BMW X6 M 2016 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 141 of 268

Dynamische stabiliteitscontrole
activeren
Toets indrukken.
DSC OFF en controlelampje DSC OFF
doven.
Over M Drive Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4."DSC OFF"
Om gewenst M Drive met de geselecteerde in‐
stellingen op te roepen, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷
Een melding verschijnt in het instrumentenpa‐
neel. Deze melding door opnieuw indrukken
van de toets bevestigen.
Controle- en waarschuwingslampjes
Bij gedeactiveerde DSC wordt DSC OFF weer‐
gegeven op het instrumentenpaneel.
Controlelampje brandt: DSC is gedeac‐
tiveerd.
xDrive
xDrive is het vierwielaandrijvingssysteem van
uw auto. Door het samenwerken van xDrive en
DSC worden tractie en rijdynamiek verder ver‐
beterd. Het vierwielaandrijvingssysteem xDrive
verdeelt de aandrijfkrachten afhankelijk van
rijsituatie en gesteldheid van de weg variabel
over voor- en achteras.
Weergave op het Control Display
xDrive aanzicht tonen1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "xDrive-weergave"
De volgende gegevens worden weergegeven:
▷Met navigatiesysteem: kompasweergave
t.o.v. de rijrichting▷Hellingshoek in langsrichting, met vermel‐
ding van graden en procenten▷Hellingshoek in dwarsrichting, met vermel‐
ding van graden▷Grafische weergave van stuuruitslag
Verdeling van het aandrijfkoppel
weergeven
1."Auto-info"2."xDrive-status"3. "Aandrijfkoppelverd."
Hill Descent Control HDC
Principe HDC is een bergafrijhulp die de snelheid op
steile hellingen automatisch regelt. Zonder dat
er geremd wordt, beweegt de auto zich iets
sneller dan stapvoets.
HDC kan onder ca. 35 km/h worden geacti‐
veerd. Bij bergafwaarts rijden vermindert de
auto de snelheid tot ca. stapvoets rijden en
houdt deze snelheid constant aan.
Zolang er actief wordt geremd, schakelt het
systeem in stand-by. Er wordt dan niet meer
met het systeem geremd.
Gebruik HDC alleen bij lage versnellingen of in
de keuzehendelstanden D of R.
Snelheid verhogen of verlagen Snelheidsregeling in het bereik van ca. 6 km/h
tot ca. 25 km/h kunt u met de tuimelschakelaar
Seite 141RijstabiliteitsregelsystemenBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 142 of 268

van de snelheidsregeling op het stuurwiel in‐
stellen. De snelheid van de auto kan door licht
gas geven worden gewijzigd.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
boven drukken: snelheid stapsgewijs ver‐
hogen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar boven drukken: snelheid neemt
toe zolang op de tuimelschakelaar wordt
gedrukt.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt naar
beneden drukken: snelheid stapsgewijs
verlagen.▷Tuimelschakelaar tot door het drukpunt
heen naar beneden drukken: snelheid
wordt bij het vooruitrijden tot ca. 10 km/h
verlaagd, bij het achteruitrijden tot ca.
6 km/h.
HDC activeren
Toets indrukken, LED boven de toets
brandt.
HDC deactiveren
Toets opnieuw indrukken, de LED dooft.
HDC wordt automatisch gedeactiveerd
boven ca. 60 km/h.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Op de snelheidsmeter wordt de
gekozen snelheid weergegeven.▷Groen: systeem remt de
auto af.▷Oranje: systeem in stand-by.
Storing
Op het instrumentenpaneel wordt een melding
weergegeven. HDC is niet beschikbaar, bijv.
vanwege hoge temperatuur van de remmen.
Vertical Dynamic Control Principe Het systeem reduceert ongewenste bewegin‐
gen van de auto bij een dynamische rijstijl of
een oneffen wegdek.
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.
Programma Instelmogelijkheden bij de afstelling van de
schokdempers:
▷"Comfort": comfortgeoriënteerd.▷"Sport": gebalanceerd.▷"Sport Plus": consequent sportief.Seite 142BedieningRijstabiliteitsregelsystemen142
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 143 of 268

Programma selecteren
Over M Drive
Op het Control Display:1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
Instelling wordt bij actieve M Drive direct
overgenomen.
Om gewenste M Drive met de geselecteerde
instellingen te activeren, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷
Met toetsen
Toets zo vaak indrukken tot het gewen‐
ste programma op het instrumentenpa‐
neel wordt weergegeven.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Vertical Dynamic Control met geselec‐
teerd programma bij geactiveerde
weergave van de systeemtoestanden
van de rijdynamiek, zie pagina 95.
Servotronic
Principe
De Servotronic varieert de bij het sturen beno‐
digde stuurkracht, afhankelijk van de snelheid.
Bij lage snelheden wordt de stuurkracht sterk
ondersteund, d.w.z. bij het sturen is geringe
kracht nodig. Met toenemende snelheid wordt
de ondersteuning van de stuurkracht vermin‐
derd.
Tevens wordt de stuurkracht aangepast aan de
desbetreffende rijdmodus, zodat een spor‐
tieve-directe, resp. comfortabele stuurge‐
dracht wordt overgebracht.
Programma Instelmogelijkheden van de stuurkracht:▷"Comfort": laag.▷"Sport": middel.▷"Sport Plus": hoog.
Programma selecteren
Over M Drive
Op het Control Display:
1."Instellingen"2."M Drive 1" of "M Drive 2"3. Symbool selecteren.4.Gewenst programma selecteren.
Instelling wordt bij actieve M Drive direct
overgenomen.
Om gewenste M Drive met de geselecteerde
instellingen te activeren, betreffende toets op
het stuurwiel indrukken:
▷▷Seite 143RijstabiliteitsregelsystemenBediening143
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 144 of 268

Met toetsen
Toets zo vaak indrukken tot het gewen‐
ste programma op het instrumentenpa‐
neel wordt weergegeven.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel
Servotronic met geselecteerd pro‐
gramma bij geactiveerde weergave van
de systeemtoestanden van de rijdyna‐
miek, zie pagina 95.
Niveauregeling Principe
De niveauregeling zorgt voor een gelijkblij‐
vende wagenhoogte en bodemvrijheid. Hier‐
voor wordt de hoogte van de auto aan de ach‐
teras onder alle beladingstoestanden op een
ingesteld niveau gehouden.
Het systeem waarborgt een gelijk blijvend
comfort, aangezien de volledige veerweg on‐
der alle rij-omstandigheden constant wordt
gehouden.
Storing
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven. Het systeem vertoont storing. De auto
heeft veranderde rijeigenschappen of een dui‐
delijk merkbaar beperkt rijcomfort. De dichtst‐
bijzijnde Service Partner of een gekwalifi‐
ceerde specialist opzoeken.
Seite 144BedieningRijstabiliteitsregelsystemen144
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 145 of 268

RijcomfortUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Snelheidsregeling Principe
De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.▷Bij gladheid op de weg, mist, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
Er bestaat kans op een ongeval of schade. Het
systeem alleen gebruiken als het rijden met
constante snelheid mogelijk is.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwielToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, onderbre‐
ken, zie pagina 145Snelheid oproepen, zie pagina 146Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 146
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De markering op de snelheidsmeter wordt op
de actuele snelheid ingesteld.
De snelheidsregeling kan worden gebruikt.
De dynamische stabiliteitscontrole DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Uitschakelen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Toets op het stuurwiel indrukken.
Seite 145RijcomfortBediening145
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 146 of 268

▷Bij ingeschakeld systeem: tweemaal in‐
drukken.▷Bij onderbroken werking: eenmaal indruk‐
ken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken Bij ingeschakeld systeem toets in‐
drukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:
▷Als er geremd wordt.▷Als uit keuzehendelstand D wordt gescha‐
keld.▷Als MDM wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.▷Als HDC wordt geactiveerd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 147.
De dynamische stabiliteitscontrole DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met ca. 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
De maximaal instelbare snelheid hangt af
van de auto.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het gaspedaal te
trappen.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Ver‐
der drukken dan het drukpunt verhoogt de
snelheid nog meer.
Gewenste rijsnelheid oproepen
Toets indrukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
Seite 146BedieningRijcomfort146
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 147 of 268

Weergaven op het
instrumentenpaneel
Controlelampje Afhankelijk van de uitrusting geeft het
controlelampje in het instrumentenpa‐
neel aan of het systeem is ingescha‐
keld.
Gewenste snelheid▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.
Korte statusweergave
Gekozen voorkeurssnelheid.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up-Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op de Head-Up
Display.
Park Distance Control PDC PrincipePDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object achter of, bij overeenkom‐
stige uitrusting met PDC vóór, ook voor de
auto, wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:▷Bij de sensoren voor en de beide hoeksen‐
soren achter bij ca. 60 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij een dreigende botsing.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Seite 147RijcomfortBediening147
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 148 of 268

Overzicht
Met PDC vóór: toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren PDC-sensoren op de auto.
Voorwaarden voor een correcte werking
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren niet afdekken, bijv. met stickers,
fietsendragers enz.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.
Bovendien schakelt de achteruitrijcamera
in.▷Bij uitvoering met PDC vóór: wanneer ob‐
stakels achter of voor de auto herkendworden door PDC en de snelheid lager is
dan ca. 4 km/h is
Het automatisch inschakelen bij waargenomen
obstakels kan uitgezet worden:
1."Instellingen"2."Parkeren"3.Instelling selecteren.
De instelling wordt voor het momenteel
gebruikte profiel opgeslagen.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Met PDC vóór: handmatig in-/
uitschakelen
Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave
Geluidssignalen De nadering van een objekt wordt door een on‐
derbroken geluidssignaal uit de richting van
het obstakel gesignaleerd. Als bijv. links achter
de auto een object wordt waargenomen, klinkt
het geluidssignaal uit de luidspreker linksach‐
ter.
Hoe kleiner de afstand tot een object wordt,
hoe korter de intervallen worden.
Als de afstand tot een herkend object kleiner is
dan ca. 25 cm, klinkt er een continu signaal.
Seite 148BedieningRijcomfort148
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 149 of 268

Met PDC vóór: als zich zowel voor als achter
de auto objekten bevinden, klinkt een afwisse‐
lend ononderbroken geluidssignaal.
Volume
De verhouding tussen het volume van de PDC-
signaaltoon en het volume van het entertain‐
ment kan ingesteld worden.1."Multimedia", "Radio" of "Instellingen"2."Klank"3."Volume-instellingen"4."PDC"5.Controller draaien tot de gewenste instel‐
ling bereikt is.6.Controller indrukken.
De instelling wordt voor het momenteel ge‐
bruikte profiel opgeslagen.
Optische waarschuwing
De nadering van een object kan op het Control
Display worden weergegeven. Verder verwij‐
derde objecten worden reeds weergegeven,
voordat een geluidssignaal klinkt.
Er verschijnt een weergave zodra PDC wordt
geactiveerd.
Het detectiegebied van de sensoren wordt in
de kleuren groen, geel en rood weergegeven.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar PDC worden omgescha‐
keld:
"Achteruitrijcamera"
Grenzen van het systeem
Met aanhanger of als de
aanhangwagencontactdoos in gebruik
is
De achterste sensoren kunnen geen zinvolle
metingen uitvoeren. Ze worden daarom uitge‐
schakeld.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken en scherpe kan‐
ten.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:
▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.Seite 149RijcomfortBediening149
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page 150 of 268

▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
Storing
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Op het Control Display wordt het detectiege‐
bied van de sensoren gearceerd weergegeven.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Surround View
Principe Surround View bevat verschillende camera-as‐
sistentsystemen die bij het parkeren en ma‐
noeuvreren en bij onoverzichtelijke uitritten en
kruispunten ondersteuning bieden.
▷Achteruitrijcamera, zie pagina 150.▷Top View, zie pagina 153.▷Side View, zie pagina 155.
Achteruitrijcamera
Principe De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Achteruitrijcamera
Camera
De cameralens zit in de handgreeplijst van de
achterklep. Door vuil kan de beeldkwaliteit
minder worden.
Cameralens reinigen, zie pagina 247.
Seite 150BedieningRijcomfort150
Online Edition for Part no. 01 40 2 964 071 - VI/15

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 270 next >