sensor Alfa Romeo Giulietta 2013 Instructieboek (in Dutch)

Page 18 of 288

Als dit lampje gaat branden, wijst dit niet op een storing in het
voertuig en dus hoeft het niet naar een werkplaats worden gebracht.
Bij sommige versies verschijnt ook een melding op de display wanneer
het lampje brandt.
Pas de rijsnelheid aan de verkeerscondities en
weersomstandigheden aan en neem de
wegenverkeerswetgeving in acht. De motor afzetten
terwijl het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals
onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig
kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt aanbevolen
altijd te wachten tot het lampje is gedoofd alvorens de motor af
te zetten, zoals hierboven is beschreven. Het wordt sterk
afgeraden de DPF-generatie bij stilstaand voertuig te voltooien.Snelheidslimiet overschreden
(rood)(voor bepaalde versies/markten)
Dit lampje (voor bepaalde versies/markten) gaat branden zodra de
voertuigsnelheid boven 120 km/h komt.
Zodra de voertuigsnelheid boven in de Set-up Menu ingestelde limiet
komt (bv. 120 km/h), wordt bij sommige versies een melding en
een symbool op de display weergegeven en weerklinkt een
geluidssignaal.
Algemene storingsmelding
(geel)(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden onder de volgende omstandigheden.
Raadpleeg in dergelijke gevallen het Alfa Romeo Servicenetwerk om
de storing zo spoedig mogelijk te laten verhelpen.
Storing buitenverlichting
Zie beschrijving voor het
controlelampje.
Storing remlichten
Zie beschrijving voor “Storing remlichten”.
Afsluiter van de brandstoftoevoer
Het lampje gaat branden wanneer de brandstofnoodschakelaar wordt
ingeschakeld. Op de display verschijnt een speciale melding.
Storing Start&Stop
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer een storing is het Start&Stop
systeem wordt vastgesteld.
Storing regensensor
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer een storing is de regensensor wordt
vastgesteld.
14
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 19 of 288

Storing parkeersensor
(voor bepaalde versies/markten)
Zie beschrijving voor het
controlelampje.
Storing schemersensor
(voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden wanneer een storing is de schemersensor
wordt vastgesteld.
Storing AFS zelfaanpassende lichten
(voor bepaalde versies/markten)
Het controlelampje gaat branden wanneer een wanneer een storing in
de AFS zelfaanpassende lichten wordt vastgesteld (zie de paragraaf
“AFS zelfaanpassende lichten” in dit hoofdstuk). Op de display
verschijnt een speciale melding.
Storing knelbeveiliging
Het lampje gaat branden wanneer een storing in de knelbeveiliging
van de elektrische ruitbediening wordt vastgesteld. Op de display
verschijnt een speciale melding.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje gaat branden wanneer een storing in de
motoroliedruksensor wordt gedetecteerd. Op de display verschijnt een
speciale melding.
Mistachterlichten (geel)
Het lampje gaan branden wanneer de mistachterlichten worden
ingeschakeld.
Bij ingeschakelde mistachterlichten gaat de led boven de
knop
branden.
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaan branden wanneer de mistlampen voor worden
ingeschakeld.
Bij ingeschakelde mistlampen gaat de led boven de
knop branden.
Parkeerverlichting (groen)
Dit lampje gaat branden wanneer de parkeerverlichting wordt
ingeschakeld.Follow me home (groen)Dit lampje gaat branden (en er verschijnt ook een melding op de
display) als deze functie wordt ingeschakeld (zie de paragraaf “Follow
me home” in dit hoofdstuk).
15WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 21 of 288

Bagageruimte open
Bij sommige versies wordt een melding + symbool op de display
weergegeven wanneer de bagageruimte open is.
Motorkap open
Bij sommige versies wordt een melding + symbool op de display
weergegeven wanneer de motorkap open is.
Mogelijke aanwezigheid van
ijs op de weg
Bij versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display, verschijnt
een melding + symbool op de display wanneer de buitentemperatuur
3°C of minder bedraagt.
Bij versies met multifunctioneel display, wordt alleen een melding
weergegeven.
BELANGRIJK Bij een storing van de buitentemperatuursensor, worden
streepjes i.p.v. temperatuurwaarden op de display weergegeven.
Afsluiter van de
brandstoftoevoer
Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display
wanneer de afsluiter van de brandstoftoevoer inschakelt.
Voor het opnieuw inschakelen van de afsluiter van de
brandstoftoevoer, zie de paragraaf “Afsluiter van de brandstoftoevoer”
in dit hoofdstuk.
Storing buitenverlichting
Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display
wanneer een storing in een van de volgende lichten optreedt:
❒dagverlichting (DRL)
❒stadslicht
❒richtingaanwijzers
❒mistachterlichten
❒kentekenverlichting.
De storing kan de volgende oorzaken hebben: een of meer lampen
doorgebrand, de betreffende zekering(en) doorgebrand of elektrische
verbinding onderbroken.
Storing remlichten
Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display
wanneer een storing in de remlichten optreedt.
De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand,
zekering doorgebrand of elektrische verbinding onderbroken.
Storing schemersensor(voor bepaalde versies/markten)
Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display
wanneer een storing in de schemersensor optreedt.
17WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 22 of 288

Storing regensensor(voor bepaalde versies/markten)
Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display
wanneer een storing in de regensensor optreedt.Storing parkeersensor(voor bepaalde versies/markten)
Bij sommige versies verschijnt een melding + symbool op de display
wanneer een storing in de parkeersensoren optreedt.
Weergave van de gekozen rijmodus
(“Alfa DNA”-systeem)(voor bepaalde versies/markten)
Bij versies met een "Herconfigureerbaar multifunctioneel display",
wordt een + symbool samen met de gekozen rijmodus weergegeven -
“DYNAMIC”, “NATURAL” of “ALL WEATHER”.
Er verschijnt een bericht op de display wanneer een van deze
rijmodussen niet beschikbaar is.
Bij versies met multifunctioneel display, wordt samen met melding ook
een letter (d of a) in functie van de gekozen rijmodus weergegeven.
DISPLAYDe auto kan uitgerust zijn met een multifunctioneel/herconfigureerbaar
display dat tijdens het rijden nuttige informatie op basis van wat
eerder is ingesteld aan de bestuurder toont.
Bij verwijderde contactsleutel, schakelt de display in en toont enkele
seconden de tijd en de totaalstand van de kilometerteller (in km of
mijlen) wanneer een portier wordt geopend/gesloten."STANDAARD" SCHERM
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAYDe volgende informatie wordt op de display getoond fig. 4 :ADatumBKilometerteller (afgelegde afstand in km of mijlen)CDe rijmodus die is gekozen met het "Alfa DNA"-systeem
(dynamische controle van de auto) (bij bepaalde versies/markten):fig. 4
A0K1222
18
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
d = Dynamic; n = Natural; a = All WeatherDTijd (altijd weergegeven, ook bij verwijderde contactsleutel en
gesloten portieren)

Page 25 of 288

BEDIENINGSKNOPPEN
: Om de schermpagina en de betreffende opties naar boven te
doorlopen of om de weergegeven waarde te verhogen fig. 8.
SET/: kort indrukken om het menu te openen en/of naar het
volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Lang indrukken
om naar het standaardscherm terug te keren.: om het weergegeven menu en de betreffende opties naar
beneden te doorlopen of om de weergegeven waarde te verlagen.
BELANGRIJK De knoppen
en
activeren verschillende
functies, afhankelijk van de volgende situaties:
❒zorgen binnen het menu voor het naar beneden en naar boven
doorlopen van de opties;
❒zorgen tijdens instellingen voor het verhogen en verlagen van de
waarden.
SETUP-MENUHet menu bestaat uit een serie opties die gekozen kunnen worden met
de knoppen "
"en"
", waarna verschillende keuze- en
instellingsmogelijkheden (Setup) worden geboden.
Sommige opties hebben een submenu. Het menu wordt geactiveerd
door de knop SET/
kort in te drukken.
Het menu bestaat uit de volgende opties:
❒MENU
❒PIEP SNELHEID
❒SENSOR KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
❒REGENSENSOR (voor bepaalde versies/markten)
❒ACTIVERING TRIP B
❒STEL UUR (tijd) IN
❒STEL DATUM IN
❒EERSTE PAGINA (voor bepaalde versies/markten)
❒ZIE RADIO
❒AUTOCLOSE
❒MEETEENHEID
❒TAAL
❒GELUIDSSTERKTE WAARSCHUWINGEN (zoemervolume)
❒GELUIDSSTERKTE TOETSEN
❒PIEP VEILIGHEIDSGORDELS/CONTROLEZOEMER
❒SERVICE
❒AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG
❒"DAYTIME RUNNING LIGHTS"
fig. 8
A0K0339
21WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 27 of 288

Druk kort op de SET/
knop om terug te keren naar het
menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te slaan.
Ga als volgt te werk om de instelling te annuleren:
❒druk kortstondig op de SET/
knop, op het display knippert
"On";
❒druk op de knop
: "Off" knippert op het display;
❒druk kort op de SET/knop om terug te keren naar het
menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar
het standaardscherm zonder op te slaan.
Sensor koplampen (Gevoeligheid
schemersensor/automatische
inschakeling koplampen instellen)(voor bepaalde versies/markten)
Deze functie wordt gebruikt om de koplampen in of uit te schakelen in
functie van de sterkte van het buitenlicht.
De gevoeligheid van de schemersensor kan worden ingesteld op 3
niveaus (niveau 1 = minimum gevoeligheid, niveau 2 = matige
gevoeligheid, niveau 3 = maximum gevoeligheid).
Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om
de buitenverlichting in te schakelen (bijv. bij een lichtgevoeligheid van
niveau 3 zullen de koplampen bij zonsondergang vroeger aangaan
dan bij de niveaus 1 en 2).
Ga als volgt te werk om de gewenste lichtgevoeligheid in te stellen:
❒druk op de SET/
knop, op het display verschijnt het eerder
ingestelde niveau;❒druk op de knop "
"of"
" om te kiezen;
❒druk kort op de SET/
knop om terug te keren naar het
menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar
het standaardscherm zonder op te slaan.
Regensensor
(Afstelling gevoeligheid
regensensor)Met deze functie kan de gevoeligheid van de regensensor op 4
niveaus worden ingesteld.
Ga als volgt te werk om het gewenste gevoeligheidsniveau in te stellen:
❒druk kortstondig op de SET/
knop, op het display begint het
eerder ingestelde gevoeligheidsniveau te knipperen;
❒druk op de knop "
"of"
" om de instelling uit te
voeren;
❒druk kort op de SET/
knop om terug te keren naar het
menuscherm of druk langdurig op de knop om terug te keren naar
het standaardscherm zonder op te slaan.
Activering trip B/gegevens
(Trip B inschakelen)Met deze optie kan de weergave van Trip B (dagteller) ingeschakeld
(On) of uitgeschakeld (Off) worden. Zie voor meer informatie "Trip
computer".
Ga als volgt te werk om deze functie in- en uit te schakelen:
❒druk kortstondig op de SET/
knop om "On" of "Off" op het
display te doen knipperen in functie van wat eerder is ingesteld;
23WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 62 of 288

BESCHRIJVINGDe automatische dual-zone klimaatregeling zorgt voor een aparte
temperatuurregeling in twee zones: bestuurderszijde en
passagierszijde.
Het systeem zorgt voor het behoud van het comfort en compenseert
eventuele schommelingen door de klimaatomstandigheden.
OpmerkingDe referentietemperatuur is 22°C voor een optimale
comfortregeling.
De automatisch gecontroleerde parameters en functies zijn:
❒luchttemperatuur uit de luchtroosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de luchtroosters aan bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling van de luchtstroom);
❒inschakeling van de compressor (voor koelen/ontvochtigen van de
lucht);
❒luchtrecirculatie.
Al deze functies kunnen handmatig worden versteld door het systeem
te gebruiken en door een of meer functies te kiezen en de betreffende
parameters te wijzigen. Hierbij wordt echter de automatische regeling
van de functies die handmatig zijn gewijzigd uitgeschakeld: het
systeem grijpt alleen in om veiligheidsredenen.
De handmatige instellingen hebben altijd voorrang boven de
automatische instellingen en blijven opgeslagen tot de AUTO knop
wordt ingedrukt, behalve in de gevallen dat het systeem om
veiligheidsredenen ingrijpt.Als men handmatig een functie aanpast, blijven de andere functies
automatisch geregeld. De hoeveelheid lucht die in het interieur wordt
gevoerd houdt geen verband met de snelheid van de auto; deze wordt
elektronisch geregeld door de ventilator.
De luchttemperatuur in het interieur wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de ingestelde temperatuur op de display (behalve
wanneer het systeem is uitgeschakeld of onder bepaalde
omstandigheden waarin de compressor is uitgeschakeld).
Het systeem biedt handmatige instelling van de volgende parameters
en functies:
❒luchttemperatuur aan bestuurderszijde/passagierszijde voor;
❒ventilatorsnelheid (traploze regeling);
❒luchtverdeling met 7 standen;
❒inschakelen van de compressor;
❒snel ontwasemen/ontdooien;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakeling van het systeem.
Het klimaatregelsysteem meet de luchttemperatuur in het
interieur via een sensor van de gemiddelde
stralingstemperatuur die achter de achteruitkijkspiegel is
gemonteerd; als de conus van deze sensor door een voorwerp is
verstopt, kan zijn dat het systeem niet goed werkt.
58
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 67 of 288

Thermisch isolerende voorruit
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een thermisch isolerende voorruit
die, wanneer de auto aan zonlicht wordt blootgesteld, de
temperatuurtoename in het interieur beperkt, wat het comfort verbetert.
Vochtsensor
(voor bepaalde versies/markten)
De vochtsensor helpt te voorkomen dat de ruiten beslaan. Voor een
complete werking, is het raadzaam de AUTO functie (led N aan) in te
schakelen.
Bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat het systeem om
veiligheidsredenen de compressor automatisch aanzet en de
recirculatie uitzet.UITSCHAKELING VAN DE
KLIMAATREGELINGDruk op de
-knop (led op knop uit).
Bij uitgeschakelde klimaatregeling:
❒luchtrecirculatie aan, d.w.z. dat er geen lucht van buiten
binnenkomt;
❒de compressor is uitgeschakeld;
❒de ventilator is uitgeschakeld;
❒de achterruitverwarming kan worden in- of uitgeschakeld;
❒de AQS (Air Quality System) kan niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK De regeleenheid van het klimaatregelsysteem slaat de
ingestelde temperatuurgegevens op voordat het systeem wordt
uitgeschakeld en bewaart deze gegevens wanneer een knop van het
systeem wordt ingedrukt (behalve voor knop D).
Druk op de AUTO knop om de klimaatregeling in volledig
automatische modus te herstarten.
START&STOPAutomatische klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stop-functie (motor
afgezet wanneer de voertuigsnelheid nul is) om een passend comfort
in het interieur te garanderen.
De Start&Stop functie wordt uitgeschakeld wanneer de
buitentemperaturen uitzonderlijk hoog of laag zijn om een
comfortabele temperatuur in het interieur te kunnen verzekeren. Tijdens
deze overgangsfases wordt de motor niet afgezet, ook al is de
voertuigsnelheid nul.
Wanneer de Start&Stop-functie werkt (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), zal de regeleenheid van het klimaatregelsysteem
om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het
interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling –
LO – of snelle ontwaseming – MAX DEF – vraagt).
Bij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij voertuigsnelheid nul),
zal de luchtstroomsnelheid (indien automatisch geregeld) verminderd
worden om het comfort in het interieur zo lang mogelijk te handhaven.
De regeleenheid van het klimaatregelsysteem zal proberen om het
verslechterde comfort veroorzaakt door het afzetten van de motor zo
lang mogelijk te regelen (door de compressor en de koelvloeistofpomp
uit te schakelen), maar de werking van het klimaatregelsysteem kan
verbeterd worden door de Start&Stop-functie met de speciale toets op
het dashboard uit te schakelen.
63WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 69 of 288

Voor de werking van de dagverlichting, zie de paragraaf
“Menuopties” in dit hoofdstuk. Als de dagverlichting wordt
uitgeschakeld, gaat er bij de ring A in stand
geen enkel licht
branden.
STADSLICHT EN DIMLICHTDraai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring A fig. 39 naar
.
De dagverlichting wordt uitgeschakeld en het stadslicht en het dimlicht
worden ingeschakeld. Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden.
PARKEERLICHTENDeze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand STOP of verwijderd, door de ring A fig. 39 eerst naar
de stand
en vervolgens naar de stand
te draaien.
Het controlelampje
gaat op het instrumentenpaneel branden.
Met behulp van de richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT)
(Schemersensor)(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het Setup-menu is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de ring A fig. 39 naar
wordt gedraaid. Op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte
van het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht automatisch branden.
BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te detecteren.
In dat geval moet de verlichting handmatig ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten door de sensor worden ingeschakeld, kunnen ook
de mistlampen (voor bepaalde versies/markten) en de
mistachterlichten ingeschakeld worden.
Wanneer de lichten automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien ingeschakeld)
uitgeschakeld. De volgende keer dat de lichten automatisch
ingeschakeld worden, moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen worden gegeven, maar het
grootlicht zelf kan niet ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en schakel het dimlicht in.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn en vervolgens door
de sensor uitgeschakeld worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
Als de geactiveerde sensor slecht functioneert, worden het stadslicht en
het dimlicht ongeacht de sterkte van het omgevingslicht ingeschakeld
en wordt het defect van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond.
Het is ook mogelijk om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.
65WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page 71 of 288

INSTAPVERLICHTINGDeze functie verlicht de auto en de ruimte voor de auto wanneer de
portieren ontgrendeld worden.
Inschakeling
Als de portieren van de geparkeerde auto ontgrendeld worden met deknop op de afstandsbediening (of de achterklep ontgrendeld wordt
met behulp van
), gaan het dimlicht, het stadslicht en de
kentekenverlichting branden.
De lichten blijven circa 25 seconden branden, tenzij de portieren en
achterklep opnieuw vergrendeld worden met de afstandsbediening of
de portieren of achterklep geopend en weer gesloten worden. In
deze gevallen gaan de lichten na 5 seconden uit.
De instapverlichting kan in het Setup-menu in-/uitgeschakeld worden
(zie de paragraaf "Menuopties" in dit hoofdstuk).
RUITEN REINIGENRUITENWISSERS/-SPROEIERDe rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier.
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
De draaischakelaar A fig. 40 kan in de volgende standen worden
gezet:Oruitenwissers uit;
wissen met interval (lage snelheid);
AUTO
inschakeling regensensor (voor bepaalde versies/markten) (de
ruitenwissers passen de snelheid automatisch aan de intensiteit
van de regen aan)wissen met interval;langzaam continu wissen;snel continu wissen.
fig. 40
A0K0097
67WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER

Page:   1-10 11-20 21-30 next >