ESP TOYOTA PROACE CITY 2020 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2020, Model line: PROACE CITY, Model: TOYOTA PROACE CITY 2020Pages: 272, PDF Size: 61.2 MB
Page 2 of 272

2
■Overzicht
Labels 4
■Milieuvriendelijk rijden
Eco-coaching 8
1Instrumenten
Instrumentenpaneel 9Waarschuwings- en controlelampjes 11Richtingaanwijzers 16Boordcomputer 21Instellen van datum en tijd 23
2Toegang
Elektronische sleutel met afstandsbediening en ingebouwde sleutel 24Back-upprocedures 31Centrale vergrendeling/ontgrendeling 34Portieren/deuren 36Algemene aanbevelingen voor de schuifdeuren 37
Dakklep achter 38Alarm 39Elektrisch bedienbare ruiten 41Naar buiten uitklapbare achterportierruiten 42
3Ergonomie en comfort
Algemene aanbevelingen voor de stoelen 43Voorstoelen 43Verstellen stuurwiel 46
Spiegels 46
Tweezitsbank voor 47Achterbank 49Voorzieningen in het interieur 50Extenso-cabine 55Dubbele cabine 57Verwarming en ventilatie 60Verwarming 61Handmatig bediende airconditioning 61Automatische airconditioning met gescheiden regeling 62Ontwasemen en ontdooien voorruit 64Ontwasemen/ontdooien van de achterruit en/of buitenspiegels 65Extra verwarming/ventilatie 66
4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 70Richtingaanwijzers 71Automatisch inschakelen van de verlichting 71Dagrijverlichting/positielicht 72Parkeerlicht 72Automatic High Beam-systeem 73
Hoogteverstelling koplampen 74Ruitenwisserschakelaar 74Vervangen van een ruitenwisserblad 77Automatische ruitenwissers 77
5Veiligheid
Algemene adviezen met betrekking tot de veiligheid 79Noodoproep of pechhulpoproep 79
Alarmknipperlichten 82Claxon 82Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 82Advanced Grip Control 85Hill Assist Descent Control 86Veiligheidsgordels 87Airbags 89Kinderzitjes 92Uitschakelen van de voorpassagiersairbag 95Handbediend kinderslot 98Elektrisch kinderslot 98
6Rijden
Rijadviezen 100Starten/uitzetten van de motor 102Handmatig bediende parkeerrem 106Elektrisch bedienbare parkeerrem 106Hill Start Assist 109Handgeschakelde transmissie met 5 versnellingen 11 0Handgeschakelde transmissie met 6 versnellingen 11 0
Automatische transmissie 111Schakeladviesindicator 11 5Stop & Start 11 5Bandenspanningswaarschuwingssysteem 11 7Head-up display 11 9Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen 120snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem 122
Snelheidsbegrenzer 126
Page 5 of 272

5
Overzicht
Instrumenten en
bedieningsorganen
1.Ontgrendeling motorkap
2.Zekeringen dashboard
3.Claxon
4.Instrumentenpaneel
5.AlarmInstapverlichtingBinnenspiegel of scherm Surround Rear VisionToets SOS
6.Monochroomscherm met audiosysteemTouchscreen met TOYOTA Connect Radio of TOYOTA Connect Nav
7.USB-aansluiting
8.VerwarmingHandmatig bediende airconditioningAutomatische airconditioning met gescheiden regelingOntwasemen en ontdooien voorruitOntwasemen en ontdooien achterruit
9.Elektrisch bedienbare parkeerremToets “START/STOP”
10.Transmissie
11 .12V-aansluiting
12.230V-accessoireaansluiting
13.DashboardkastjeUSB-aansluiting (in het dashboardkastje)
14.Opbergvak
15.Uitschakelen van de voorpassagiersairbag (aan de zijkant van het dashboardkastje, bij geopend portier).
Schakelaars/toetsen aan/op het stuurwiel
1.Lichtschakelaar/bediening richtingaanwijzersToets voor het wijzigen van het beeld van de Surround Rear Vision/toets voor het inschakelen van de spraakherkenning
2.Ruitenwisserschakelaar/bediening ruitensproeier en boordcomputer
3.Bedieningsorganen voor het selecteren van de multimediabron (SRC), het beheren van muziek (LIST) en het beheren van telefoongesprekken (“telefoon”-symbool)
4.Bediening snelheidsbegrenzer/programmeerbare cruise control/Adaptieve snelheidsregelaar
5.Rolknop voor het selecteren van de weergavemodus van het instrumentenpaneel
6.SpraakbedieningInstellen volume
7.Bediening instellingen audiosysteem
Page 12 of 272

12
ParkeerremBlijft branden.De parkeerrem is geactiveerd of niet goed gedeactiveerd.
Maximale koelvloeistoftemperatuur
90°CBlijft branden (waarschuwingslampje of led) met de naald in het rode gebied (afhankelijk van de uitvoering).De temperatuur van het koelsysteem is te hoog.Voer (1) uit en wacht totdat de motor is afgekoeld alvorens, indien nodig, bij te vullen tot het vereiste niveau. Voer (2) uit wanneer het probleem blijft optreden.
Laadtoestand accuBlijft branden.Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, multi-V-riem niet correct gespannen of gebroken, enz.).Reinig de accuklemmen en zet ze goed vast. Voer (2) uit als het lampje niet uitgaat nadat de motor is gestart.
StuurbekrachtigingBlijft branden.Er is een storing in de stuurbekrachtiging.Rijd voorzichtig, matig uw snelheid en voer vervolgens (3) uit.
Veiligheidsgordels niet vastgemaakt/losgemaaktBlijft branden of knippert, vergezeld van een steeds luider klinkend geluidssignaal.Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt (afhankelijk van de uitvoering).
Portier geopendBlijft branden, in combinatie met een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft.Dit wordt aangevuld met een geluidssignaal als de snelheid hoger is dan 10 km/h.Een portier, de achterdeuren, de achterklep of de achterruit staat nog open (afhankelijk van de uitvoering).Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.Dit lampje gaat niet branden als de rechter achterdeur (indien aanwezig) niet goed is gesloten.
Elektrisch bedienbare parkeerremBlijft branden.De elektrisch bedienbare parkeerrem is
geactiveerd.
Oranje waarschuwings-/controlelampjes
Automatische functies (met elektrisch bedienbare parkeerrem)Blijft branden.De functies “automatisch activeren” (bij het uitzetten van de motor) en “automatisch vrijzetten” zijn uitgeschakeld.Schakel de functies weer in.
Storing (met elektrisch bedienbare parkeerrem)Blijft branden, in combinatie met de melding “Storing parkeerrem”.De parkeerrem werkt niet meer optimaal en kan de auto niet in alle omstandigheden veilig op zijn plaats houden.Zorg dat de auto veilig is:► Parkeer op een horizontaal oppervlak.► Schakel bij een handgeschakelde transmissie een versnelling in.► Schakel bij een automatische transmissie stand P in en plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen.Voer vervolgens (2) uit.Knippert wanneer de auto wordt gestart.De parkeerrem is niet goed gedeactiveerd.Voer (1) uit en probeer met de bedieningshendel de parkeerrem volledig te deactiveren. Trap daarbij het rempedaal in.Voer (2) uit wanneer het probleem blijft optreden.
Blijft branden, in combinatie met de melding “Storing parkeerrem”.De parkeerrem is defect: de handmatige en automatische functies werken mogelijk niet meer.Bij stilstand de auto op zijn plaats houden:► Trek aan de bedieningshendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden aangetrokken tot het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Page 16 of 272

16
Blijft branden, in combinatie met de melding “Storing parkeerrem”.De functie automatisch deactiveren van de elektrisch bedienbare parkeerrem is niet beschikbaar.Voer (2) uit.Onderhoudswaarschuwingslampje blijft branden en onderhoudssleutel knippert en blijft vervolgens branden.Het onderhoudsinterval is overschreden.De auto moet zo snel mogelijk worden onderhouden.Alleen bij dieselmotoren.
MistachterlichtBlijft branden.De verlichting brandt.
Groene lampjes
Stop & StartBlijft branden.Wanneer de auto tot stilstand komt, zet het Stop & Start-systeem de motor in de STOP-stand.Knippert tijdelijk.
De STOP-stand is momenteel niet beschikbaar of de START-stand wordt automatisch geactiveerd.
Hill Assist Descent ControlBlijft branden.De functie is geactiveerd, maar er wordt niet voldaan aan alle voorwaarden voor de regeling (hellingspercentage, te hoge snelheid, ingeschakelde versnelling).
Knippert.De functie begint met regelen.De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan branden tijdens de afdaling.
ECO-modusBlijft branden.De ECO-modus is actief.Bepaalde parameters worden ingesteld om brandstof te besparen.
Automatische ruitenwissersBlijft branden.De automatische stand van de ruitenwissers voor is geactiveerd.
Mistlampen voorBlijft branden.De mistlampen voor zijn ingeschakeld.
PositielichtBlijft branden.De verlichting brandt.
RichtingaanwijzersRichtingaanwijzers met geluidssignaal.De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
DimlichtBlijft branden.De verlichting brandt.
Automatic High Beam-systeemBlijft branden.De functie is ingeschakeld via het touchscreen (menu Rijverlichting/Auto).De lichtschakelaar staat in de stand “AUTO”.
Blauwe lampjes
GrootlichtBlijft branden.De verlichting brandt.
Zwarte/witte lampjes
Voet op rempedaalBlijft branden.Geen of onvoldoende druk op het rempedaal.Bij een automatische transmissie: om bij draaiende motor voor het vrijzetten van de parkeerrem de transmissie uit stand P te halen.
Voet op het koppelingspedaalBlijft branden.Stop & Start: er wordt niet overgeschakeld naar de START-stand, omdat het koppelingspedaal niet volledig wordt ingetrapt.Trap het koppelingspedaal volledig in.
Automatische ruitenwissersBlijft branden.De automatische stand van de ruitenwissers
vóór is geactiveerd.
Richtingaanwijzers
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering van de auto:
Page 75 of 272

75
Verlichting en zicht
4
Handmatige bediening
De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in.
Met handbediende ruitenwissers
(interval)
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers voor
► Beweeg de hendel omhoog of omlaag om de ruitenwissers op de gewenste snelheid te zetten.Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige regen)
Wissen met intervallen (afhankelijk van de snelheid van de auto)Uit
ofAutomatisch wissen (beweeg de hendel omlaag en laat hem vervolgens los).Eén wisslag (trek de hendel kort naar u toe).
Ruitensproeiers voor
► Houd de ruitenwisserschakelaar naar u toe getrokken.De ruitensproeiers en ruitenwissers werken zolang u de bedieningshendel naar u toe getrokken houdt.Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen de ruitenwissers nog één keer.
NOTIC E
Bij auto's met automatische airconditioning wordt tijdens het bedienen van de ruitensproeiers voor automatisch de luchttoevoer afgesloten om een onaangename geur in het passagierscompartiment te voorkomen.
NOTIC E
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van elke ruitenwisserarm geïntegreerd.De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit gesproeid. Dit zorgt voor een beter zicht en een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.In sommige gevallen, afhankelijk van de samenstelling of kleur van de vloeistof en het omgevingslicht, is de vloeistofnevel nauwelijks zichtbaar.
WARNI NG
Gebruik de ruitensproeier niet wanneer het ruitensproeierreservoir leeg is om schade aan de ruitenwisserbladen te voorkomen.Gebruik de ruitensproeier alleen als er geen risico is dat de vloeistof op de voorruit vastvriest en het zicht wordt belemmerd. Gebruik 's winters altijd ruitensproeiervloeistof die geschikt
is voor lage temperaturen.Vul nooit bij met water.
Page 80 of 272

80
Het branden van het controlelampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de alarmcentrale van “Oproep naar Urgence met lokalisering”.*.► Door nogmaals op deze toets te drukken wordt de oproep onmiddellijk geannuleerd.Het lampje blijft branden tot het gesprek is beëindigd.“Oproep naar Urgence met lokalisering” lokaliseert onmiddellijk uw auto en neemt contact met u op in uw landstaal**en roept, indien nodig, de hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de service niet operationeel is of wanneer de geolokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder informatie mee te zenden over de locatie van de auto.
WARNI NG
Als een aanrijding is gesignaleerd door de airbagmodule, wordt automatisch een noodoproep verzonden, ongeacht of de airbags zijn geactiveerd.
* Conform de algemene gebruiksvoorwaarden die u bij uw dealer kunt opvragen en afhankelijk \
van de technische beperkingen van het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van “Oproep naar Urgence met lokalisering” en de door de eigenaar van de auto gekozen officiële landstaal.
De lijst van landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschik\
bare telematicadiensten-diensten kunt u bij uw dealer opvragen of op toy\
ota.nl bekijken.
*** Conform de algemene gebruiksvoorwaarden die u bij uw dealer kunt opvragen en afhankelijk\
van de technische beperkingen van het systeem.
**** In gebieden waar “Oproep naar Urgence met lokalisering” operationeel is. De lijst van landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschik\
bare telematicadiensten kunt u bij uw dealer opvragen of op toyota.nl be\
kijken.
Werking van het systeem
– Bij het AAN zetten van het contact gaat het controlelampje 3 seconden branden: het systeem werkt correct.– Controlelampje blijft rood branden: storing in het systeem.– Controlelampje knippert rood: vervang de noodbatterij.In de laatste twee gevallen werkt de noodoproep- en pechhulpoproepservice mogelijk niet.Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats.
NOTIC E
Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.
Noodoproep of
pechhulpoproep (type 2)
Oproep naar Urgence met
lokalisering (PE112)
► Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets.Het branden van het controlelampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de alarmcentrale.***.“Oproep naar Urgence met lokalisering” lokaliseert onmiddellijk uw auto en brengt u in contact met de bevoegde hulpdiensten.****.► Door nogmaals op deze toets te drukken wordt de oproep onmiddellijk geannuleerd.
Page 82 of 272

82
wissen, of om de verwerking te beperken van persoonsgegevens die niet conform de bepalingen van Verordening 2016/679 (AVG) zijn verwerkt. Derden aan wie gegevens zijn doorgegeven moeten worden ingelicht over de rectificatie of het wissen van de gegevens, of over de beperking van de verwerking van de gegevens conform de eerder genoemde verordening, behalve als dit onmogelijk zou zijn of een disproportionele inspanning zou vereisen. U hebt ook het recht een klacht in te dienen bij de relevante autoriteit voor gegevensbescherming.
Alarmknipperlichten
► Als u op de rode toets drukt, gaan alle richtingaanwijzers tegelijkertijd knipperen.De alarmknipperlichten werken ook als het contact UIT is.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop, afhankelijk van de mate van remvertraging, worden de alarmknipperlichten automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door op de toets te drukken.
Claxon
► Druk op het middelste deel van het stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma omvat de volgende systemen:
– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remkrachtverdeling (EBFD).– Emergency Braking Assistance (EBA).– Antispinregeling (ASR).– Dynamic Stability Control (DSC).– Trailer Stability Assist (TSA).
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remkrachtverdeling (EBFD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop.De EBFD regelt de remdruk voor elk wiel afzonderlijk.Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een storing in het ABS.De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig en matig uw snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de EBFD.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 84 of 272

84
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit waarschuwingslampje, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal.Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren.
WARNI NG
ASR/DSCDeze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel), wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden.De goede werking van deze systemen is
afhankelijk van de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen, en van de montage- en reparatieprocedures die door de TOYOTA-dealers worden toegepast.Voor een maximale effectiviteit van deze systemen onder winterse omstandigheden adviseren wij u winterbanden te gebruiken. Zorg
er dan voor dat alle vier de wielen zijn voorzien
van hetzelfde type winterband dat voor uw auto is goedgekeurd.
Trailer Stability Assist (TSA)
Bij het trekken van een aanhangwagen vermindert dit systeem de kans op slingeren van de auto en de aanhangwagen.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het contact AAN wordt gezet.Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) moet storingsvrij zijn.Zodra dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en 160 km/h, signaleert dat de aanhangwagen begint te slingeren, grijpt het in op de remmen om de aanhangwagen te stabiliseren, waarbij het systeem indien nodig het motorvermogen vermindert om de auto te vertragen.De ingreep wordt gesignaleerd door het knipperen van dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en het branden van de
remlichten.Raadpleeg voor de gewichten en aanhangwagengewichten het hoofdstuk motorspecificaties en aanhangwagengewichten of het kentekenbewijs van uw auto.Raadpleeg het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Storing
In het geval van een storing in het systeem gaat dit waarschuwingslampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal.Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhangwagen, verminder dan uw snelheid en rijd voorzichtig!Neem contact op met een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.
WARNI NG
De Trailer Stability Assist vergroot de veiligheid onder normale rijomstandigheden, mits de adviezen met betrekking tot het rijden met een aanhangwagen in acht worden genomen. Het systeem mag de bestuurder niet verleiden tot het nemen van extra risico's bij het trekken van een aanhangwagen (overbelading, onjuiste kogeldruk, versleten banden of een te lage bandenspanning, versleten remmen, enz.) of het rijden met een te hoge snelheid.In bepaalde gevallen signaleert het systeem het slingeren mogelijk niet, met name bij het trekken van een lichte aanhangwagen.Bij het rijden op een glad of slecht wegdek kan het systeem mogelijk niet voorkomen dat de aanhangwagen plotseling gaat slingeren.
Page 85 of 272

85
Veiligheid
5
Advanced Grip Control
Een speciale en gepatenteerde antispinregeling waarmee het rijgedrag wordt verbeterd op ondergronden met sneeuw, modder en zand.Dit systeem, dat onder een groot aantal omstandigheden zeer doeltreffend werkt, zorgt ervoor dat u ook bij weinig grip uw weg kunt vervolgen (bij normaal gebruik van de auto).In combinatie met Three Peak Mountain Snow Flake-vierseizoenenbanden biedt dit systeem een optimaal compromis tussen veiligheid, grip en rijgedrag.Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te laten maken van het motorvermogen. Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen; dit is normaal.Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden die u tegenkomt.Bij elke gekozen stand gaat een controlelampje branden, in combinatie met de weergave van een
melding, om uw keuze te bevestigen.
Standen
Normaal (ESP)
Dit is de modus voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de verschillende normale rijomstandigheden die kunnen voorkomen.
NOTIC E
Telkens wanneer het contact UIT wordt gezet, wordt automatisch deze modus ingeschakeld.
Sneeuw
In deze modus stemt het systeem bij het wegrijden de regeling af op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.(modus actief tot 80 km/h)
Offroad (modder, nat gras, enz.)
In deze modus wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.Tijdens het optrekken optimaliseert het systeem de wielslip zodanig dat maximaal wordt ingespeeld op wat de bestuurder nodig heeft.(modus actief tot 50 km/h)
Zand
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de twee aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit kan komen en het risico van ingraven wordt beperkt.(stand actief tot 120 km/h)
WARNI NG
Gebruik op zand geen andere standen omdat dan de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten.
U kunt de ASR en DSC uitschakelen door de knop in de stand “OFF” te draaien.
Page 87 of 272

87
Veiligheid
5
► Zodra de afdaling begint, kunt u het gaspedaal en het rempedaal loslaten, het systeem regelt de snelheid:– als de eerste of tweede versnelling is ingeschakeld, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje snel,– als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of het koppelingspedaal is ingetrapt, wordt de snelheid verminderd en knippert het controlelampje langzaam; in dat geval is de snelheid waarmee wordt afgedaald lager.Als u op een afdaling terwijl de auto stilstaat het gaspedaal en het rempedaal loslaat, zet het systeem de remmen vrij om de auto geleidelijk in beweging te zetten.De remlichten gaan automatisch branden wanneer het systeem in werking is.Als de snelheid hoger wordt dan 30 km/h, wordt de regeling automatisch onderbroken. Het controlelampje op het instrumentenpaneel wordt dan weer grijs, maar het groene controlelampje van de toets blijft branden.De regeling wordt automatisch hervat zodra de
snelheid lager wordt dan 30 km/h en wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot de helling en het loslaten van de pedalen.U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
► Houd de toets ingedrukt tot het controlelampje uitgaat; het lampje op het instrumentenpaneel gaat
ook uit.
Als de snelheid hoger wordt dan 70 km/h, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het controlelampje van de toets gaat uit.
Storing
In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit lampje op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding.Laat het systeem controleren door een TOYOTA-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels voor
De veiligheidsgordels voor zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.Dit systeem verbetert de veiligheid op de voorstoelen bij een frontale of zijdelingse aanrijding. Afhankelijk van de kracht van de aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels direct tegen het lichaam worden getrokken.De pyrotechnische gordelspanners worden geactiveerd wanneer het contact AAN staat.De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de veiligheidsgordel tegen de borst van de inzittende wordt getrokken, zodat de inzittende beter wordt beschermd.
Vastmaken
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.► Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop op de gordelsluiting.► Houd de veiligheidsgordel tijdens het oprollen vast.