BMW 7 SERIES 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Manufacturer: BMW, Model Year: 2016, Model line: 7 SERIES, Model: BMW 7 SERIES 2016Pages: 349, PDF Size: 5.97 MB
Page 211 of 349

hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
Overzicht
Ultrasone sensoren
Met de vier ultrasone sensoren aan de zijkant,
pijl, en de ultrasone sensoren van de PDC in de
bumpers worden de parkeerruimten opgeme‐
ten en de afstanden tot obstakels bepaald.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden, zie pa‐
gina 320.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minimaal 30 cm op de
sensoren spuiten.▷Niets op de sensoren plakken.
Camera's
In aanvulling op de ultrasoonsensoren wordt
de inparkeersituatie bij het op afstand bediend
parkeren geregistreerd door vier camera's.
Frontcamera.
Achteruitrijcamera.
Twee camera's bevinden zich onder in de bui‐
tenspiegelhuizen.
Door vuil op de cameralenzen kan de werking
nadelig worden beïnvloed. Cameralens reini‐
gen, zie pagina 320.
Voorwaarden
Geschikte parkeerruimte
▷In de parkeerruimte kan vooruit, in het mid‐
den en recht ingeparkeerd worden.▷Breedte van de parkeerruimte: eigen
breedte van de auto zonder buitenspiegels
plus ca. 0,4 m aan elke zijde, pijl 1.Seite 211RijhulpsystemenBediening211
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 212 of 349

▷Afstand tot de parkeerruimte, max. 2 m,
pijl 2.▷De bestuurder bevindt zich met de
BMW displaysleutel bij het op afstand be‐
diend parkeren buiten de auto.
Maximale afstand tot de auto:▷Achter de auto, ca. 3–4 m, pijl 3.▷Opzij van de auto, ca. 1,5 m, pijl 4.▷Helling max. 5 %.▷Geen duplexgarages.
Vooruit inparkeren Bij het vooruitrijden voert het systeem eventu‐
eel geringe stuurcorrecties uit.
1.Vooruit, in het midden en recht naar de
parkeerruimte toerijden en op een afstand
van ten hoogste 2 m stoppen.2.Parkeerrem inschakelen en rijden-stand-
by met de start-stop-toets uitschakelen.3.Alle inzittenden uitstappen laten en de por‐
tieren sluiten.4.Evt. display van BMW displaysleutel in‐
schakelen en displayvergrendeling ophef‐
fen, zie pagina 56.
Op de BMW displaysleutel omschakelen
naar het menu: "Afstandsbest. parker."5. De toets aan de zijkant van de BMW dis‐
playsleutel gedurende de hele inparkeer‐
procedure ingedrukt houden.6.Wachten tot rijden-stand-by op het display
weergegeven wordt. Eventueel tekstmel‐
dingen in acht nemen.7."Engine Start": button aanraken. De motor
wordt gestart.8.Om de inparkeerprocedure te starten: op
het display het pijlsymbool voor vooruitrij‐
den aanraken of het autosymbool lang‐
zaam naar voren slepen.
Toets ingedrukt houden: de auto ver‐
plaatst zich zolang de toets wordt inge‐
drukt. De toets bij obstakels in het rijg‐
edeelte loslaten, om de auto te kunnen
stoppen.
Voor manoeuvreerbewegingen: pijlsym‐
bool voor achteruitrijden aanraken of auto‐
symbool langzaam naar achteren slepen.9.Als het inparkeren is voltooid de toets aan
de zijkant van de BMW displaysleutel losla‐
ten of de betreffende button op het display
aanraken. De auto stopt.
Auto vergrendelen.
De parkeerrem wordt ingeschakeld en de
gereedheid uitgeschakeld.
Parkeerprocedure afbreken,
onderbreken, voortzetten
Parkeerprocedure afbreken of onderbreken:
de toets loslaten. De auto stopt met een
noodstop.
Parkeerprocedure voortzetten:
de toets bin‐
nen 30 seconden opnieuw indrukken.
Achteruit uitparkeren Bij het achteruitrijden rijdt de auto rechtuit,
zonder te sturen, naar achteren.
1.Evt. display van BMW displaysleutel in‐
schakelen en displayvergrendeling ophef‐
fen, zie pagina 56.2.Auto ontgrendelen.3.Op de BMW displaysleutel omschakelen
naar het menu: "Afstandsbest. parker."4. De toets aan de zijkant van de BMW dis‐
playsleutel gedurende de hele uitparkeer‐
procedure ingedrukt houden.5.Wachten tot rijden-stand-by op het display
weergegeven wordt. Eventueel tekstmel‐
dingen in acht nemen.6."Engine Start": button aanraken. De motor
wordt gestart.7.Om de uitparkeerprocedure te starten: op
het display het pijlsymbool voor achteruit‐
rijden aanraken of het autosymbool lang‐
zaam naar achteren slepen.Seite 212BedieningRijhulpsystemen212
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 213 of 349

Toets ingedrukt houden: de auto ver‐
plaatst zich zolang de toets wordt inge‐
drukt. De toets bij obstakels in het rijg‐
edeelte loslaten, om de auto te kunnen
stoppen.8.Als het uitparkeren is voltooid de toets aan
de zijkant van de BMW displaysleutel losla‐
ten of de betreffende button op het display
aanraken. De auto stopt.
De parkeerrem wordt ingeschakeld en de
rijden-stand-by uitgeschakeld.
Parkeerprocedure afbreken,
onderbreken, voortzetten
Parkeerprocedure afbreken of onderbreken:
de toets loslaten. De auto stopt met een
noodstop.
Parkeerprocedure voortzetten:
de toets bin‐
nen 30 seconden opnieuw indrukken.
Meldingen op de BMW displaysleutel Het symbool geeft aan dat meldingen
van het systeem aanwezig zijn. Door
het aantippen van het symbool worden
de meldingen weergegeven.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Geen parkeerondersteuning De parkeerassistent biedt in de volgende situ‐
aties geen ondersteuning:
▷In scherpe bochten.▷Bij rijden met aanhangwagen.Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:▷Op een oneffen ondergrond, bijv. bij grind‐
wegen.▷Op een gladde ondergrond.▷Op steile hellingen of afdalingen.▷Bij opeengehoopte bladeren of sneeuw op
de parkeerplaats.▷Bij gemonteerd reservewiel.▷Bij veranderingen in een reeds opgemeten
parkeerruimte.▷Bij greppels of afgronden, bijv. een haven‐
kant.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:
▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.Seite 213RijhulpsystemenBediening213
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 214 of 349

▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.▷Bij kleine en lage objecten, bijv. kisten.▷Bij obstakels en personen aan de rand van
de rijbaan.▷Bij zachte of met schuimstof omhulde ob‐
stakels.▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Er kunnen eventueel parkeerruimten worden
herkend, die daartoe niet geschikt zijn, of ge‐
schikte parkeerruimten worden niet herkend.
Waarschuwing kruisend
verkeer
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken de verkeerssituatie in een ruime boog
achter de auto.
Bij onoverzichtelijke uitritten of bij het uitpar‐
keren uit dwarsparkeerruimten worden van de
zijkant naderende verkeersdeelnemers vroeger
door het systeem herkend dan dat dit vanuit de
bestuurdersstoel mogelijk is.
Het systeem geeft het naderen van andere
verkeersdeelnemers aan.
Het lampje in de buitenspiegel gaat branden,
eventueel klinkt een geluidssignaal en op het
Control Display wordt de betreffende weer‐
gave opgeroepen.
Bij een overeenkomstige uitvoering wordt ook
de verkeerssituatie vóór de auto bewaakt.
Daartoe bevinden zich nog twee radarsenso‐
ren in de voorbumper.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistentiesystemen
Seite 214BedieningRijhulpsystemen214
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 215 of 349

Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bij een overeenkomstige uitvoering bevinden
zich nog twee radarsensoren in de voorbum‐
per.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Systeem inschakelen/uitschakelen
1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Instellingen"4."Waarschuwing kruisend verkeer"5."Waarschuwing kruisend verkeer"
Automatisch inschakelen
Als het systeem via het Control Display is ge‐
activeerd, wordt het automatisch ingeschakeld
zodra de PDC of Panorama View actief is.
Automatisch uitschakelen
Het systeem schakelt in de volgende situaties
automatisch in:▷Bij harder dan stapvoets rijden.▷Bij actieve stuur- en spoorassistent, bij
overschrijding van een bepaalde afstand.▷Bij een actieve parkeerprocedure van de
parkeerassistent.
Weergave
Lampje in buitenspiegel
Het lampje in de buitenspiegel knippert als de
achterste sensoren een voertuig herkennen en
de eigen auto achteruit beweegt.
Weergave op het PDC-display
Het betreffende randgebied op het PDC-dis‐
play knippert rood als de sensoren een voer‐
tuig herkennen.
Seite 215RijhulpsystemenBediening215
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 216 of 349

Weergave op het cameradisplay
Het betreffende randgebied, pijl 1, op het ca‐
meradisplay knippert rood als de sensoren een
voertuig herkennen.
Gele lijnen, pijl 2, geven de voor- of achterzijde
van de eigen auto aan.
Akoestische waarschuwing
Naast de optische weergave klinkt er een
waarschuwingssignaal als de eigen auto in de
betreffende richting beweegt.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
zeer hoog is.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.▷Als kruisende objecten zeer langzaam be‐
wegen.▷Als zich in het gezichtsveld van de senso‐
ren andere objecten bevinden die het krui‐
sende verkeer aan het gezicht onttrekken.
Als de aanhangwagencontactdoos bezet is,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, is de waarschuwing kruisend
verkeer niet beschikbaar voor het gebied ach‐
ter de auto.Seite 216BedieningRijhulpsystemen216
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 217 of 349

RijcomfortUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Luchtvering Principe De luchtvering waarborgt een optimaal rijcom‐
fort bij alle ladingstoestanden. Door de varia‐
bele instelling bij de voor- en achteras wordt
de vering aangepast aan de toestand van de
auto.
Algemeen
Bij oneffenheden in het wegdek kan de auto
omhoog worden gebracht om de bodemvrij‐
heid te vergroten.▷Normaal niveau, bij normale wegdektoe‐
stand.▷Verhoogd niveau, bij slechte wegdektoe‐
stand.
In de rijmodus SPORT, zie pagina 115, of bij
hogere snelheden wordt de auto omlaagge‐
bracht.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Bij het omlaagbrengen van de auto kun‐
nen lichaamsdelen worden ingeklemd. Er be‐
staat kans op letsel. Bij het omlaagbrengen van
de auto erop letten dat het bewegingsgebied
onder de auto en onder de wielkastranden vrij
is.◀
Bij het trekken van een aanhanger is uitslui‐
tend het normale niveau beschikbaar.
Overzicht
Toets in de auto
Niveau-instelling
Niveau handmatig instellen Toets indrukken.
Bij lage snelheden wordt de auto bij het active‐
ren van de toets op het verhoogde niveau ge‐
bracht.
Vanaf een snelheid van ca. 35 km/h wordt de
auto automatisch omlaaggebracht naar het
normale niveau.
Weergave
▷LED uit: normaal niveau.▷LED knippert: niveau wordt ingesteld.▷LED brandt: verhoogd niveau.▷LED knippert snel: instelling van het niveau
niet mogelijk.Seite 217RijcomfortBediening217
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 218 of 349

Grenzen van het systeem
Bij meerdere handmatige niveauwisselingen
kort achter elkaar wordt het systeem evt. uit‐
geschakeld. De snel knipperende LED in de
toets geeft aan, dat het systeem tijdelijk niet
beschikbaar is.
Band vervangen
Voor het vervangen van een band het systeem
uitschakelen:
Toets ca. 7 seconden ingedrukt houden
en loslaten. De LED knippert snel.
Systeem activeren:
Het systeem wordt bij het wegrijden automa‐
tisch weer geactiveerd.
StoringEr wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven. Het systeem vertoont storing. De auto
heeft veranderde rijeigenschappen of een dui‐
delijk merkbaar beperkt rijcomfort. Eventueel
door een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist laten controleren.
Lange periode van stilstand Bij lange perioden van stilstand kan de auto
een lagere stand innemen. Dit betreft geen
storing.
Dynamische
schokdempercontrole
Principe Het systeem reduceert ongewenste bewegin‐
gen van de auto bij een dynamische rijstijl of
een oneffen wegdek.
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.Algemeen
Het systeem biedt verschillende schokdempe‐
rafstemmingen.
Deze zijn gekoppeld aan de verschillende rij‐
modi van de rijbelevingsschakelaar, zie pa‐
gina 115.
AfstemmingRijmodusSchokdemperafstem‐
mingCOMFORT PLUSComfortabelSPORTStugCOMFORT/ECO
PROGebalanceerd
Executive Drive Pro
Principe Executive Drive Pro is een actief geregeld on‐
derstel. Het verhoogt het rijcomfort en minima‐
liseert tegelijkertijd het overhellen in bochten.
Hierdoor worden zowel de wendbaarheid als
het comfort van de auto hoger.
Executive Drive Pro omvat de volgende syste‐
men
▷Actieve demperinstelling, zie pagina 218.▷Actieve stabilisatie tegen overhellen, zie
pagina 219.
Actieve demperinstelling
Principe Het systeem vergroot het rijcomfort. Met be‐
hulp van een camera bij de binnenspiegel
wordt het wegdek herkend en wordt de dem‐
ping automatisch aangepast.
Seite 218BedieningRijcomfort218
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 219 of 349

Overzicht
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Algemeen
Het systeem is tot een snelheid van 140 km/h
acief.
Grenzen van het systeem
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij snelle stuuruitslagen.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
of de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷In het donker.Storing
Bij een storing van de camera wordt een
Check-Control-melding weergegeven. De
dichtstbijzijnde Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of een specialist opzoeken.
Actieve stabilisatie tegen
overhellen
Principe Het systeem reduceert het overhellen van de
carrosserie, zoals dat optreedt bij snel rijden in
bochten of bij snelle uitwijkmanoeuvres.
Het overhellen van de auto wordt tegengegaan
door permanente aanpassing van de instelling
bij de voor- en achteras. De auto wordt daar‐
door voortdurend gestabiliseerd.
Wendbaarheid en rijcomfort worden in alle rij‐
omstandigheden verbeterd.
Algemeen
Het systeem biedt verschillende afstemmin‐
gen.
Deze zijn gekoppeld aan de verschillende rij‐
modi van de rijbelevingsschakelaar, zie pa‐
gina 115.
AfstemmingRijmodusAfstemmingCOMFORT/COMFORT PLUSComfortabelSPORTStugSeite 219RijcomfortBediening219
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 220 of 349

KlimaatregelingUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Airconditioning Overzicht
Schakelaar in middenconsoleToetsFunctieTemperatuur, zie pagina 221.Aircofunctie, zie pagina 221.Maximaal koelen, zie pa‐
gina 221.ToetsFunctieAUTO-programma, zie pa‐
gina 221.Luchtrecirculatiefunctie, zie
pagina 222.Luchthoeveelheid handmatig,
zie pagina 222.Luchtverdeling, handmatig, zie
pagina 222.SYNC-programma, zie pa‐
gina 223.Ruit ontdooien en ontwase‐
men, zie pagina 223.Achterruitverwarming, zie pa‐
gina 223.Actieve stoelventilatie, zie pa‐
gina 94.Stoelverwarming, zie pa‐
gina 93.Ambient Air pakket, zie pa‐
gina 229.
Aircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Inschakelen
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van:
▷Achterruitverwarming.▷Linker toetszijde Luchthoeveelheid.▷Stoelverwarming.▷Stoelventilatie.▷SYNC-programma.Seite 220BedieningKlimaatregeling220
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15