BMW 7 SERIES 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 181 of 349
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 181.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 182.
Snelheidsregeling met laatste instel‐
ling voortzetten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand vergroten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand verkleinen, zie pagina 183.Met stuur- en spoorassistent:
Afstand instellen, zie pagina 183.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 182.
Speed Limit Assist: voorgestelde
snelheid overnemen, zie pa‐
gina 187.Met stuur- en spoorassistent:
Stuur- en spoorassistent incl. file-
assistent aan/uit, zie pagina 189.Radarsensor
De radarsensor bevindt zich vooraan in de
bumper.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Seite 181RijhulpsystemenBediening181
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 182 of 349
Uitschakelen
Bij uitschakelen in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken Bij geactiveerde toestand toets in hetstuurwiel indrukken.
Bij onderbreken in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als DTC wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.▷Als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
en het bestuurdersportier worden ge‐
opend.▷Als het systeem reeds lang geen objecten
herkent, bijv. op weinig bereden routes
zonder randbegrenzing.▷Wanneer het detectiegebied van de radar
verstoord is, bijv. door vuil of hevige neer‐
slag.▷Na een langere stilstand, wanneer de auto
door het systeem tot stilstand is afgeremd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door te grote
snelheidsverschillen t.o.v. andere voertuigen,
bijv. in de volgende situaties:▷Snel van achteren naderen van een lang‐
zaam rijdend voertuig.▷Plotseling uitwijkend voertuig naar de ei‐
gen rijbaan.▷Snel naar stilstaande voertuigen toe rijden.
Er bestaat kans op letsel of levensgevaar. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel weergegeven, zie pa‐
gina 184.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Snelheid wijzigen Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
Seite 182BedieningRijhulpsystemen182
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 183 of 349
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
Tuimelschakelaar in de betreffende stand hou‐
den om de actie te herhalen.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand verkleinen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand vergroten
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Met stuur- en spoorassistent: afstand
instellen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Snelheidsregeling voortzetten
Algemeen Bij onderbroken systeem de toets in‐
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van rijden-stand-by.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
na korte tijd in oranje/wit: geen automa‐
tisch wegrijden.
Door het indrukken van de toets kan
de tijd, waarin automatisch wordt
weggereden, worden verlengd.
Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is weggere‐
den.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
Seite 183RijhulpsystemenBediening183
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 184 of 349
stand gebracht en staat achter een ander voer‐
tuig:1. Toets indrukken, om een opgesla‐
gen gewenste rijsnelheid op te roepen.2.Rem loslaten.3.Als de voorligger wegrijdt:▷Kort het gaspedaal bedienen.▷ Toets indrukken.▷Tuimelschakelaar indrukken.
Omschakelen tussen
snelheidsregeling met/zonder
afstandsregeling
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op voorlig‐
gend verkeer, maar houdt de opgeslagen snel‐
heid aan. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. Gewenste rijsnelheid aan de verkeers‐
situatie aanpassen en eventueel remmen.◀
Omschakelen naar snelheidsregeling zonder
afstandsregeling:
Zonder stuur- en spoorassistent: toets
ingedrukt houden of
Toets ingedrukt houden.
Met stuur- en spoorassistent: toets in‐
gedrukt houden.
Om terug te schakelen naar snelheidsregeling
met afstandsregeling, toets nogmaals indruk‐
ken.
Na het omschakelen wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering groen: systeem is
actief.▷Markering oranje/wit: sys‐
teem is onderbroken.▷Geen markering: systeem is
uitgeschakeld.
Statusweergave
De weergave van de ingestelde gewen‐
ste snelheid verdwijnt na korte tijd.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Voertuigafstand De gekozen afstand tot het voorliggende voer‐
tuig wordt weergegeven.
SymboolBeschrijvingAfstand 1Afstand 2Afstand 3
Komt overeen met ca. de helft
van de waarde van de km/h-
weergave in meters. Is na de
eerste keer inschakelen van
het systeem ingesteld.Afstand 4Seite 184BedieningRijhulpsystemen184
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 185 of 349
SymboolBeschrijvingSysteem onderbroken.Afstandsregeling gedeacti‐
veerd, omdat het gaspedaal
werd bediend.Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is wegge‐
reden.
ACC accelereert niet. Om te accelereren,
ACC activeren door bijv. kort gas te geven of
de tuimelschakelaar in te drukken.
De instelling van de afstand wordt opgeslagen
voor het momenteel gebruikte bestuurder‐
sprofiel.
Controle- en waarschuwingslampjesSymboolBeschrijvingSymbolen groen:
Voorligger gedetecteerd. Het
systeem houdt de ingestelde
afstand tot de voorligger aan.Voertuigsymbool knippert:
Aan de voorwaarden voor het
gebruik van het systeem wordt
niet meer voldaan.
Het systeem is gedeactiveerd,
maar remt tot de actieve over‐
name door het intrappen van
de rem of het gaspedaal.Voertuigsymbool en afstands‐
balk knipperen rood en er klinkt
een signaal:
Oproep om in te grijpen door
remmen en evt. uitwijken.
Weergaven in het Head-Up Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Afstandsinformatie Het symbool wordt weergegeven, als
de afstand tot de auto die voor u rijdt te
gering is.
De afstandsinformatie is in de volgende geval‐
len actief:
▷Actieve snelheidsregeling uitgeschakeld.▷Weergave in het Head-Up Display geselec‐
teerd, zie pagina 132.▷Afstand te kort.Seite 185RijhulpsystemenBediening185
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 186 of 349
▷Snelheid boven ca. 70 km/h.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Snelheidsbereik
Het optimale toepassingsgebied zijn goed in‐
gerichte straten.
De minimaal instelbare snelheid bedraagt
30 km/h.
Bij een snelheid boven 210 km/h.
Het systeem kan ook in stilstand worden geac‐
tiveerd.
Bij gebruik altijd de wettelijk voorgeschreven
maximale snelheid in acht nemen.
Na het overschakelen op snelheidsregeling
zonder afstandsregeling kunnen ook hogere
gewenste rijsnelheden worden gekozen.
Detectiegebied
Het detectievermogen van het systeem en het
automatische remvermogen zijn beperkt.
Tweewielers worden bijv. mogelijk niet waar‐
genomen.
Vertraging
Het systeem vertraagt niet in de volgende situ‐
aties:▷Bij voetgangers of dergelijke langzame ver‐
keersdeelnemers.▷Bij rode verkeerslichten.▷Bij kruisend verkeer.▷Bij tegemoetkomend verkeer.
Invoegende voertuigen
Een voorligger wordt pas herkend, als deze
zich volledig op de eigen strook bevindt.
Bij het plotseling uitwijken van een voorligger
op uw rijstrook kan het systeem de ingestelde
afstand soms niet meer zelfstandig herstellen.
Dit geldt ook voor grote snelheidsverschillen
ten opzichte van voor u rijdende voertuigen,
bijv. bij het snel naderen van een vrachtauto.
Het systeem verzoekt u om bij een met zeker‐
heid gedetecteerde voorligger in te grijpen
door af te remmen en eventueel uit te wijken.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Seite 186BedieningRijhulpsystemen186
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 187 of 349
Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie voor het herkennen en reageren bij
het naar stilstaande voertuigen toe rijden kan
in de volgende situaties beperkt zijn:
▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij uitval of verontreiniging van de camera.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Speed Limit Assist
Principe Als de systemen in de auto, bijv. snelheidsli‐
mietinformatie, zie pagina 126, een wijziging
van de snelheidsbegrenzing langs de route
herkennen, dan wordt deze nieuwe snelheids‐
waarde voor de actieve snelheidsregeling,
ACC, voorgesteld over te nemen als nieuwe
gewenste snelheid. Door het drukken op de
linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel kan
de nieuwe gewenste rijsnelheid overgenomen
of geweigerd worden.
Seite 187RijhulpsystemenBediening187
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 188 of 349
OpmerkingBij auto's zonder navigatiesysteem erop letten
dat in de systeeminstellingen van de auto, zie
pagina 37, de in het betreffende land geldende
maateenheid voor de afstand is ingesteld. Bij
een afwijkende instelling kan anders worden
verzocht om een verkeerde snelheidswaarde
over te nemen.
In-/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Speed Limit Assist"4."Speed Limit Assist"
Groen symbool en bedieningsterug‐
melding: het symbool en een bedie‐
ningsterugmelding worden bij inge‐
schakeld systeem en ingeschakelde
snelheidsregeling in het instrumentenpaneel
weergegeven.
Speed Limit Assist gebruiken Als de systemen in de auto een wijziging van
de snelheidsbegrenzing langs de route her‐
kennen, wordt de nieuwe snelheidsbegrenzing
in het instrumentenpaneel weergegeven en
wordt voorgesteld deze over te nemen:
SymboolFunctieVerkeersbord brandt groen: her‐
kende wijziging van een snel‐
heidsbegrenzing met directe in‐
gang.
Een afstandindicatie achter het
symbool geeft evt. een verande‐
ring van de snelheidsbeperking
binnen een bepaalde afstand aan.Een groene pijl geeft aan dat de
nieuwe snelheid hoger of lager is
dan de ingestelde gewenste rij‐
snelheid. Bovendien wordt in de
snelheidsaanduiding het gebied
tussen de actuele snelheid en de
nieuwe gewenste rijsnelheid
groen gemarkeerd.
Overnemen van de voorgestelde waarde als
gewenste snelheid:
De linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel
kort, overeenkomstig de richting van de
groene pijl, omhoog- of omlaagdrukken. De
nieuwe snelheid wordt overgenomen en afge‐
regeld. De groene markering in de snelheids‐
meter verdwijnt.
Weigeren van de voorgestelde waarde:
De tuimelschakelaar kort in de andere richting
dan de groene pijl drukken.
Snelheidsaanpassing Er kan worden ingesteld of de snelheidsbe‐
grenzing exact overgenomen wordt, of met
een tolerantie van –15 km/h tot +15 km/h.
Instellen
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Speed Limit Assist"Seite 188BedieningRijhulpsystemen188
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 189 of 349
4."Voorstel aanpassen:"5.Stel de gewenste waarde in.
Stuur- en spoorassist. incl.
file-assistent
Principe Het systeem ondersteunt de bestuurder om de
auto binnen de rijbaan te houden. Daarvoor
stuurt het systeem zo nodig zelfstandig, bijv.
bij het rijden in bochten.
Afhankelijk van de snelheid oriëntieert het sys‐
teem zich op de rijbaanbegrenzingen of op
voorliggers.
Algemeen Het systeem bepaalt de positie van de rijbaan‐
begrenzingen en de voorligger met behulp van
vijf radarsensoren en een camera.
Sensoren aan het stuurwiel herkennen of het
stuurwiel aangeraakt wordt.
Om het systeem te gebruiken, het stuurwiel
vastpakken.
Het systeem wordt gedeactiveerd zodra het
stuurwiel niet langer aangeraakt wordt.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets op het stuurwielToetsFunctieStuur- en spoorassistent incl. file-
assistent in-/uitschakelen, zie pa‐
gina 190.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de bum‐
pers.
Voorbumper midden
Voorbumper zijkant
Achterbumper
Seite 189RijhulpsystemenBediening189
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 190 of 349
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Snelheid onder 210 km/h.▷Voldoende breedte van de rijstrook.▷Boven 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden wordt herkend.▷Beneden 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden of een voorligger wordt her‐
kend.▷Ten minste één hand aan de stuurwielrand.▷Voldoende straal van de bocht.▷Rijden in het midden van de rijstrook.▷Richtingaanwijzer niet bediend.▷Kalibratieprocedure van de camera direct
na aflevering van de auto is afgesloten.
In-/uitschakelen
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
als aan alle functievoorwaarden is voldaan, zie
pagina 190.
Stuurwielsymbool brandt groen.
Het systeem is actief.
Bij ingeschakeld systeem zijn de persoons‐
waarschuwing met City-remfunctie en de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij ac‐
tief. De instelling op het Control Display blijft
ongewijzigd.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergave gaat uit.
Het systeem voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Automatisch onderbreken De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Bij een snelheid boven 210 km/h.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een krachtige stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Wanneer na een bepaalde tijd geen rij‐
baanbegrenzing wordt herkend en er rijdt
geen voertuig vooruit.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem is onderbroken en voert
geen verdere stuurbeweging uit.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Seite 190BedieningRijhulpsystemen190
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15