BMW 7 SERIES 2016 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 171 of 349

De aanbeveling voor pauze kan ook via iDrive
in- of uitgeschakeld en ingesteld worden:
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Aandachtassistent"4.Gewenste instelling selecteren.▷"Uit": er wordt geen aanbeveling voor
pauze gegeven.▷"Standaard": de aanbeveling voor
pauze wordt met een bepaalde waarde
gegeven.▷"Gevoelig": de aanbeveling voor pauze
wordt vroeger gegeven.
Weergave
Bij groter wordende onoplettendheid of ver‐
moeidheid van de bestuurder wordt een op‐
merking op het Control Display weergegeven,
met de aanbeveling om een pauze in te lassen.
Tijdens de weergave kunnen de volgende in‐
stellingen worden geselecteerd:
▷"Niet meer vragen"▷"Stopgelegenheden"▷"Later herinneren"
De aanbeveling voor pauze wordt na 20
minuten herhaald.
Na een pauze kan op z'n vroegst na ca. 45 mi‐
nuten weer een aanbeveling voor pauze wor‐
den weergegeven.
Grenzen van het systeem
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn en wordt er geen of een verkeerde
waarschuwing gegeven:
▷Als de tijd verkeerd is ingesteld.▷Als de gereden snelheid overwegend on‐
der ca. 70 km/h ligt.▷Bij sportieve rijstijl, bijv. bij sterke accelera‐
tie of snel rijden door bochten.▷In actieve rijsituaties, bijv. vaak veranderen
van rijbaan.▷Bij slechte toestand van het wegdek.▷Bij sterke zijwind.Seite 171VeiligheidBediening171
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 172 of 349

RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.
Adaptieve remassistent In combinatie met de actieve snelheidsregeling
zorgt dit systeem ervoor, dat de rem bij het af‐remmen in kritieke situaties nog sneller rea‐
geert.
Wegrijassistent Principe
Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.
Wegrijden met wegrij-assistent1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Na bediening van het gaspedaal wordt de auto
op zijn plaats gehouden, totdat wordt wegge‐
reden.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:
▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Seite 172BedieningRijstabiliteitsregelsystemen172
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 173 of 349

OpmerkingHet systeem ontslaat de bestuurder niet van
de verantwoordelijkheid om de rijstijl aan de si‐
tuatie aan te passen.
De rijstijl aan de situatie aanpassen en de extra
veiligheidsmarge niet beperken door meer risi‐
co's te nemen.
WAARSCHUWING
Bij het rijden met dakbelasting, bijv. met
een dakdrager, kan door het hogere zwaarte‐
punt in rijkritische situaties de rijveiligheid niet
meer gewaarborgd zijn. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met dakbelas‐
ting de Dynamische Stabiliteits Controle DSC
niet deactiveren.◀
Overzicht
Toets in de auto
DSC OFF
Controle- en waarschuwingslampjes Controlelampje knippert: DSC regelt de
aandrijf- en remkrachten.
Controlelampje brandt: DSC is uitge‐
vallen.
DSC deactiveren/activeren Door DSC uit te schakelen wordt de rijstabili‐
teit bij het accelereren en in bochten minder.
Stabiliserende ingrepen van de integraal-ac‐
tieve besturing worden alleen nog door de
achterwielbesturing uitgevoerd.
In verband met een optimale stabiliteit DSC zo
spoedig mogelijk weer inschakelen.
Dynamische stabiliteitscontrole
deactiveren
Toets ingedrukt houden tot op het in‐
strumentenpaneel het controlelampje
voor DSC OFF gaat branden en DSC OFF
wordt weergegeven.
DSC is uitgeschakeld.
Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Controle- en waarschuwingslampjes Bij gedeactiveerde DSC wordt DSC OFF weer‐
gegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC is gedeac‐
tiveerd.
Dynamische tractiecontrole
DTC
Principe Het DTC-systeem is een op tractie geoptimali‐
seerde variant van DSC.
Het systeem waarborgt bij bijzondere rijbaan‐
situaties, bijv. niet sneeuwvrij gemaakte rij‐
baan, of op losse ondergrond een maximale
tractie bij beperkte koersstabiliteit.
Bij geactiveerde DTC wordt maximale tractie
geleverd. De koersstabiliteit is bij het accelere‐
ren en bij het rijden in bochten beperkt.
Daarom zeer behoedzaam rijden.Seite 173RijstabiliteitsregelsystemenBediening173
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 174 of 349

In de volgende uitzonderlijke gevallen verdient
het aanbeveling de DTC tijdelijk in te schake‐
len:▷Rijden dooiende sneeuw of op niet ge‐
ruimde, besneeuwde rijbanen.▷Auto vrij rijden of wegrijden uit diepe
sneeuw of op losse ondergrond.▷Rijden met sneeuwkettingen.
Overzicht
Toets in de auto
DSC OFF
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij geactiveerde DTC wordt op het instrumen‐
tenpaneel TRACTION weergegeven.
Controlelampje brandt: dynamische
tractiecontrole DTC is geactiveerd.
DTC activeren/deactiveren
DTC activeren Toets indrukken.
Het instrumentenpaneel geeft TRAC‐
TION weer en het controlelampje voor DSC
OFF gaat aan.
DTC deactiveren Toets opnieuw indrukken.
TRACTION en controlelampje DSC OFF do‐
ven.
xDrive xDrive is het vierwielaandrijvingssysteem van
de auto. Door het samenwerken van xDrive en
DSC worden tractie en rijdynamiek verder ver‐
beterd. Het vierwielaandrijvingssysteem xDrive
verdeelt de aandrijfkrachten afhankelijk van
rijsituatie en gesteldheid van de weg variabel
over voor- en achteras.
Integraal-actieve besturing
Principe De integraal-actieve besturing is een combina‐tie van variabele stuuroverbrenging en achter‐
wielbesturing.
Het systeem varieert de stuuruitslag van de
wielen met betrekking tot de stuurwielbewe‐
gingen.
Bij grote stuuruitslagen en lage snelheden,
bijv. bij het manoeuvreren, wordt de wielinslag
versterkt, d.w.z. de besturing wordt directer.
De achterwielbesturing zorgt voor een verho‐
ging van de wendbaarheid doordat de achter‐
wielen in tegenstelling tot de voorwielen een
beetje worden ingeslagen.
Bij hogere snelheden worden de achterwielen
in dezelfde richting ingeslagen als de voorwie‐
len.
In kritieke rij-omstandigheden kan de inte‐
graal-actieve besturing door doelgericht sturen
van de achterwielen de auto stabiliseren voor‐
dat de bestuurder ingrijpt, bijv. in geval van
overstuur.
Algemeen
Het systeem biedt verschillende afstemmin‐
gen.Seite 174BedieningRijstabiliteitsregelsystemen174
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 175 of 349

Deze zijn gekoppeld aan de verschillende rij‐
modi van de rijbelevingsschakelaar, zie pa‐
gina 115.
AfstemmingRijmodusIntegraal-actieve besturingCOMFORT/E
CO PROComfortabel, voor optimaal
reiscomfortSPORTDynamisch, voor grotere
wendbaarheid
Rijden met sneeuwkettingen
Opmerking Bij het rijden met sneeuwkettingen, zie pa‐
gina 287, is de achterwielbesturing gedeacti‐
veerd.
Storing
Ingeval van een functiestoring zijn grotere
stuurwielbewegingen vereist, terwijl de auto in
een hoger snelheidsbereik gevoeliger op
stuurwielbewegingen reageert.
De stabiliteitsbevorderende ingreep kan ge‐
deactiveerd zijn.
Met matige snelheid en vooruitziend verder rij‐
den.
Systeem laten controleren.
Seite 175RijstabiliteitsregelsystemenBediening175
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 176 of 349

RijhulpsystemenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Handmatige
snelheidsbegrenzer
Principe
Met het systeem kan de snelheid vanaf een waarde van 30 km/h begrensd worden. Bene‐
den de ingestelde snelheidslimiet kan zonder
beperkingen worden gereden.
Overschrijding van de snelheidslimiet In bijzondere situaties kunt u de snelheidsli‐
miet bewust overschrijden door krachtig gas te
geven.
Als de rijsnelheid de ingestelde snelheidslimiet
overschrijdt, wordt een waarschuwing gege‐
ven.
Geen remingreep Als de ingestelde snelheidslimieten wordt be‐
reikt of onbewust wordt overschreden, bijv. bij
bergaf rijden, wordt er niet actief afgeremd.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.Overzicht
Toetsen op stuurwielToetsFunctieSysteem aan/uitTuimelschakelaar:
Snelheidslimiet wijzigen, zie pa‐
gina 177
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De actuele rijsnelheid wordt overgenomen als
snelheidslimiet.
Bij inschakelen tijdens stilstand wordt 30 km/h
als snelheidslimiet ingesteld.
Markering op de snelheidsmeter wordt op de
betreffende snelheid ingesteld.
Bij het inschakelen van de snelheidslimiet
wordt evt. de dynamische stabiliteitscontrole
DSC ingeschakeld en evt. omgeschakeld naar
de rijmodus COMFORT.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Het systeem wordt ook uitgeschakeld in bijv.
de volgende situaties:
▷Bij het afzetten van de motor.▷Bij het inschakelen van de snelheidsrege‐
ling.▷Bij het activeren van sommige program‐
ma's met de rijbelevingsschakelaar.
De weergaven verdwijnen.
Seite 176BedieningRijhulpsystemen176
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 177 of 349

Onderbreken
Bij ingeschakelde achteruitversnelling of stati‐
onair draaiende motor wordt het systeem on‐
derbroken.
Snelheidslimiet wijzigen
Tuimelschakelaar zo vaak naar boven of bene‐
den drukken tot de gewenste snelheidslimiet is
ingesteld.
▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de snel‐
heidslimiet telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de
snelheidslimiet op het volgende tiental van
de km/h snelheidsmeter.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.
Overschrijding van de snelheidslimiet
De snelheidslimiet kan bewust worden over‐
schreden. In deze situatie wordt geen akoesti‐
sche waarschuwing weergegeven.
Om de ingestelde snelheidslimiet bewust te
overschrijden, het gaspedaal volledig indruk‐
ken.
Als de rijsnelheid onder de ingestelde snel‐
heidslimiet komt, wordt de beperking automa‐
tisch weer actief.
Waarschuwing
Optische waarschuwing Bij het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet knippert het controle‐
lampje op het instrumentenpaneel, zo‐
lang er harder wordt gereden dan de inge‐
stelde snelheidslimiet.
Akoestische waarschuwing▷Bij een onbewuste overschrijding van de
ingestelde snelheidslimiet klinkt een ge‐
luidssignaal.▷Als de snelheidslimiet tijdens de rit onder
de rijsnelheid komt, is het signaal na ca.
30 seconden te horen.▷Als de snelheidslimiet bewust wordt over‐
schreden door het gaspedaal volledig in te
drukken, is er geen signaal te horen.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Markering van de snelheidslimiet
Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering groen: systeem is
actief.▷Markering oranje/wit: sys‐
teem is onderbroken.▷Geen markering: systeem is
uitgeschakeld.
Controlelampje
▷Controlelampje brandt: het sys‐
teem is ingeschakeld.▷Controlelampje knippert: de inge‐
stelde snelheidslimiet wordt over‐
schreden.▷Controlelampje grijs: het systeem is onder‐
broken.Seite 177RijhulpsystemenBediening177
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 178 of 349

StatusweergaveDe weergave van de ingestelde snel‐
heidslimiet verdwijnt na korte tijd.
Snelheidsregeling
Principe De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
De gewenste snelheid wordt ook op neer‐
waartse hellingen gehandhaafd. Op opwaartse
hellingen kan de snelheid echter afnemen als
het motorvermogen niet toereikend is.
In de rijmodus ECO PRO kan de rijsnelheid in
verband met de verbruiksvriendelijke rijstijl in
sommige gevallen boven of onder de inge‐
stelde snelheid komen, bijv. op hellingen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.▷Bij gladheid op de weg, mist, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
Er bestaat kans op een ongeval of schade. Het
systeem alleen gebruiken als het rijden met
constante snelheid mogelijk is.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 178.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 179.
Snelheidsregeling voortzetten, zie
pagina 179.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 179.
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Seite 178BedieningRijhulpsystemen178
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 179 of 349

OnderbrekenBij ingeschakeld systeem toets in‐
drukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als DTC wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 179.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
De maximaal instelbare snelheid hangt af
van de auto.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het gaspedaal te
trappen.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Ver‐
der drukken dan het drukpunt verhoogt de
snelheid nog meer.
Snelheidsregeling voortzetten
Toets in onderbroken toestand in‐
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering groen: systeem is
actief.▷Markering oranje/wit: sys‐
teem is onderbroken.Seite 179RijhulpsystemenBediening179
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page 180 of 349

▷Geen markering: systeem is uitgeschakeld.
ControlelampjeControlelampje groen: het systeem is
actief.
Controlelampje grijs: het systeem is
onderbroken.
Geen controlelampje: het systeem is uitge‐
schakeld.
Statusweergave De weergave van de ingestelde gewen‐
ste snelheid verdwijnt na korte tijd.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up Display Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie, ACC
Principe
Met dit systeem kan een gewenste rijsnelheid
worden gekozen die bij vrije rijbaan door de
auto automatisch wordt gehandhaafd.
Binnen hetgeen mogelijk is past het systeem
de snelheid automatisch aan een langzamere
voorligger aan.
De afstand die het systeem tot de voorligger
aanhoudt, kan worden gevarieerd. Deze is om
veiligheidsredenen snelheidsafhankelijk.
Om op afstand te blijven reduceert het sys‐
teem automatisch de snelheid, remt het even‐
tueel licht en versnelt het opnieuw als het
voorliggendevoertuig sneller beweegt.
Als het voorliggende voertuig tot stilstand af‐
remt en na korte tijd vertrekt, kan het systeem
dit in het gegeven kader registreren. De eigen
auto wordt automatisch afgeremd en accele‐
reert weer.
Als het voorliggende voertuig na langere tijd
weer vertrekt, kort het gaspedaal bedienen of
de betreffende toets indrukken om het sys‐
teem weer te activeren. De auto accelereert
automatisch.
Zodra de rijbaan vrij is, wordt tot de gewenste
rijsnelheid versneld.
Voorliggers worden door een radarsensor en
een camera geregistreerd.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
De gewenste snelheid wordt ook op neer‐
waartse hellingen gehandhaafd. Op opwaartse hellingen kan de snelheid echter afnemen als
het motorvermogen niet toereikend is.
In de rijmodus ECO PRO kan de rijsnelheid in
verband met de verbruiksvriendelijke rijstijl in
sommige gevallen boven of onder de inge‐
stelde snelheid komen, bijv. op hellingen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀Seite 180BedieningRijhulpsystemen180
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15

Page:   < prev 1-10 ... 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 ... 350 next >