stop start Alfa Romeo MiTo 2014 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2014, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2014Pages: 280, PDF Size: 8.01 MB
Page 109 of 280

AANWIJZINGEN OP DE DISPLAY(Voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de sensor is ingeschakeld, wordt het volgende schermbeeld
op de "Herconfigureerbare multifunctionele display" (voor bepaalde
versies/markten) weergegeven fig. 87.
De informatie over de aanwezigheid en afstand van een obstakel ten
opzichte van de auto wordt gegeven door middel van de zoemers
en de display van het instrumentenpaneel.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel.
GELUIDSSIGNAALZodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt automatisch
een geluidsmelding ingeschakeld wanneer er zich een obstakel achter
de auto binnen het meetbereik bevindt.
De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel
afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand tussen de auto en het
obstakel minder dan 30 cm bedraagt en stopt onmiddellijk als
de afstand toeneemt;
❒blijft constant als de afstand ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal de zoemer na circa 3 seconden stoppen om
bijvoorbeeld signalen te voorkomen tijdens manoeuvres langs
muren.
BELANGRIJK Het volume van het geluidssignaal kan worden ingesteld
via de optie "Geluidssterkte waarschuwingen" van de "Set-up menu".
Meetbereik
❒Meetbereik in het midden: 140 cm
❒Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel.
fig. 87
A0J0370
105WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 110 of 280

WERKING MET AANHANGERDe werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra
de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de
trekhaak van de auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
Voor een correcte werking van het systeem mogen de
sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs.
Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde
doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen,
waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel
bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren,
dient men zich uitsluitend tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk te richten. Het verkeerd opbrengen van de lak
kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden.
De verantwoordelijkheid voor de parkeermanoeuvres
ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens
deze manoeuvres altijd of er geen mensen (in het
bijzonder kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig
zijn. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder,
die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage
snelheden verricht.
106WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 135 of 280

Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het
lampje
gaat niet branden of blijft branden tijdens
het rijden (bij sommige versies samen met de melding
op de display), dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of
gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze
geactiveerd worden. Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Alfa Romeo Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
De vervaldata van de explosieve lading en de
klokveer staan vermeld op een specifiek etiket in het
dashboardkastje. Neem contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk als de vervaldata naderen.Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst
en houd niets in de mond (pijp, pen, etc.). Dit kan
ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.Laat bij diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of
overstromingen het airbagsysteem door het Alfa
Romeo Servicenetwerk controleren.
De airbags kunnen tevens geactiveerd worden
wanneer de auto stil staat met de contactsleutel naar
de stand MAR gedraaid
of wanneer de motor
is afgezet, als de auto door een ander voertuig
wordt aangereden. Om die reden mogen kinderen
nooit in een achterstevoren geplaatst kinderzitje
op de voorstoel worden geplaatst, ook niet als de
auto stil staat. Als bij een botsing de airbag wordt
opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Schakel dus altijd de
passagiersairbag uit wanneer een kinderzitje op de
passagiersstoel wordt geplaatst. Bovendien moet
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren
zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje
eventueel in aanraking komt met het dashboard.
Ook al is dit niet wettelijk verplicht, moet de airbag
onmiddellijk weer ingeschakeld worden zodra geen
kinderen meer vervoerd worden, om een betere
bescherming van de volwassenen te garanderen.
Als de sleutel echter in de stand STOP staat, wordt
bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem
(airbag of gordelspanners) geactiveerd. In dat geval
duidt de niet-activering niet op een storing van het
systeem.
131WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 137 of 280

STARTEN EN RIJDEN
DE MOTOR STARTENSTARTPROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIES(uitgezonderd Turbo TwinAir versies)
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan en zet de versnellingsbak in de vrijstand;
❒trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te
raken;
❒draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor
start.
BELANGRIJK
❒Als de motor niet bij de eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
❒Als, met de contactsleutel in de stand MAR, het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (of het
symbool op het display) samen met het waarschuwingslampje
blijft branden, draai dan de sleutel naar STOP en weer terug
naar MAR; als het waarschuwingslampje blijft branden, probeer het
dan met de andere sleutels die bij de auto zijn geleverd. Neem
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
❒Laat de contactsleutel nooit in de MAR stand bij afgezette motor.Starten van de motor bij Turbo TwinAir versies
Ga als volgt te werk:
❒Trek de handrem aan en plaats de versnellingspook in z'n vrij of
trap het koppelingspedaal volledig in als een andere versnelling dan
de vrijstand is ingeschakeld;
❒draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor
start.
OpmerkingAls de motor niet bij de eerste poging start, draai dan
de contactsleutel naar de stand STOP en herhaal de startprocedure
door de versnellingspook in z'n vrij te plaatsen en het
koppelingspedaal volledig in te drukken.
BELANGRIJK
❒Als, met de contactsleutel in de stand MAR, het
waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel (of het
symbool op het display) samen met het waarschuwingslampje
blijft branden, draai dan de sleutel naar STOP en weer terug
naar MAR; als het waarschuwingslampje blijft branden, probeer het
dan met de andere sleutels die bij de auto zijn geleverd. Neem
contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
❒Laat de contactsleutel nooit in de MAR stand bij afgezette motor.
133WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 139 of 280

DE MOTOR UITZETTENDraai de contactsleutel naar de stand STOP terwijl de motor stationair
draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na een zware rit wordt uitgezet, moet
men hem even stationair laten draaien. Hierdoor kan de temperatuur
in de motorruimte dalen.
Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut. Het verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk
PARKERENZet de motor af en trek de handrem aan. Schakel een versnelling in (1
e
als de auto omhoog is geparkeerd, de achteruit als de auto omlaag is
geparkeerd) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen
dan met of wiggen of stenen. Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de
auto wordt verlaten en neem de sleutel mee.
HANDREMTrek, om de handrem in te schakelen, de hendel A fig. 109 omhoog
totdat de auto blokkeert. Trek, om de handrem los te zetten, hendel
A iets omhoog, druk knop B in, houd deze ingedrukt en laat de hendel
zakken.
fig. 109
A0J0110
135WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 142 of 280

BRANDSTOFBESPARINGHier volgen enkele nuttige tips om brandstof te besparen en de uitstoot
van schadelijke emissies zoveel mogelijk te beperken.ALGEMENE OPMERKINGENOnderhoud van de auto
Voer de controles en registraties uit die in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema“ zijn aangegeven (zie het hoofdstuk “Onderhoud
en zorg”).
Banden
Controleer regelmatig en ten minste één keer per maand de
bandenspanning: als de spanning te laag is, wordt de weerstand
groter en neemt het brandstofverbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de gewichtsverdeling beïnvloeden in grote mate het
brandstofverbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder het imperiaal of de skidrager na gebruik. Deze accessoires
reduceren de aërodynamica van de auto, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt. Het is beter om een aanhanger voor het
vervoer van volumineuze voorwerpen te gebruiken.Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische apparatuur alleen wanneer nodig. De
achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager
van het ventilatie-/verwarmingssysteem nemen veel stroom op,
waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot 25% in stadsverkeer).
Klimaatregelsysteem
Het gebruik van de klimaatregeling doet het brandstofverbruik
toenemen: gebruik bij voorkeur alleen de ventilatie als de
buitentemperatuur dit toestaat.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan
de aërodynamica nadelig beïnvloeden, waardoor het
brandstofverbruik toeneemt.
RIJSTIJLStarten
Laat de motor niet warmdraaien bij stilstaande auto, noch met
stationair toerental noch met een hoog toerental: zo warmt de motor
veel langzamer op en nemen het verbruik en de uitstoot van
uitlaatgassen toe. Het is beter om meteen rustig weg te rijden en hoge
toerentallen te vermijden: op deze manier warmt de motor sneller
op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in wanneer men voor een stoplicht stil staat of
alvorens de motor af te zetten. Deze handeling heeft evenals
"double-clutchen" geen enkel nut en verhoogt het brandstofverbruik en
de vervuiling.
138WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 146 of 280

DE AUTO LANGDURIG STALLENTref de volgende voorzorgen als de auto langer dan een maand niet
gebruikt zal worden:
❒zet de auto in een overdekte, droge en indien mogelijk goed
geventileerde ruimte; schakel een versnelling in en controleer of de
handrem niet is aangetrokken;
❒koppel de minpool van de accu los en controleer de laadtoestand.
Gedurende de stilstand moet deze controle iedere drie maanden
worden herhaald;
❒als u de stroomkabels niet van de accu loskoppelt, moet de lading
iedere maand gecontroleerd worden;
❒maak de met lak gespoten delen schoon en behandel ze met een
beschermende was;
❒reinig en bescherm de glanzende metalen delen met speciale
middelen die in de handel verkrijgbaar zijn;❒bestrooi de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser
met talkpoeder en til ze van de ruit op;
❒zet de ruiten iets open;
❒dek de auto af met een doek of een geperforeerde kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoezen, omdat het op de carrosserie
aanwezige vocht dan niet kan verdampen.
❒pomp de banden 0,5 bar boven de voorgeschreven spanning op en
controleer de spanning met regelmatige tussenpozen;
❒tap het koelsysteem van de motor niet af.
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de accuvoeding los te koppelen.
142WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDENNOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 147 of 280

NOODGEVALLEN
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt zich ook verbinden met de site www.alfaromeo.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Alfa Romeo
Servicenetwerk te vinden.DE MOTOR STARTENAls het lampje
op het instrumentenpaneel continu blijft branden,
neem dan onmiddellijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
STARTEN MET HULPACCUAls de accu leeg is, kan de motor gestart worden met een hulpaccu
met dezelfde of een iets hogere capaciteit dan de lege accu.
Ga als volgt te werk om de auto te starten:
❒verbind de plusklemmen (+ teken bij de klem) van de beide accu's
met een startkabel;fig. 113;❒sluit met een tweede startkabel de minklem (–) van de hulpaccu aan
op een massapunt
op de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden;
❒verwijder als de motor gestart is, de kabels in de omgekeerde
volgorde los.
Lees voor versies met het Start&Stop systeem, in geval van starten met
een hulpaccu, de paragraaf “Start&Stop systeem” in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”.
Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk als de motor na
diverse pogingen nog steeds niet gestart kan worden.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu’s niet
rechtstreeks met elkaar! Als de hulpaccu in een andere auto
is geïnstalleerd, moet accidenteel contact tussen de metalen delen van
beide auto's vermeden worden.
Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan
beschadigen, met name de regeleenheden van de
ontsteking en de inspuiting.
fig. 113
A0J0392
143WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENNOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 149 of 280

Een gemonteerd noodreservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd bruusk
optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en
snelle bochten. De levensduur van het noodreservewiel is
ongeveer 3000 km. Hierna moet de band van het
noodreservewiel vervangen worden door een nieuw exemplaar
met identieke eigenschappen. Monteer nooit een standaard band
op de velg van een noodreservewiel. Zorg dat het verwisselde
wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd.
Monteer nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer de
schroefdraad van de wielbouten niet met vet alvorens het wiel te
monteren: de bouten zouden kunnen loskomen.Gebruik de krik uitsluitend voor het verwisselen van
een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of
voor auto’s van hetzelfde model. Gebruik de krik niet
voor andere doeleinden, zoals het opkrikken van andere auto’s.
Gebruik de krik nooit voor het uitvoeren van reparaties onder de
auto. Door de krik niet juist te plaatsen, kan de auto van de krik
vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op de krik. Monteer nooit
sneeuwkettingen op het noodreservewiel. In geval van een lekke
voorband, kan het reservewiel op de achteras en het achterwiel
op de vooras worden geplaatst. Zo heeft de vooras twee
normale wielen waarop sneeuwkettingen kunnen worden
gemonteerd.
Als het wieldeksel niet juist gemonteerd is, kan het
loskomen wanneer het voertuig rijdt. Voer nooit
werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek nooit
gereedschap tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van de banden en van het noodreservewiel (zie
hoofdstuk "Technische gegevens").
KRIKTer informatie herinnert men eraan dat:
❒de krik weegt 1,76 kg;
❒de krik behoeft geen afstelling;
❒de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van defect moet de
krik door een origineel exemplaar worden vervangen;
❒afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de
krik gemonteerd worden.
Ga als volgt te werk om een wiel te vervangen:
❒stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer
en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden. De grond
moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn;
❒zet de motor af, trek de handrem aan en schakel de 1
eversnelling
of de achteruit in. Doe het reflecterende veiligheidsvest (wettelijk
verplicht) aan voordat u uit de auto stapt;
❒open de achterklep, til de vloerbedekking op met het handvat A fig.
114;
❒schroef de vergrendeling Afig. 115 los, pak de gereedschapstas B
en zet deze naast het wiel dat verwisseld moet worden. Neem het
noodreservewiel C;
145WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENNOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 156 of 280

OPPOMPEN
Doe de beschermende handschoenen aan die bij de
bandenreparatiekit zijn geleverd.
Ga als volgt te werk:
❒trek de handrem aan, draai de ventieldop los, neem de vulleiding A
fig. 127 uit en draai de ringmoer B op het ventiel van de band;
❒controleer of schakelaar A fig. 128 voor de compressor in stand 0
(uit) staat, start de motor, steek de stekker A fig. 129 in het
stopcontact op de tunnelconsole en schakel de compressor in door
schakelaar A fig. 128 in stand I (aan) te zetten;
❒pomp de band op tot de juiste bandenspanning, vermeld in de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens", is
bereikt. Controleer de bandenspanning op de drukmeter B fig. 128;
doe dit bij uitgeschakelde compressor om een preciezere aflezing
te verkrijgen;❒als het na 5 minuten nog steeds niet mogelijk is om minstens 1,8 bar
te krijgen, koppel dan de compressor van het ventiel en het
stopcontact af en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter
naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof zich
gelijkmatig in de band kan verdelen; pomp de band vervolgens
weer op;
fig. 127
A0J0214
fig. 128
A0J0114
fig. 129
A0J0116
152WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENNOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER