air condition TOYOTA RAV4 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: RAV4, Model: TOYOTA RAV4 2023Pages: 646, PDF Size: 150.61 MB
Page 5 of 646

4.2.8 Brake Hold-systeem........207
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers................209
4.3.1 Lichtschakelaar...........209
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*...211
4.3.3 Schakelaar mistlampen*......214
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers....216
4.3.5 Achterruitenwisser en -sproeier . 219
4.4Tanken ....................220
4.4.1 Openen van de tankdop......220
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen...................221
4.5.1 Toyota Safety Sense
*........221
4.5.2 PCS
(Pre-Crash Safety-systeem)
*...226
4.5.3 LTA (Lane Tracing Assist)*.....237
4.5.4 RSA (Road Sign Assist)*......248
4.5.5 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
*.....252
4.5.6 Dynamic Radar Cruise Control*. . 263
4.5.7 Cruise control*............272
4.5.8 Snelheidsbegrenzer*........275
4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*.....276
4.5.10 Toyota Parking Assist-sensor*. . 281
4.5.11 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*................291
4.5.12 PKSB (Parking Support Brake)*. 296
4.5.13 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...300
4.5.14 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*...............303
4.5.15 Stop & Start-systeem*......304
4.5.16 Rijmodusselectieschakelaar . . . 312
4.5.17 Multi-terrain Select (AWD-
uitvoeringen)...........313
4.5.18 Schakelaar SNOW-modus
(AWD-uitvoeringen).......316
4.5.19 Downhill Assist Control
*.....317
4.5.20 Uitlaatgasfiltersysteem*.....319
4.5.21 Ondersteunende systemen . . . 319
4.6 Rijtips.....................325
4.6.1Rijdenindewinter .........325
4.6.2 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's.............328
5. Voorzieningen in het interieur
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming...........332
5.1.1 Handmatig bediende
airconditioning
*...........332
5.1.2 Automatische airconditioning*. . 336
5.1.3 Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*..........343
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . . 345
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . 345
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden . . 347
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......347
5.3.2 Voorzieningen in de
bagageruimte............351
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen
inhetinterieur ................355
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur ...............355
6. Onderhoud en verzorging
6.1 Onderhoud en verzorging.........368
6.1.1 Reinigen en beschermen van het
exterieurvanuwauto........368
6.1.2 Reinigen en beschermen van het
interieurvanuwauto ........371
6.2 Onderhoud..................373
6.2.1 Onderhoud en reparatie......373
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud.......374
6.3.1 Voorzorgsmaatregelen bij zelf
uit te voeren onderhoud......374
6.3.2 Motorkap...............376
6.3.3 Plaatsen van een garagekrik....377
6.3.4Motorruimte .............378
6.3.5 Banden................384
6.3.6 Bandenspanning..........391
6.3.7Velgen.................392
6.3.8 Interieurfilter............393
6.3.9 Ruitenwisserrubber vervangen . . 395
6.3.10 Batterij afstandsbediening/
elektronische sleutel.......398
3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Page 13 of 646

andere stand kan worden gezet
(auto's met automatische transmissie
of Multidrive CVT) blz. 193, blz. 197
CTellers blz. 75, blz. 82, blz. 84
Aflezen van de tellers/instellen van
de helderheid van de
dashboardverlichting blz. 77, blz. 82,
blz. 103
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 68
Als de waarschuwingslampjes gaan
branden blz. 419
DMulti-informatiedisplay blz. 88,
blz. 98
Display blz. 88, blz. 98
Als een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven blz. 427
ERichtingaanwijzerschakelaar blz. 203
Lichtschakelaar blz. 209
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/
kentekenplaatverlichting/
dagrijverlichting blz. 209
Mistlampen
voor
*1/mistachterlicht*1blz. 214
FSchakelaar ruitenwissers en
-sproeiers blz. 216
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier blz. 219
Gebruik blz. 216, blz. 219
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 383
Waarschuwingsmeldingen blz. 427
GSchakelaar alarmknipperlichten
blz. 412
HOntgrendelingshendel motorkap
blz. 376
IOntgrendelingshendel
stuurverstelling blz. 146
Verstellen blz. 146
JAirconditioning blz. 332, blz. 336
Gebruik blz. 332, blz. 336
Achterruitverwarming blz. 333,
blz. 338
KAudiosysteem*1, 2
LOntgrendelingshendel tankdopklep
blz. 221
*1Indien aanwezig
*2Raadpleeg bij auto's met een navigatiesysteem de handleiding voor het
multimediasysteem.
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
11
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
Page 98 of 646

•(Stop & Start-systeem) (indien
aanwezig) (→blz. 304)
Hiermee kunt u de werkingsduur van
het Stop & Start-systeem instellen als
de airconditioning is ingeschakeld
met de aircoschakelaar.
• “TPWS” (bandenspanningswaarschu-
wingssysteem) (indien aanwezig)
(→blz. 386)
– “Set Pressure” (stel bandenspan-
ning in)
Hiermee kan het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem worden
geïnitialiseerd.
– “Change Wheel” (wielen wijzigen)
Hiermee kunt u de ingestelde
identificatiecode van de sensor van
het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem wijzigen. Om deze
functie te kunnen inschakelen moet
een tweede set identificatiecodes
van de sensoren van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige worden
geregistreerd. Neem voor meer
informatie over het wijzigen van de
geregistreerde identificatiecode
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• “Rear Seat Reminder” (herinnering
achterbank AAN/UIT) (→blz. 118)
Hiermee kunt u de
herinneringsfunctie voor de
achterstoel in- of uitschakelen.
Instellingen
• “Language” (taal)
Hiermee kunt u de taal op het
multi-informatiedisplay wijzigen.
• “Units” (eenheden)
Hiermee kunnen de weergegeven
meeteenheden worden gewijzigd.• “Meter Type” (type meter) (7 inch
display)
Hiermee kunt u de weergave van de
snelheidsmeter wijzigen.
•
(ECO-controlelampje) (indien
aanwezig) (→blz. 91)
Hiermee kunt u het ECO-
controlelampje in- en uitschakelen.
•
(Instellingen weergave
rij-informatie)
Hiermee kunt u de weergave van het
brandstofverbruik wijzigen (→blz. 91).
•
(Audio-instellingen) (indien
aanwezig)
Hiermee kunt u het scherm
in- of
uitschakelen.
•
(Instellingen weergave
voertuiginformatie)
– “Display Contents” (informatie op
display)
Hiermee kunt u de weergave van
het AWD-systeem in- of
uitschakelen (→blz. 93).
(AWD-uitvoeringen)
– “Drive Info Type” (rij-info type)
Hiermee kunt u de weergave van
het rij-informatietype wijzigen
tussen de rit en het totaal.
(→Blz. 93).
– “Drive Info Items” (items rij-info)
Hiermee kunt u de items instellen
op het bovenste en onderste deel
van het rij-informatiescherm.
Hierbij kunt u kiezen uit drie items:
gemiddelde rijsnelheid, afstand en
totale tijd.
• “Pop-Up Display” (pop-updisplay)
(indien aanwezig)
Hiermee kunt u de volgende
pop-updisplays in- of uitschakelen.
Deze displays kunnen in bepaalde
situaties verschijnen.
– Display van de
kruispuntenbegeleiding van het aan
het navigatiesysteem gekoppelde
systeem (indien aanwezig)
2.1 Instrumentenpaneel
96
Page 106 of 646

PKSB (Parking Support Brake
System) (indien aanwezig) (→blz. 296)
Hiermee kunt u de Parking Support
Brake-functie in- of uitschakelen.
RSA (Road Sign Assist) (indien
aanwezig) (→blz. 248)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• Road Sign Assist aan/uit
Hiermee kunt u de RSA (Road Sign
Assist) in- of uitschakelen.
• “Notification Method”
(meldingsmethode)
Hiermee kunt u elke
meldingsmethode wijzigen die wordt
gebruikt om de bestuurder te
waarschuwen wanneer het systeem
een te hoge snelheid of een
verkeersbord voor verboden in te
rijden signaleert.
• “Notification Level” (drempelwaarde
melding)
Hiermee kunt u elk meldingsniveau
dat wordt gebruikt om de bestuurder
te waarschuwen wanneer het systeem
een verkeersbord met een
snelheidslimiet signaleert, wijzigen.
Voertuiginstellingen
• DRCC (RSA) (indien aanwezig)
(→blz. 259)
Hiermee kunt u de Dynamic Radar
Cruise Control met Road Sign Assist
in- of uitschakelen.
•
PBD (elektrisch bedienbare
achterklep) (indien aanwezig)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
– Systeeminstellingen
Hiermee kan de functie elektrisch
bedienbare achterklep worden in-
of uitgeschakeld.
– “Hands Free” (handsfree)
*
Hiermee kunt u de handsfree
elektrisch bedienbare achterklep in-
of uitschakelen.– “Opening Adjustment” (inst.
opening)
Selecteer de positie openen
wanneer de elektrisch bedienbare
achterklep geheel is geopend.
– “Volume”
Hiermee kunt u het volume instellen
van de zoemer die klinkt wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep in
werking is.
*Auto's met handsfree elektrisch
bedienbare achterklep
•
Stop & Start-systeem (indien
aanwezig)
Hiermee kunt u de werkingsduur van
het Stop & Start-systeem instellen als
de airconditioning is ingeschakeld
met de aircoschakelaar.
• “Rear Seat Reminder”
(herinneringsfunctie achterbank)
(→blz. 118) Hiermee kunt u de
herinneringsfunctie voor de
achterbank in- of uitschakelen.
• TPWS
(bandenspanningswaarschuwingssysteem)
(→blz. 386)
– “Set Pressure” (spanning instellen)
Hiermee kan het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd.
– “Change Wheel” (band wisselen)
Hiermee kunt u de ingestelde
identificatiecode van de sensor van
het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wijzigen. Om deze functie te kunnen
inschakelen moet een tweede set
identificatiecodes van de sensoren
van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
door een Toyota-dealer worden
geregistreerd. Neem voor meer
informatie over het wijzigen van de
geregistreerde identificatiecode
contact op met een Toyota-dealer.
2.1 Instrumentenpaneel
104
Page 187 of 646

Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Informatie over de transmissie
Auto's met automatische transmissie
Rijd teneinde effectief op de motor te
kunnen blijven afremmen niet in stand D.
In de S-modus moet de selectiehendel in
stand 6 of lager staan. (→Blz. 192)
Auto's met Multidrive CVT
Rijd niet in stand D teneinde effectief op
de motor te kunnen blijven afremmen.
(→Blz. 196)
Auto's met handgeschakelde transmissie
Om maximaal te kunnen profiteren van de
motorremwerking en de laadstroom
tijdens het afremmen op de motor, mag
de transmissie niet in de 5e versnelling of
hoger staan. (→Blz. 200)
Als de motor oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat de motor oververhit
raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft
dat de motor oververhit raakt, schakel
dan direct de airconditioning uit en breng
de auto op een veilige plaats tot stilstand.
(→Blz. 458)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen. Zorg
ervoor dat de auto goed op de
parkeerrem staat en zet de
selectiehendel in stand P bij auto's met
automatische transmissie of Multidrive
CVT en in de eerste versnelling of
achteruitversnelling bij auto's met
handgeschakelde transmissie.Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een
aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.
•
Draai nadat er ongeveer 1.000 km met
een aanhangwagen is gereden alle
bouten van de trekhaak nogmaals vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
• Als de aanhangwagen begint te
slingeren:
– Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk
maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen.
Ga niet harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto
en de aanhangwagen stabiliseren (als
de Trailer Sway Control is
ingeschakeld, kan dit helpen de auto
en aanhangwagen te stabiliseren).
• Zodra de aanhangwagen niet meer
slingert:
– Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto
en de aanhangwagen.
4.1 Voordat u gaat rijden
185
4
Rijden
Page 227 of 646

Situatie Handelingen
Als het gedeelte rondom een camera bedekt
is met vuil, vocht (condens, ijs, enz.) of andere
verontreinigingenVerwijder het vuil e.d. met behulp van de rui-
tenwissers en de airco. (→Blz. 333, blz. 338)
Als de temperatuur rondom de camera voor
niet binnen het werkingsbereik ligt, bijvoor-
beeld doordat de auto in de zon of een zeer
koude omgeving staatAls de camera voor heet is, bijvoorbeeld door-
dat de auto in de zon heeft gestaan, maak dan
gebruik van de airconditioning om het ge-
deelte rondom de camera voor af te koelen.
Als bij het parkeren van de auto gebruik is
gemaakt van een zonnescherm, kan bij be-
paalde typen zonnescherm door het zonlicht
dat door het oppervlak ervan wordt gereflec-
teerd de temperatuur van de camera voor ex-
treem hoog oplopen.
Als de camera voor koud is, bijvoorbeeld
doordat de auto in een zeer koude omgeving
heeft gestaan, maak dan gebruik van het air-
conditioningsysteem om het gedeelte
rondom te camera voor op te warmen.
Het gedeelte vóór de camera voor wordt af-
gedekt, bijvoorbeeld doordat de motorkap is
geopend of doordat een sticker op het ge-
deelte van de voorruit vóór de camera voor is
geplakt.Sluit de motorkap, verwijder de sticker, enz.,
zodat de camera voor niet meer wordt afge-
dekt.
Wanneer “Pre-Collision System Radar In Self
Calibration Unavailable See Owner’s Manual”
(Zelfkalibratie radar Pre-Crash Safety-
systeem niet beschikbaar, zie handleiding)
wordt weergegevenControleer of er materialen op de radarsensor
of de afdekking van de radarsensor zijn be-
vestigd en verwijder deze zo nodig.
• Als in de volgende situaties de situatie is gewijzigd (of enige tijd met de auto is
gereden) en wordt gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, verdwijnt de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
– Als de temperatuur rondom de camera voor niet binnen het werkingsbereik ligt,
bijvoorbeeld doordat de auto in de zon of een zeer koude omgeving staat
– Als de camera voor geen objecten voor de auto kan detecteren, zoals 's nachts op een
onverlichte weg, bij sneeuw, bij mist of als er fel licht in de camera voor schijnt
– Afhankelijk van de omstandigheden in de omgeving van de auto oordeelt de radar
mogelijk dat de omgeving niet goed kan worden herkend. In dat geval wordt
“Pre-Collision System Unavailable See Owner’s Manual” (Pre-Crash Safety-systeem
niet beschikbaar, zie handleiding) weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
225
4
Rijden
Page 286 of 646

Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon
is, is er mogelijk een storing aanwezig in
de sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (auto's met
PKSB)
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
• Mogelijk is het systeem na het
losnemen en weer aansluiten van een
accuklem niet geïnitialiseerd.
Initialiseer het systeem. (→Blz. 284)
Als deze melding na de initialisatie
nog steeds wordt weergegeven, laat
de auto dan controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten (auto's met PKSB)
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
Page 308 of 646

Automatisch inschakelen van het Stop
& Start-systeem
Als het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld met de uitschakeltoets van
het Stop & Start-systeem, zal het systeem
automatisch weer worden ingeschakeld
als de motor weer wordt gestart nadat
het contact UIT is gezet.
Hill Start Assist Control (auto's met
Multidrive CVT)
Als de motor wordt uitgeschakeld door
het Stop & Start-systeem wanneer de
auto op een helling rijdt, worden de
remmen nog enige tijd bekrachtigd nadat
het rempedaal is losgelaten om te
voorkomen dat de auto achteruitrolt
voordat de motor weer wordt gestart en
er aandrijfkracht wordt gegenereerd. Als
er aandrijfkracht wordt gegenereerd,
wordt de vastgehouden remkracht
automatisch uitgeschakeld.
• Deze functie werkt zowel op vlakke
oppervlakken als op steile hellingen.
• Het remsysteem kan geluid maken,
maar dit duidt niet op een storing.
• De reactie van het rempedaal kan
veranderen en er kunnen trillingen
aanwezig zijn, maar dit duidt niet op
een storing.
Punten bij het gebruik
• Als de motor is uitgezet door het Stop
& Start-systeem en de startknop
wordt ingedrukt, kan de motor niet
worden herstart door de
automatische motorstartfunctie.
Start in dat geval de motor volgens de
normale startprocedure. (→Blz. 186,
blz. 187)
• Wanneer de motor wordt herstart
door het Stop & Start-systeem, zijn de
accessoireaansluitingen mogelijk
tijdelijk niet bruikbaar. Dit duidt
echter niet op een storing.
• Het plaatsen en verwijderen van
elektrische onderdelen en draadloze
apparaten is mogelijk van invloed op
het Stop & Start-systeem. Neemcontact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Zet het contact UIT en zet de motor
volledig uit wanneer de auto voor
langere tijd wordt stilgezet.
Voorwaarden voor werking
• Het Stop & Start-systeem werkt als
aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
– Er is gedurende een bepaalde tijd
met de auto gereden.
– Het rempedaal wordt stevig
ingetrapt.
(behalve als de auto door het
Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig
snelheidsbereik tot stilstand is
gebracht in de afstandsregelmodus)
– Het koppelingspedaal wordt niet
ingetrapt (auto's met
handgeschakelde transmissie).
– Schakelstand D is geselecteerd
(auto's met Multidrive CVT).
– De selectiehendel staat in de
neutraalstand (auto's met
handgeschakelde transmissie).
– De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
– De geselecteerde rijmodus is de
normale modus of de ECO-rijmodus.
– De geselecteerde rijmodus is niet de
SNOW-modus (AWD-uitvoeringen).
– De Mud & Sand- of Rock &
Dirt-modus voor de Multi-terrain
Select is niet geselecteerd
(AWD-uitvoeringen).
– De voorruitverwarming is
uitgeschakeld. (auto's zonder
handmatig bediende
airconditioning)
– Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
(auto's met Multidrive CVT).
– De motor is op bedrijfstemperatuur.
– De buitentemperatuur is -5°C of
hoger.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
306
Page 309 of 646

– De motorkap is gesloten.
(→Blz. 308)
• Onder de volgende omstandigheden
wordt de motor mogelijk niet
uitgeschakeld door het Stop &
Start-systeem. Dit wijst niet op een
storing van het Stop & Start-systeem.
– Als de airconditioning wordt
gebruikt.
– Als de accu periodiek wordt
opgeladen.
– Als de accu niet voldoende is
opgeladen, bijvoorbeeld als de auto
gedurende lange tijd heeft
stilgestaan en de ladingstoestand is
afgenomen, als de elektrische
belasting hoog is, als de
temperatuur van de accuvloeistof
extreem laag is of als de accu
verouderd is.
– Als het vacuüm van de
rembekrachtiger te laag is.
– Als de verstreken tijd sinds het
starten van de motor kort is.
– Als de auto frequent tot stilstand
wordt gebracht, bijvoorbeeld in een
file.
– Als de temperatuur van de
koelvloeistof of van de
transmissievloeistof extreem laag of
hoog is.
– Als de auto stilstaat op een steile
helling (auto's met Multidrive CVT).
– Als het stuurwiel wordt bediend.
– Als de auto op grote hoogte rijdt.
– Als de temperatuur van de
accuvloeistof extreem laag of hoog
is.
– Enige tijd nadat de accupolen zijn
losgenomen en weer aangesloten.
• De motor wordt automatisch herstart
wanneer deze is uitgeschakeld door
het Stop & Start-systeem als aan een
van de volgende voorwaarden voldaan
is:
(Rijd met de auto om ervoor te zorgen
dat de motor weer door het Stop &
Start-systeem wordt uitgeschakeld.)– De airconditioning wordt
ingeschakeld. (auto's zonder
handmatig bediende
airconditioning)
– De voorruitverwarming wordt
ingeschakeld. (auto's zonder
handmatig bediende
airconditioning)
– De selectiehendel wordt uit stand D
gezet. (auto's met Multidrive CVT)
– De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt.
– Het bestuurdersportier wordt
geopend.
– De rijmodus wordt gewijzigd van de
normale of ECO-rijmodus in een
andere modus.
– De rijmodus is gewijzigd in de
SNOW-modus (AWD-uitvoeringen).
– De Mud & Sand- of Rock &
Dirt-modus voor de Multi-terrain
Select is geselecteerd
(AWD-uitvoeringen).
– De uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem wordt ingedrukt.
– Het stuurwiel wordt bediend.
– Het gaspedaal wordt ingetrapt
(auto's met Multidrive CVT).
– De auto begint te rollen op een
helling.
• Onder de volgende omstandigheden
wordt de motor mogelijk automatisch
herstart wanneer deze is
uitgeschakeld door het Stop &
Start-systeem: (Rijd met de auto om
ervoor te zorgen dat de motor weer
door het Stop & Start-systeem wordt
uitgeschakeld.)
– Als het rempedaal pompend of diep
wordt ingetrapt.
– Als de airconditioning wordt
gebruikt.
– Als een schakelaar van het
airconditioningsysteem wordt
bediend (schakelaar
achterruitverwarming, enz.).
– Als de accu bijna leeg is.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
307
4
Rijden
Page 310 of 646

Als de motorkap wordt geopend
• Als de motor is uitgezet door het Stop
& Start-systeem en de motorkap
wordt geopend, slaat de motor af en
kan de motor niet worden gestart
door de automatische
motorstartfunctie. Start in dat geval
de motor volgens de normale
startprocedure. (→Blz. 186, blz. 187)
• Als de motorkap wordt gesloten nadat
de motor is gestart terwijl de
motorkap was geopend, werkt het
Stop & Start-systeem niet. Sluit de
motorkap, zet het contact UIT, wacht
ten minste 30 seconden en start
vervolgens de motor.
Airconditioning terwijl de motor door
het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld
Auto's met een automatische
airconditioning: Als de airconditioning in
de automatische modus staat en de
motor is uitgeschakeld door het Stop &
Start-systeem, kan de ventilator met
een lage snelheid gaan draaien om te
voorkomen dat de temperatuur in het
interieur hoger of lager wordt, of kan hij
worden uitgeschakeld.
Schakel het Stop & Start-systeem uit
door de uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem in te drukken om de
prestaties van de airconditioning
voorrang te geven als de auto stilstaat.
• Als de voorruit beslagen is
Schakel de voorruitverwarming in.
(→Blz. 333, blz. 338)
Druk als de voorruit blijft beslaan op
de uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem om het Stop &
Start-systeem uit te schakelen.
• Als het airconditioningsysteem een
onaangename geur verspreidt
– Auto's met een handmatig bediende
airconditioning:
Als de tijd voor uitschakeling bijstilstand is ingesteld op “Extended”
(verlengd), wijzig de instelling dan
in “Standard” (standaard). Als er
een onaangename geur verspreid
wordt terwijl de tijd voor
uitschakeling bij stilstand is
ingesteld op “Standard”
(standaard), druk dan op de
uitschakeltoets voor het Stop &
Start-systeem om het Stop &
Start-systeem te deactiveren.
– Auto's met automatische
airconditioning:
Druk op de uitschakeltoets van het
Stop & Start-systeem om het Stop &
Start-systeem uit te schakelen.
Wijzigen van de tijd voor uitschakeling
bij stilstand bij ingeschakelde
airconditioning
De werkingsduur van het Stop &
Start-systeem als de airconditioning is
ingeschakeld, kan via
van het
multi-informatiedisplay (→blz. 94,
blz. 102) worden gewijzigd. (De
werkingsduur van het Stop &
Start-systeem als de airconditioning is
uitgeschakeld, kan niet worden
gewijzigd.)
Weergeven van de status van het Stop
& Start-systeem
Sinds starten: Geeft de totale tijd weer
die de motor door het Stop &
Start-systeem is uitgeschakeld vanaf het
moment dat de motor werd gestart
totdat de motor werd uitgeschakeld.
Telkens als de motor uitgezet wordt,
wordt dit item gereset.
Meldingen multi-informatiedisplay
In de volgende gevallen kunnen
en
een melding worden weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
• Wanneer de motor niet kan worden
uitgeschakeld door het Stop &
Start-systeem
“Press Brake More to Activate”
(trap het rempedaal dieper in om te
activeren)
*
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
308