de Lane Departure Alert in werking is
De waarschuwingszoemer klinkt
langer naarmate de stuurassistentie
vaker moet ingrijpen. Zelfs wanneer
het systeem merkt dat de bestuurder
het stuurwiel bedient, zal de
waarschuwingszoemer klinken.
Suggestie rustpauze bestuurder
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of
hoger.
• De breedte van de rijstrook is
ongeveer 3 m of meer.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
229
4
Rijden
Page 234 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 208
Voorwaarden voor activering signaleerbare objecten
Afhankelijk van de rijomstandigheden veranderen de werking en signaleerbare objecten
van de Proactive Driving Assist als volgt.
Functie Voorwaarden WerkingSignaleerbare objec-
ten
Obstacle Anticipation
AssistEr wordt een signa-
leerbaar object gesig-
naleerd dat de weg
oversteektEr wordt assistentie
geboden door middel
van bepaalde rem-
handelingen om de
kans op een aanrij-
ding te verkleinen.■Voetgangers
■Fietsers
Er wordt een signa-
leerbaar object gesig-
naleerd aan de kant
van de wegEr wordt assistentie
geboden door middel
van bepaalde rem- en
stuurhandelingen
overeenkomstig de
omgevingsomstan-
digheden om te voor-
komen dat de auto te
dicht in de buurt komt
van een gesignaleerd
object.■Voetgangers
■Fietsers
■Geparkeerde
auto's
Assistentie door mid-
del van stuurhande-
lingen wordt geboden
binnen een bereik
waarbinnen de auto
niet afwijkt van de
rijstrook waarop hij
op dat moment rijdt.
Deceleration AssistEr wordt een auto
voor of naast uw auto
gesignaleerd die uw
auto afsnijdtDe auto wordt lang-
zaam afgeremd, zodat
de tussenafstand niet
extreem kort wordt.■Voorliggers
■Motorfietsen
Er wordt een bocht
gesignaleerd vóór de
auto.De auto wordt lang-
zaam afgeremd als
wordt vastgesteld dat
de rijsnelheid te hoog
is voor de bocht.Geen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
232
Page 236 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer de beweging van
signaleerbare objecten verandert
(verandering van richting, plotseling
versnellen of vertragen, enz.)
• Bij het plotseling opdoemen van een
signaleerbaar object
• Als de voorligger zich niet direct voor
uw auto bevindt
• Als het signaleerbare object zich
onder een bepaalde constructie
bevindt
• Als het signaleerbare object deels
verborgen is achter een ander
voorwerp (grote koffer, paraplu,
vangrail, enz.)
• Als meerdere signaleerbare objecten
elkaar overlappen
• Als een helder licht, zoals van de zon
of de koplampen van een andere
auto, wordt gereflecteerd door het
signaleerbare object
• Wanneer het signaleerbare object
wit is en er extreem licht uitziet
• Als het signaleerbare object vanwege
de kleur of helderheid niet goed
opvalt
• Wanneer een signaleerbaar object de
auto snijdt of plotseling opdoemt
van naast een ander voertuig
• Bij het naderen van een voorligger
die loodrecht of schuin op de auto
staat, of naar de auto gericht is
• Als een geparkeerd voertuig
loodrecht of schuin op de auto staat
• Wanneer een fiets een kinderfiets,
een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is
• Als een voetganger of fietser kleiner
is dan ongeveer 1 m of groter dan
ongeveer 2 m
• Als het silhouet van een voetganger
of fietser onduidelijk is (bijvoorbeeld
door het dragen van een regenjas of
lange rok)
• Als een voetganger of fietser
vooroverbuigt of gehurkt zit
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een voetganger of fietser een
hoge snelheid heeft
• Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
• Als een signaleerbaar object niet
goed opvalt, zoals tijdens de
schemering, of 's nachts of in een
tunnel
• Wanneer de rijstrook ongeveer 4 m
of meer breed is
• Wanneer de rijstrook maximaal 2,5 m
breed is
• Als de auto een poosje heeft
stilgestaan nadat het
hybridesysteem is gestart
• Tijdens of enkele seconden na het
afslaan naar links of rechts
• Tijdens of enkele seconden na het
van rijstrook wisselen
• Tijdens of enkele seconden na het
rijden in een bocht
Instellingen Proactive Driving Assist
wijzigen
• De Proactive Driving Assist kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 452)
• Via de persoonlijke
voorkeursinstellingen kunnen de
volgende instellingen van de
Proactive Driving Assist worden
gewijzigd. (→Blz. 452)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
234
Page 252 of 584

Automatisch uitschakelen van de cruise
control
In de volgende gevallen wordt de cruise
control automatisch uitgeschakeld:
• Als de rijsnelheid zakt tot meer dan
ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde rijsnelheid
• Als de rijsnelheid lager wordt dan
ongeveer 30 km/h
• Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is (bijvoorbeeld:
PCS, wegrijregeling)
• Als de parkeerrem is geactiveerd
• Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 214
4.5.10 Noodstopsysteem
Het noodstopsysteem is een systeem dat
de auto automatisch afremt en binnen
zijn rijstrook tot stilstand brengt als de
bestuurder niet meer in staat is om verder
te rijden, bijvoorbeeld in geval van een
medisch noodgeval.
Wanneer de LTA (Lane Tracing Assist) in
werking is en het systeem geen
rijhandelingen signaleert, bijvoorbeeld
als de bestuurder het stuurwiel niet
vasthoudt, en vaststelt dat de bestuurder
niet reageert, wordt de auto afgeremd en
binnen de huidige rijstrook tot stilstand
gebracht om een aanrijding te helpen
voorkomen of de kracht van een
aanrijding te helpen verminderen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt. Het
noodstopsysteem dient ter
ondersteuning in noodgevallen als
de bestuurder niet meer in staat is
om verder te rijden, bijvoorbeeld in
geval van een medisch noodgeval.
Het is niet bedoeld om (door) te
kunnen rijden als de bestuurder
slaperig of gewond is of op een
andere manier niet in staat is om
veilig te rijden.
• Hoewel het noodstopsysteem is
ontworpen om de auto binnen de
rijstrook af te doen remmen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Ook zal het
systeem niet werken als niet aan alle
voorwaarden voor activering wordt
voldaan.
• Als na het in werking treden van het
noodstopsysteem de auto weer
bestuurbaar wordt, rijd dan direct
verder of parkeer indien nodig de
auto aan de kant van de weg en
waarschuw andere weggebruikers
voor de stilstaande auto met
noodverlichting en een
gevarendriehoek.
• Als het systeem in werking is
getreden dienen eventuele
passagiers zich zonodig te ontfermen
over de bestuurder en maatregelen
te treffen om de veiligheid te
waarborgen, bijvoorbeeld door in de
berm of achter de vangrail te gaan
staan.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
250
Page 261 of 584

tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot Monitor
is ingeschakeld
– Als de auto een aanhangwagen
trekt
• Onder de volgende omstandigheden
is de kans dat de Blind Spot Monitor
onnodig een auto en/of object
signaleert groter:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Als de auto een aanhangwagen
trekt
4.5.13 Toyota Parking
Assist-sensor*
De afstand van uw auto tot objecten,
zoals een muur, bij fileparkeren en bij
inparkeren in een garage wordt gemeten
door sensoren en wordt doorgegeven via
het scherm van het audiosysteem* en
een zoemer. Controleer bij gebruik van dit
systeem ook altijd zelf de omgeving.
*Indien aanwezigSysteemonderdelen
Soorten sensoren
Hatchback
AHoeksensoren voor
BBinnenste sensoren voor
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
Wagon
AHoeksensoren voor
BBinnenste sensoren voor
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
Weergave
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het scherm
van het audiosysteem* overeenkomstig
de positie van en de afstand tot het
object.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
259
4
Rijden