Alfa Romeo MiTo 2020 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: ALFA ROMEO, Model Year: 2020, Model line: MiTo, Model: Alfa Romeo MiTo 2020Pages: 220, PDF Size: 5.19 MB
Page 21 of 220

BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel fig. 18 kunnen de
meeste soorten buitenverlichting
bediend worden. De buitenverlichting kan
alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
STADSLICHT/DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar 1 op
.
De dagrijlichten worden uitgeschakeld en
het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar 1 eerst naar stand
en
vervolgens naar stand
te draaien.
Met de parkeerlichten worden ook de
kentekenverlichting en de verlichting
voor de linker en rechter richting
(dagverlichting (DRL) blijft
uitgeschakeld) ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Gebruik de hendel van de
richtingaanwijzers om de kant van de
verlichting (rechts of links) te kiezen
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(indien aanwezig)
Een op de voorruit geplaatste sensor
detecteert de verschillen in sterkte van
het omgevingslicht op basis van de
lichtgevoeligheid die in het Setup-menu
is ingesteld: hoe hoger de gevoeligheid,
des te minder buitenlicht is er nodig om
de buitenverlichting in te schakelen.
Inschakelen
Draai ring 1 naar stand
om de
automatische controle van de dimlichten
en achterverlichting in te schakelen
volgens de externe lichtcondities.
Wanneer de lichten automatisch
uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en het mistachterlicht (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld. De
volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de
mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
De koplampen kunnen alleen knipperen
als de sensor ingeschakeld is. Om de
dimlichten in te schakelen de ring 1 naar
stand
en schakel dan de dimlichten
inschakelen.
18A0J0063C
19
BELANGRIJK De dagverlichting is een
alternatief voor het dimlicht in landen
waarin het verplicht is om de lichten
overdag in te schakelen, waar dit niet
verplicht is, is het gebruik van de
dagverlichting toegestaan.BELANGRIJK De dagverlichting mag het
dimlicht niet vervangen tijdens het rijden
in het donker en in tunnels. Het gebruik
van de dagrijlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
DAGVERLICHTING (DRL)
Dagverlichting
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar 1 fig. 18 op
gedraaid, gaat de dagverlichting
automatisch aan. De andere lichten en de
binnenverlichting blijven uit.
Page 22 of 220

GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar 1 op
staan en de
hendel naar het stuurwiel tot voorbij de
aanslag worden getrokken. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht continu
in te schakelen als de automatische
inschakeling van de koplampen
ingeschakeld is.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht de
stand van de draaischakelaar 1. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
HOOGTEREGELING KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Hoogteregeling koplampen
Druk op de knoppen
enfig. 19 om
af te stellen. De ingestelde stand wordt
op het display weergegeven.
Stand 0: een of twee personen op de
voorstoelen.
Stand 1: 4 personen.
Stand 2: 4 personen + bagage in
bagageruimte.
Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading in de bagageruimte.
OPMERKING: het knoppenpaneel kan
overeenkomstig de versie afwijken.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen telkens als het gewicht
van de vervoerde lading verandert.
MISTVOORLICHTEN
(indien aanwezig)
Werking
Druk op de knop
fig. 20 om de lichten
in of uit te schakelen. Bij brandende
mistlampen gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel branden.
MISTACHTERLICHT
Werking
Druk op de knop
om de lichten in of uit
te schakelen.
Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de knop om de lichten
uit te schakelen.
Bij brandende lampen gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog: schakelt de richtingaanwijzer
rechts in;
omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
19A0J0306C
20A0J0303C
20
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 23 of 220

automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Lane change" functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter dan
een halve seconde in de instabiele stand.
De richtingaanwijzer aan de
geselecteerde kant knippert drie maal en
wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakelen
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, linkerhendel
1 binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor naar het stuurwiel.
Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van
210 seconden; hierna wordt de
verlichting automatisch uitgeschakeld.
Als de hendel wordt bediend, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de voor
de functie ingestelde tijdsduur.
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functieautomatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
INTERIEURVERLICHTING
Deze functie verlicht de auto en de
ruimte voor de auto wanneer de portieren
ontgrendeld worden.
Inschakelen
Als de portieren van de geparkeerde auto
ontgrendeld worden met de
knop op de
afstandsbediening (of de achterklep
ontgrendeld wordt met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht
en de kentekenverlichting branden.
De lichten blijven ongeveer 25 seconden
branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden
met de afstandsbediening of de
portieren of achterklep geopend en weer
gesloten worden. In deze gevallen gaan
de lichten na 5 seconden uit.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Schakelaar 1 fig. 21 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te schakelen.
Standen schakelaar 1:
middelste stand (stand A): lampjes
3 en 4 worden in- resp. uitgeschakeld als
de portieren geopend resp. gesloten
worden;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
3 en 4 blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand B): de lampjes
3 en 4 blijven altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar 2 fig. 21 bedient het
leeslampje van de kaart.
Standen schakelaar 2:
middelste stand (stand A): de lampjes
3 en 4 blijven altijd gedoofd;
21A0J0066C
21
Page 24 of 220

links ingedrukt (stand 0): het lampje
3 gaat aan;
rechts ingedrukt (stand B): het lampje
4 gaat aan.
BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of beide schakelaars in
de middelste stand staan: op deze manier
zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt men dat
de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de
ingeschakelde stand is blijven staan,
wordt de plafondverlichting in ieder
geval ongeveer 15 minuten na het
uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Tijdregeling bij het instappen
De plafondverlichting gaat aan bij
ontgrendelen, openen en sluiten. De
tijdregeling wordt onderbroken wanneer
de sleutel in de stand MAR wordt gezet.Tijdschakeling bij het uitstappen
De plafondverlichting gaat aan wanneer
de sleutel wordt verwijderd uit de
ontsteking binnen 2 minuten nadat de
motor uit is gezet, bij het openen en
sluiten van een portier met de
verwijderde sleutel. De tijdsregeling
stopt automatisch wanneer de portieren
vergrendeld worden.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR.
RUITENSPROEIER / WISSER
Werking
13) 14)
Ring 2 fig. 22 kan in de volgende standen
gezet worden:
O– ruitenwisser uit;
– wissen met interval (lage
snelheid);
AUTO– regensensor aan (waar
aanwezig);
- intervalwerking;
- langzaam continu wissen;
- langzaam continu wissen.
22A0J0064C
22
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 25 of 220

Zet de hendel omhoog (onstabiele stand)
om de tijdelijke snelle wisstand in te
schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en wordt
de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen. Houd de hendel langer dan een
halve seconde ingetrokken om de
ruitensproeier en -wisser automatisch
met een enkele beweging te bedienen.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt de
ruitenwisser na drie slagen. Na circa
6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
REGENSENSOR(indien aanwezig)
Deze kan de aanwezigheid van regen
detecteren en dientengevolge
ruitenwissers beheren in
overeenstemming met de hoeveelheid
water op het voorruit.
De sensor wordt geactiveerd wanneer de
ring 2 naar de stand "automatic" ("AUTO"
control) wordt gedraaid: de frequentie
van de wisslagen wordt aangepast aan de
hoeveelheid water op de voorruit.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen.
ACHTERRUITWISSER / -SPROEIER
(indien aanwezig)
Werkt alleen met de contactsleutel in de
stand MAR.
Zet de draaischakelaar 1 van standOop
stand
om de achterruitwisser als
volgt in te schakelen:
wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
synchroon wissen (met de halve
wisfrequentie) als de ruitenwissers voor
werken;
continu wissen met ingeschakelde
achteruitversnelling en bediening.
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld. Als de
hendel ten minste een halve seconde in
deze stand wordt gehouden, dan wordt
ook de achterruitwisser ingeschakeld.
Door de hendel los te laten, wordt de
automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de
ruitenwisser voor.
BELANGRIJK
13)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te
verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwisser enkele seconden
wordt uitgeschakeld. Als de ruitenwisser
hierna niet meer werkt (ook niet nadat de
auto opnieuw gestart is met de sleutel),
contact opnemen met een Alfa Romeo
Servicepunt.
14)Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
23
Page 26 of 220

KLIMAATREGELING
KLIMAATREGELING / VERWARMING
23A0J0074C
24
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 27 of 220

1 - draaiknop luchttemperatuur: blauwe zone = koude lucht / rode zone = warme lucht
2 - knop voor inschakeling/regeling ventilator: 0
= ventilator uitgeschakeld / 1-2-3= ventilatorsnelheid / 4= maximum
ventilatorsnelheid
3 - draaiknop luchtverdeling
luchtstroom in de richting van de bestuurder/passagier
luchtstroom in de richting van de bestuurder/passagier en voetruimte;
luchtstroom naar de beenruimten voor en achter;
luchtstroom in de richting van de voetruimte en de voorruit;
luchtstroom in de richting van de voorruit
4 - aan/uit-knop luchtrecirculatie (Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan);
5 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling;
6 - knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming.
25
Page 28 of 220

AUTOMATISCHE DUAL-ZONE KLIMAATREGELING
(indien aanwezig)
24A0J0037C
26
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 29 of 220

2 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling;
3 - aan/uit-knop luchtrecirculatie (Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de
ruiten sneller kunnen beslaan);
4 - display;
5 - uit-knop klimaatregeling;
6 - knop voor activering MAX DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit);
7 - knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming;
8 - Inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking) en instellingsknop passagierszijde;
9 - luchtverdeelknop voor de passagierszijde;
10 - ventilatorsnelheid verhogen/verlagen;
11 - luchtverdeelknop voor de bestuurderszijde;
12 - Inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking) en instellingsknop bestuurderszijde;
Selectie luchtverdeling
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen/ontdooien.
Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gezicht tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle
verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
In de FULL AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen 9 en 11 zijn
uit). Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende
knoppen
U kunt ook een combinatie instellen van de luchtdistributie-instellingen hierboven beschreven. Bij de gecombineerde functiemodus,
wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop
wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op
de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen.
27
1 - MONO functie knop (streeftemperatuur uitlijnen) bestuurder- /passagierszijde;
Page 30 of 220

KLIMAATREGELING
De klimaatregeling gebruikt R-1234yf
koelgas met een lage milieuvoetafdruk
(GWP < 150) overeenkomstig de
"MAC-richtlijn".
Het bijvullen moet plaatsvinden met
specifieke olie, zoals aangegeven op het
typeplaatje (in de motorruimte),
weergegeven in fig. 25. Neem voor deze
werkzaamheid contact op met het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
25A0J0999C
28
WEGWIJS IN UW AUTO