stop start Alfa Romeo MiTo 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2012, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2012Pages: 262, PDF Size: 5.31 MB
Page 56 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO55
1START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in drie standen worden gedraaid fig. 21:
❍STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd.
Enkele elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio,
centrale portiervergrendeling, diefstalalarm enz.);
❍MAR: contact aan. Alle elektrische installaties kunnen werken;
❍AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de mo-
tor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP en nogmaals starten.
fig. 21A0J0031m
Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met deauto gaat rijden, de werking van het slot laten con-
troleren bij het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Neem altijd de sleutel uit het contactslot als de au- to wordt verlaten, om onvoorzichtig gebruik vande bedieningsknoppen te voorkomen. Vergeet niet
de handrem aan te trekken. Schakel de 1
eversnelling in
als de auto op een helling omhoog staat en de achteruit bij een helling omlaag (gezien in de rijrichting). Laat kin-deren nooit alleen achter in de auto.
Page 93 of 262

92WEGWIJS IN UW AUTO
ELEKTRISCH BEDIEND OPENDAK
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het opendak heeft een groot beweegbaar glazen paneel en een
zonnescherm. Ook als het opendak gesloten is, kan buitenlicht het
interieur bereiken en kan vanuit het interieur naar buiten worden
gekeken.
Tijdens het openen schuift het voorste ruitpaneel aan de buiten-
zijde over het dak.
WERKING
Het opendak kan worden bediend met de knoppen A en B-fig. 53
op het paneel naast het middelste plafondlampje.
Het opendak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleu-
tel in stand MAR staat.
Dak openen
Door op knop A-fig. 53 te drukken zijn er twee openingsmethoden
van het voorste ruitpaneel mogelijk.
Automatisch
Door bij een volledig gesloten dak, knop A-fig. 53 even ingedrukt
te houden, wordt het voorste ruitpaneel in de „spoiler”-stand open-
gekanteld. Door nogmaals op de knop te drukken, begint het pa-
neel naar achteren te schuiven, totdat de volledig geopende stand
is bereikt.
Nadat het openen is gestart door het indrukken van de knop, kan
het paneel op elke tussenliggende stand worden gestopt door nog-
maals op de knop te drukken.
Handmatig
Door bij een gesloten dak kort op knop A-fig. 53 te drukken, sluit
het voorste ruitpaneel en het paneel stopt als de knop wordt los-
gelaten. In dit geval opent het paneel verder als telkens kort op de
knop wordt gedrukt.
Op deze wijze kan het voorste ruitpaneel in tussenliggende stan-
den worden gezet.
fig. 53A0J0329m
Het opendak moet gesloten blijven als er dwars-dragers op het dak zijn gemonteerd.
Page 107 of 262

106WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPVERSTELLING
De stand kan worden geregeld als de contactsleutel in stand MAR
staat en de dimlichten zijn ingeschakeld.
Koplampverstelling
Druk voor de verstelling op de knoppen Òen(fig. 69 en fig.
69a). Op het display van het instrumentenpaneel wordt de stand
aangegeven.
Stand 0 – een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 – vier personen.
Stand 2 – vier personen + bagage.
Stand 3 – bestuurder + maximale lading in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen telkens als
het gewicht van de lading wijzigt.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met bixenonlampen, worden
de koplampen elektronisch afgesteld; daarom zijn de bedienings-
knoppen
Òenniet aanwezig.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Alfa Romeo Service-
netwerk.
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de
auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de
weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet
te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt
overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
fig. 69A0J0026mfig. 69a – Uitvoeringen met Start&Stop-systeemA0J0277m
Page 115 of 262

114WEGWIJS IN UW AUTO
OpmerkingDe motor wordt uitsluitend automatisch uitgezet
nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaalde-
lijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets
wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschijnen
van symbool
Ufig. 71 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
HET SYSTEEM HANDMATIG
IN-/UITSCHAKELEN
Druk op knop fig. 72 op het paneel naast het stuur om het sys-
teem in of uit te schakelen. Als het systeem is uitgeschakeld, brandt
het lampje
Top het instrumentenpaneel.
Voor bepaalde uitvoeringen/markten geldt dat ook een bericht
en een symbool op het display verschijnen als het systeem wordt
in- of uitgeschakeld.
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rij-
den. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een ver-
mindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnellingspook
in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is losgelaten
fig. 71A0J0279mfig. 72A0J0247m
Page 116 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO115
1
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ
DE MOTOR NIET WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comfortei-
sen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen, de
motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
❍nog koude motor;
❍zeer lage buitentemperaturen;
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ingeschakelde achterruitverwarming;
❍ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❍tijdens regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen dieseluit-
voeringen);
❍geopend bestuurdersportier;
❍niet omgelegde veiligheidsgordel van bestuurder;
❍ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❍bij uitvoeringen met een gescheiden, automatische klimaatre-
geling (voor bepaalde uitvoeringen/markten, indien van toe-
passing) voor een comfortabele temperatuur in de auto of in-
schakeling van de functie MAX-DEF;
❍in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uit-
voeringen/markten) knippert symbool
Uop het display.
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET
HERSTARTEN VAN DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veilig-
heidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart, zon-
der ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstandigheden:
❍onvoldoende opgeladen accu;
❍ruitenwisser ingeschakeld op maximale snelheid;
❍beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na her-
haaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt
gereden);
❍wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door
het Start&Stop-systeem;
❍voor uitvoeringen met automatisch klimaatregeling (voor be-
paalde uitvoeringen/markten, indien van toepassing) voor een
comfortabele temperatuur in de auto of inschakeling van de
functie MAX-DEF.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen automa-
tisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt inge-
trapt. Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het ver-
schijnen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten,
het knipperen van symbool
Uop het display.
Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na
het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mo-
gelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het
koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde ver-
snelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de
motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te
trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen, dan moet u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zo-dat de airconditioning continu kan blijven werken.
Page 117 of 262

116WEGWIJS IN UW AUTO
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de be-
stuurder maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het be-
stuurders- of passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen
worden gestart m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een ge-
luidssignaal, een melding op het display en, voor bepaalde uit-
voeringen/markten, het knipperen van symbool
Uop het display.
„ENERGY SAVING”-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3 minu-
ten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stop-systeem
de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit geval kan
de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draaiend te
houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing
wordt aan de bestuurder getoond door het branden van lampje
èop het instrumentenpaneel en, voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten, het verschijnen van een melding en een symbool
op het display. Wendt u in dat geval tot het Alfa Romeo Service-
netwerk.
Page 118 of 262

WEGWIJS IN UW AUTO117
1
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
(met Start&Stop-systeem voorzien van
secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er bijzon-
der op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt
losgemaakt. Hiervoor moet de minklem met de snelspanner A-
fig. 73 worden losgekoppeld van de secundaire minpool B, om-
dat minpool C van de accu is voorzien van een sensor D voor de
controle van de accuconditie, die nooit mag worden losgekoppeld
(behalve als de accu wordt vervangen).
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
(met Start&Stop-systeem zonder secundaire
minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er bijzon-
der op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt
losgemaakt. Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 74 (door bedie-
ning van knop B) worden losgekoppeld van de accuconditiesen-
sor C, die op de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sen-
sor mag nooit worden losgekoppeld van de accu, behalve als de
accu wordt vervangen.
fig. 73A0J0249m
Wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk als de accu moet worden vervangen. Vervang de accudoor een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY)
en met dezelfde specificaties.
fig. 74A0J0207m
Page 119 of 262

118WEGWIJS IN UW AUTO
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen, danmoet u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zo-dat de airconditioning continu kan blijven werken.
NOODSTART (met Start&Stop-systeem
voorzien van secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de min-
kabel (–) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool B-fig. 75 van
de accu van de auto worden verbonden, maar moet de minkabel
of met secundaire minpool A of met een massapunt op de motor
of versnellingsbak worden verbonden.
fig. 75A0J0251m
NOODSTART (met Start&Stop-systeem zonder
secundaire minpool)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de
minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool A-fig.
76 van de accu van de auto worden verbonden, maar moet de
minkabel op een massapunt op de motor of de versnellingsbak
worden aangesloten.
fig. 76A0J0323m
Page 135 of 262

134VEILIGHEID
De lampjes kunnen een rode of groene kleur hebben en werken
als volgt (fig. 4):
❍1 = zitplaats linksvoor (geeft de status voor de bestuurder aanbij uitvoeringen met stuur links)
❍2 = zitplaats linksachter (passagier)
❍3 = zitplaats middenachter (passagier)
❍4 = zitplaats rechtsachter (passagier)
❍5 = zitplaats rechtsvoor (geeft de status voor de passagier aanbij uitvoeringen met stuur links)
Zitplaatsen voor
(lampje nr. 1=bestuurder en nr. 5=passagier)
Bestuurder
Als alleen de bestuurder in de auto zit en de veiligheidsgordel is
niet omgelegd, dan start, als sneller dan 20 km/h wordt gere-
den of als langer dan 5 seconden een snelheid wordt aangehou-
den tussen 10 km/h en 20 km/h, er een waarschuwingscyclus
voor de zitplaatsen voor (de eerste 6 seconden een ononderbro-
ken akoestisch signaal en vervolgens nog een “beep” van 90 se-
conden en gaat het lampje knipperen). Als de cyclus is beëindigd,
blijven de lampjes constant branden totdat de motor wordt uitge-
zet. Het akoestische signaal stopt onmiddellijk en het lampje wordt
groen zodra de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde is omgelegd.
Als de veiligheidsgordel tijdens het rijden weer wordt losgemaakt,
klinkt opnieuw het akoestische signaal en gaat het lampje weer
rood knipperen zoals hiervoor beschreven.
Passagier
Dezelfde situatie geldt voor de passagier voor, met als verschil
dat het lampje groen gaat branden en het akoestische signaal
ook wordt onderbroken als de passagier de auto verlaat.
In het geval dat beide veiligheidsgordels voor kort na elkaar wor-
den losgemaakt bij een rijdende auto, heeft het akoestische sig-
naal betrekking op de gordel die het laatst is losgemaakt, terwijl
de twee lampjes onafhankelijk van elkaar werken.
Zitplaatsen achter
(lampje nr. 2, nr. 3 en nr. 4)
Bij de achterzitplaatsen is er alleen een signalering als een van
de gordels wordt losgemaakt (knipperend rood lampje). In deze
situatie gaat het rode lampje van de losgemaakte gordel ongeveer
30 seconden knipperen. Bovendien klinkt er een akoestisch sig-
naal.
Als er meer gordels worden losgemaakt, begint en eindigt het knip-
peren voor elk van de rode lampjes apart. Het lampje wordt groen
als de betreffende veiligheidsgordel weer wordt omgelegd.
Circa 30 seconden na de laatste signalering doven de lampjes (rood
of groen) van de zitplaatsen achter ongeacht de status van de gor-
del.
BELANGRIJK
Als de contactsleutel op stand MAR wordt gedraaid, dan blijven
alle lampjes gedoofd als de veiligheidsgordels (voor en achter)
reeds zijn omgelegd.
Alle lampjes gaan branden op het moment dat ten minste een om-
gelegde gordel wordt losgemaakt of omgekeerd.
Page 155 of 262

154STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan en zet de versnellingspook in vrij;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zod-
ra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJKE TIPS
❍Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
❍Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Yop het
instrumentenpaneel (of het symbool op het display) blijft bran-
den samen met het lampje
U, draai dan de sleutel in stand
STOP en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan met de andere gelever-
de sleutels. Als u er dan nog niet in slaagt de motor te star-
ten, voer dan een noodstart uit (zie „Noodstart” in hoofdstuk
„4”) en wendt u tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
❍Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stil-
staat.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan en zet de versnellingspook in vrij;
❍draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpa-
neel gaan de controlelampjes
menY(of het symbool op
het display) branden;
❍wacht tot het lampje (of het symbool op het display) gedoofd is;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lampje
mgedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies
weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aange-
slagen.
Als het lampje mgedurende 1 minuut gaat knip-
peren na het starten of tijdens een langdurige start- poging, dan duidt dat op een storing in het voor-
gloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mo-gelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgeslotenruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuur-stof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en
andere giftige gassen.