Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)
Page 201 of 288
fig. 169 - 1750 Turbo Benzineversies
A0K0337
197WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORGTECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 202 of 288
fig. 170 - 1.6 JTD
M
A0K0338
198WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
- . JTD
M 20
Page 203 of 288
MOTOROLIEControleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX staat
op de peilstok A.
Als het oliepeil dichtbij of onder het referentieteken MIN staat, olie
toevoegen via vulopening B tot het peil het referentieteken MAX
bereikt.
Het oliepeil mag het referentieteken MAX nooit
overschrijden.
Trek de oliepeilstok A naar buiten, maak hem schoon met een
niet-pluizende doek en zet hem weer terug. Trek hem weer naar
buiten en controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en
MAX op de peilstok staat.
Wacht voor het bijvullen van de olie tot de motor is
afgekoeld alvorens de vulplug los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor auto's met een aluminium vulplug
(voor bepaalde versies/markten). WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!
Motorolieverbruik
Gewoonlijk ligt het maximaal motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Tijdens de beginperiode van de auto wordt de motor
ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste
5.000 ÷ 6.000 km.
Vul geen olie bij met andere kenmerken dan de olie
waarmee de motor is gevuld.
Gebruikte motorolie en oliefilters bevatten substanties die
schadelijk zijn voor het milieu. Wij adviseren u de olie en
het oliefilter te laten vervangen bij het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
MOTORKOELVLOEISTOFAls het niveau te laag is, maak de reservoirdop C los en vul de
vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens".
PARAFLU
UPanti-vries wordt gebruikt in het
motorkoelsysteem. Gebruik voor het bijvullen dezelfde
vloeistof dan de vloeistof die in het koelsysteem zit.
PARAFLU
UPkan niet gemengd worden met andere soorten vloeistof.
Als dit per ongeluk toch gebeurt, start dan onder geen voorwaarde de
motor. Neem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop,
indien nodig, uitsluitend door een andere originele
dop, anders kan de werking van het systeem in
gevaar gebracht worden. Verwijder de dop van het reservoir niet
als de motor heet is: u loopt het risico van brandwonden.
199WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORGTECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 204 of 288
VLOEISTOF VOOR RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIERAls het niveau te laag is, maak de reservoirdop D los en vul de
vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens".
BELANGRIJK Het koplampsproeisysteem werkt niet als het vloeistofpeil
laag is, zelfs als de ruitensproeiers/achterruitsproeier blijven werken.
Bij sommige versies/markten staat er een referentienok E op de
peilstok (zie vorige pagina's): ALLEEN de ruitensproeier/
achterruitsproeier werken als het vloeistofpeil onder dit referentieteken
staat.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: het
ruitensproeisysteem is essentieel voor het verbeteren
van het zicht. Herhaaldelijke bediening van het
systeem zonder vloeistof kan sommige onderdelen van het
systeem beschadigen of leiden tot snelle verslechtering.Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeieradditieven zijn ontvlambaar: de
motorruimte bevat hete onderdelen die tot brand
kunnen leiden als ze met dergelijke middelen in aanraking
komen.
REMVLOEISTOFControleer of het vloeistofniveau op het maximum peil staat. Als het
vloeistofniveau te laag is, maak de reservoirdop E los en vul de
vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens".
Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof
en de gelakte delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als
remvloeistof per ongeluk wordt gemorst, moeten de
betrokken delen onmiddellijk worden gewassen met
water en neutrale zeep en vervolgens met rijkelijk water worden
afgespoeld. Raadpleeg bij inslikken onmiddellijk een arts.Het symbool
op het reservoir geeft aan dat een
synthetische remvloeistof moet worden gebruikt, dus
geen minerale remvloeistof. Het gebruik van minerale
vloeistoffen kan de speciale rubbers in het remsysteem
onherstelbaar beschadigen.
200WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 205 of 288
LUCHTFILTER/POLLENFILTER/
DIESELFILTERNeem contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk om de filters te
laten vervangen.
ACCUAccu F (zie vorige bladzijden) vereist niet dat de elektrolyt met
gedestilleerd water wordt bijgevuld. Een periodieke controle bij het
Alfa Romeo Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te
verifiëren.ACCU VERVANGENVervang indien nodig de accu door een andere originele accu met
dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de
accu voor het onderhoud.NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGENNeem de volgende aanwijzingen in acht om het snel ontladen van de
accu te voorkomen en de levensduur te verlengen:
❒wanneer de auto wordt geparkeerd, controleer dan of de portieren,
de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
❒schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust
met een systeem voor automatische uitschakeling van de
interieurverlichting;
❒houd accessoires (bijv. autoradio, alarmknipperlichten, etc.) niet te
lang ingeschakeld wanneer de motor is uitgezet;
❒maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op de accu los;
201WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORGTECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 206 of 288
BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden geïnitialiseerd. Het
lampje gaat
branden om dit aan te geven. Ga hiervoor als volgt te werk: draai het
stuurwiel van het ene uiteinde naar het andere terwijl op een
rechtlijnig traject van ongeveer honderd meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het ladingsniveau gedurende langere tijd onder 50%
blijft, raakt de accu door sulfatering beschadigd. Hierdoor
verminderen de capaciteit en het startvermogen.
De accu is in dit geval ook gevoeliger voor bevriezing (dit kan reeds
bij temperaturen van -10°C gebeuren). Als de auto langere tijd niet
gebruikt wordt, zie dan "Langdurige stilstand van de auto” in het
hoofdstuk "Starten en rijden".
Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren die
constante elektrische voeding nodig hebben (diefstalalarm, enz.)
of veel stroom verbruiken, dient men contact op te nemen met het
gespecialiseerde personeel van het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Zij kunnen het totale benodigde stroomverbruik beoordelen.
Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met
huid en ogen. Houd open vuur en bronnen van vonken
uit de buurt van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit
de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
Verkeerde installatie van elektrische en elektronische
apparatuur kan ernstige schade aan de auto toebrengen.
Als men na aanschaf van de auto accessoires wil monteren
(alarm, mobiele telefoon enz.), wordt geadviseerd contact op te nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk, dat de meest geschikte apparaten
zal aanraden en zal controleren of een accu met een grotere capaciteit
gemonteerd moet worden.Accu’s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het
milieu. Neem steeds contact op met het Alfa Romeo
Servicenetwerk om de accu te laten vervangen.Als de auto langere tijd niet gebruikt wordt onder
extreem koude weersomstandigheden, dan moet de
accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats
worden bewaard om bevriezing te voorkomen.Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de
accu, moeten de ogen altijd met een speciale bril
beschermd worden.
202WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 207 of 288
WIELEN EN BANDENControleer voor een lange reis en elke twee weken de spanning van de
banden en van het noodreservewiel. Controleer de bandenspanning
wanneer de banden koud zijn.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning onder normale
omstandigheden toe: zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
Onjuiste bandenspanning veroorzaakt abnormale slijtage van de
banden fig. 171:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak;
B te lage spanning: overmatige slijtage aan de zijkanten van het
loopvlak;
C te hoge spanning: overmatige slijtage in het midden van het
loopvlak.
De banden moeten worden vervangen wanneer de profieldiepte van
het loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt.BELANGRIJK
Pas de volgende voorzorgsmaatregelen toe om bandschade te
voorkomen:
❒voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde
schokken van de banden tegen stoepranden, kuilen en andere
hindernissen. Voorkom ook het langdurig rijden op een slecht
wegdek;
❒controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen,
oneffenheden of onregelmatige slijtage op het loopvlak;
❒rijd niet met een te zwaar beladen auto. Stop zo snel mogelijk in
geval van lekke band en verwissel het wiel;
❒verwissel de banden elke 10-15 duizend kilometer van as; houd de
banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd zodat de
draairichting niet wordt omgekeerd;
❒banden verouderen, ook als ze weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in
het loopvlak en op de wangen betekenen dat de band verouderd
is. Laat de banden door gespecialiseerd personeel controleren als ze
langer dan 6 jaar onder de auto zijn gemonteerd. Vergeet ook niet
het reservewiel zorgvuldig te laten controleren;
❒Monteer altijd nieuwe banden en vermijd banden waarvan de
herkomst dubieus is;
❒bij de montage van een nieuwe band moet ook een nieuw ventiel
worden voorzien.
Onthoud dat de wegligging van de auto in grote mate
van een juiste bandenspanning afhankelijk is.Als de spanning te laag is, raakt de band oververhit,
met mogelijke ernstige beschadiging tot gevolg.
fig. 171
A0K0023
203WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORGTECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 208 of 288
Verwissel de banden niet kruiselings door de banden
van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd te
monteren.Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen
boven 150°C. Dit kan de mechanische eigenschappen
van de wielen in gevaar brengen.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSERWISSERBLADENHet is raadzaam de wisserbladen jaarlijks te vervangen.
Met enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen kan de beschadiging
van het wisserblad worden gereduceerd:
❒bij temperaturen onder het vriespunt moet men controleren of er ijs
tussen het wisserblad en de ruit is. Gebruik zo nodig een
antivriesmiddel om de wissers vrij te maken;
❒verwijder sneeuw van de ruit;
❒gebruik de ruitenwissers/achterruitwisser nooit op een droge ruit.
Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder
gevaarlijk, doordat het zicht onder slechte
weersomstandigheden wordt beperkt.
204WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 209 of 288
Wisserbladen vervangenGa als volgt te werk:
❒hef de wisserarm op, druk op het klepje A fig. 172 van de
springveer en schuif het wisserblad van de arm los;
❒monteer het nieuwe wisserblad door het klepje in de speciale zitting
op de wisserarm te blokkeren. Controleer of het goed vastzit;
❒breng de wisserarm voorzichtig tegen de ruit.
Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven
wisserbladen in.
Wisserbladen optillenGa voor het optillen van de wisserbladen als volgt te werk (bv. om
sneeuw te verwijderen):
❒draai de contactsleutel naar de stand MAR;❒bedien de hendel rechts van het stuurwiel om een wisslag te maken
(zie paragraaf "Ruiten wassen" in het hoofdstuk "Kennismaking met
de auto");
❒draai de contactsleutel naar de stand MAR STOP wanneer de
wisserarm aan bestuurderszijde tegen de zijstijl van de voorruit komt
en til het wisserblad op naar de ruststand;
❒breng de wisserarm terug tegen de ruit alvorens de ruitenwissers in
te schakelen.
Wisserblad achterruit vervangenGa als volgt te werk:
❒til de dop A fig. 173 op, draai de moer B los en verwijder de
wisserarm C;
❒monteer de nieuwe wisserarm op correcte wijze, draai de moer B
volledig vast en breng de dop A omlaag.
fig. 172
A0K0144
fig. 173
A0K0101
205WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORGTECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 210 of 288
RUITENSPROEIERSRuitensproeier
De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar fig. 174.
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie “Controle van
vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de sproeikoppen niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een speld om ze vrij te maken.
Achterruitsproeier
De sproeierhouder bevindt zich boven de achterruit fig. 175.
De sproeiers van de achterruit zijn niet verstelbaar.KOPLAMPSPROEIERS(voor bepaalde versies/markten)
De koplampsproeiers bevinden zich in de voorbumper fig. 176.De koplampsproeiers worden ingeschakeld wanneer bij brandend
dimlicht en/of grootlicht de ruitensproeiers worden ingeschakeld.
Controleer regelmatig de werking en de aanwezigheid van vuil in de
koplampsproeiers.
fig. 174
A0K0139
fig. 175
A0K0102
fig. 176
A0K0138
206WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLENONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER