BMW Z4 2016 Instructieboekjes (in Dutch)
Page 51 of 292
Activeren1.Spiegelomschakelaar in stand bestuur‐
dersspiegel schuiven, pijl 1.2.Achteruitversnelling of keuzehendelstand
R inschakelen.
Uitschakelen
Spiegelomschakelaar in stand rechter buiten‐
spiegel schuiven, pijl 2.
In- en uitklappenToets 2 indrukken.
Mogelijk tot ca. 20 km/h.
Gunstig, bv.
▷In wasinstallaties.▷In nauwe straten.▷Om handmatig ingeklapte spiegels weer
terug te klappen.
Ingeklapte spiegels klappen bij ca. 40 km/h au‐
tomatisch uit.
In wasstraat inklappen
Spiegels voor het wassen in wasstraten
met de hand of de toets inklappen, zij kunnen
anders door de breedte van de auto worden
beschadigd.◀
Automatische verwarming Beide buitenspiegels worden bij lopende mo‐
tor of ingeschakeld contact automatisch ver‐
warmd.
Binnenspiegel
Vermindering van verblinding
Verblindende werking van achteren bij nachte‐
lijke ritten: knop draaien.
Binnen- en buitenspiegels,
zelfdimmend
Voor de besturing van de zelfdimmende bin‐
nen- en buitenspiegels zijn twee fotocellen
aangebracht in de binnenspiegel. Eén bevindt
zich in de spiegellijst of in de spiegel, zie pijl,
de andere op de achterkant van de spiegel.
Voor een goede werking:
▷Fotocellen schoonhouden.▷Gebied tussen binnenspiegel en voorruit
niet bedekken.Seite 51InstellenBediening51
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 52 of 292
Stuurwiel
Algemeen Niet tijdens het rijden veranderen
Het stuurwiel niet instellen tijdens de rit,
anders dreigt gevaar voor ongevallen als ge‐
volg van een plotse beweging.◀
Instellen1.Hendel naar beneden klappen.2.Stuurwiel in langsrichting en hoogte aan‐
passen aan de stoelpositie.3.Hendel weer terugdrukken.
Hendel niet met geweld terugdrukken
Hendel niet met geweld terugdrukken,
het mechanisme kan worden beschadigd.◀
Stuurwielverwarming
In-/uitschakelen
Toets indrukken.
▷Aan: LED licht.▷Uit: LED dooft.Elektrische stuurwielvergrendeling
Bij enkele uitvoeringen is de auto uitgerust met
een elektrische stuurwielvergrendeling.
Het stuurwiel ver- of ontgrendelt automatisch,
zie pagina 56:▷Bij het verwijderen of aanbrengen van de
afstandsbediening.▷Met comforttoegang bij het herkennen van
een afstandsbediening buiten of binnenin
de auto.Seite 52BedieningInstellen52
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 53 of 292
Kinderen veilig vervoerenVoertuiguitrustingIn dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
De juiste plaats voor
kinderen
Opmerking Kinderen in de auto
Kinderen niet zonder toezicht in de auto
achterlaten; zij kunnen zichzelf en andere per‐
sonen in gevaar brengen door bv. de portieren
te openen.◀
Kinderen op de passagiersstoel
Moet een kinderzitje een keer op de passa‐
giersstoel worden gebruikt, dan moeten voor-
en zij-airbag aan passagierszijde zijn uitge‐
schakeld. De deactivering van de
passagiersairbag kan alleen met de sleutel‐
schakelaar voor passagiersairbag, zie pa‐
gina 94, worden uitgevoerd.
Passagiersairbags deactiveren
Wordt op de passagiersstoel een kinder‐
zitje gebruikt, dan moeten de passagiersair‐
bags uitgeschakeld zijn; anders bestaat bij het
in werking treden van de airbags, zelfs bij ge‐
bruik van een kinderzitje, een verhoogd risico
op lichamelijk letsel voor het kind.◀Kinderen in de geschikte veiligheidssys‐
temen voor kinderen vervoeren.
Kinderen die jonger zijn dan 12 jaar of kleiner
dan 150 cm alleen in geschikte veiligheidssys‐
temen voor kinderen vervoeren, anders lopen
zij bij een ongeval een verhoogd risico op let‐
sel.◀
Montage van
veiligheidssystemen voor
kinderen
Veiligheidssystemen voor kinderen
Voor elke leeftijdsgroep en gewichtsklasse is
bij uw servicedienst een geschikt kinderzitje
verkrijgbaar.
Opmerkingen Fabrieksgegevens van de veiligheidssys‐
temen voor kinderen
Bij het kiezen, inbouwen en gebruiken van vei‐
ligheidssystemen voor kinderen de informatie van de fabrikant over het systeem in acht ne‐
men, anders kan de beschermende werking worden belemmerd.◀
Kinderzitjes na een ongeval
Na een eventuele aanrijding alle onder‐
delen van het kinderveiligheidssysteem en het betreffende gordelsysteem laten controleren
en zo nodig laten vervangen.
Deze werkzaamheden uitsluitend toevertrou‐
wen aan de servicedienst.◀
In de handel gebruikelijke veiligheidssystemen
voor kinderen zijn voor de bevestiging met een
heupgordel of met het heupgordeldeel van een
driepuntsgordel uitgerust. Verkeerd of ondes‐
kundig gemonteerde veiligheidssystemen voor
kinderen kunnen het gevaar voor letsel vanSeite 53Kinderen veilig vervoerenBediening53
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 54 of 292
kinderen verhogen. Neem de aanwijzingen
voor de montage van het systeem steeds
nauwkeurig in acht.
Naar achteren gericht kinderzitje Naar achteren gericht kinderzitje
Wordt op de passagiersstoel een naar
achteren gericht kinderzitje gebruikt, dan moe‐
ten de passagiersairbags uitgeschakeld zijn;
anders bestaat bij het in werking treden van de
airbags, zelfs bij gebruik van een kinderzitje,
een verhoogd risico op lichamelijk letsel of le‐
vensgevaar voor het kind.◀
De aanwijzing op de zonneklep van de passa‐
gierszijde in acht nemen.
op de passagiersstoel
Stoelpositie
De passagiersstoel voor de montage van een
universeel veiligheidssysteem voor kinderen in
de achterste en bovenste stand brengen, om
de best mogelijke ligging van de gordel te be‐
reiken. Deze zittinghoogte niet meer wijzigen.
Leuningbreedte
1.Breedte-instelling van de leuning volledig
openen, zie pagina 48.2.Kinderzitje monteren.
Leuningbreedte bij kinderzitje
Vóór montage van een veiligheidssys‐
teem voor kinderen op de passagiersstoel
moet de leuningbreedte maximaal zijn. De in‐
stelling niet meer veranderen, want dan is de
stabiliteit van het kinderzitje beperkt.◀
Kinderzitjebevestiging
ISOFIX
Opmerking Fabrieksgegevens van het ISOFIX-veilig‐
heidssysteem voor kinderen
Voor het aanbrengen en gebruiken van ISO‐
FIX-veiligheidssystemen voor kinderen de be‐
dienings- en veiligheidsaanwijzingen van de fa‐
brikant van het systeem opvolgen, anders kan
de beschermende werking worden belem‐
merd.◀
Juiste ISOFIX-veiligheidssystemen
voor kinderen
Geen kinderzitjesbevestiging met boven‐
ste ISOFIX bevestigingsriem gebruiken
De auto is niet uitgevoerd met een bevestiging
voor een bovenste ISOFIX bevestigingsriem.
Daarom alleen kinderveiligheidssystemen ge‐
bruiken die niet met een bovenste ISOFIX be‐
vestigingsriem moeten worden bevestigd, op‐
dat de veiligheid optimaal blijft gewaarborgd.◀
De volgende ISOFIX-veiligheidssystemen voor
kinderen mogen op de beschreven plaatsen in
uw auto worden gebruikt. De betreffende klas‐
sen vindt u op de kinderzitjes.PassagiersstoelA - ISO / F2B - ISO / F3B1 - ISO/F2XE - ISO/R1D - ISO/R2Seite 54BedieningKinderen veilig vervoeren54
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 55 of 292
Bevestigingen voor onderste ISOFIX-verankeringen
Voor het aanbrengen van het kinderzitje de
gordel uit de nabijheid van de bevestiging van
het kinderzitje wegtrekken.
Onderste ISOFIX-verankeringen goed
vergrendelen
Erop letten dat de beide onderste ISOFIX-ver‐
ankeringen correct vergrendeld zijn en dat het
kinderveiligheidssysteem stevig tegen de leu‐
ning aanligt, anders kan de beschermende
werking worden belemmerd.◀
Passagiersstoel
De bevestigingspunten voor de onderste ISO‐
FIX-verankeringen bevinden zich op de met
pijlen gemarkeerde punten in de spleet tussen
zitting en rugleuning.
Om de ISOFIX-verankeringen van de passa‐
giersstoel makkelijker te kunnen bereiken, kunt
u de rugleuning iets naar achteren doen hellen.
De rugleuning na de montage van het veilig‐
heidssysteem voor kinderen opnieuw in een
rechte stand brengen.
Seite 55Kinderen veilig vervoerenBediening55
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 56 of 292
RijdenVoertuiguitrusting
In dit hoofdstuk worden alle standaard-, land-
en speciale uitrustingen beschreven, die in de
modelserie worden aangeboden. Er worden
daarom tevens uitvoeringen beschreven, die in
een auto bijv. wegens de gekozen speciale uit‐
voering of de landenvariant niet beschikbaar
zijn. Dit geldt tevens voor functies en syste‐
men die relevant zijn voor de veiligheid.
Bij gebruik van de betreffende functies en sys‐
temen moeten de geldende landspecifieke
voorschriften in acht worden genomen.
Contactslot Afstandsbediening in het start-/
contactslot steken
De afstandsbediening tot de aanslag in het
contactslot steken.
▷De radio schakelt in stand-by. De afzon‐
derlijke stroomverbruikers zijn gebruiks‐
klaar.▷De elektrische stuurwielvergrendeling, zie
pagina 52, ontgrendelt hoorbaar.
Afstandsbediening in het contactslot
steken
Om de auto te bewegen de afstandsbediening
in het contactslot steken, de elektrische stuur‐
wielvergrendeling wordt anders niet ontgren‐
deld en de auto kan niet worden bestuurd.◀
Comforttoegang
Met comforttoegangsysteem is het aanbren‐
gen van de afstandsbediening in het contact‐
slot alleen in uitzonderlijke situaties nodig, zie
pagina 38.
Afstandsbedieninguit het contactslot
verwijderen
Afstandsbediening niet met kracht uit het
contactslot trekken
De afstandsbediening niet met geweld uit het
start-/contactslot trekken, het kan worden be‐
schadigd.◀
Om de vergrendeling op te heffen, de af‐
standsbediening eerst tot de aanslag indruk‐
ken alvorens deze te verwijderen.▷Het contact wordt uitgeschakeld, indien
het nog was ingeschakeld.▷De elektrische stuurwielvergrendeling, zie
pagina 52, vergrendelt hoorbaar.
Sport-automatische transmissie
Bij het verwijderen van de afstandsbediening
uit het contactslot wordt automatisch keuze‐
hendelstand P ingeschakeld. Om ervoor te zor‐
gen dat de auto bijv. in een wasstraat kan rol‐
len, de aanwijzingen in hoofdstuk wassen van
de auto opvolgen, zie pagina 262.
Start-/stopknop
Seite 56BedieningRijden56
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 57 of 292
Door te drukken op de start-/stopknop wordt
de stand-by van de radio of het contact in- en
uitgeschakeld.
De motor wordt gestart wanneer bij het druk‐
ken op de start-/stopknop bij de handgescha‐
kelde versnellingsbak of bij de automatische
transmissie de rem wordt bediend.
Stand-by van de radio De afzonderlijke stroomverbruikers zijn ge‐
bruiksklaar. Op het instrumentenpaneel wor‐
den tijd en buitentemperatuur weergegeven.
De stand-by van de radio wordt automatisch
uitgeschakeld:▷Als de afstandsbediening uit het contact‐
slot wordt verwijderd.▷Bij comforttoegang het aanraken van het
oppervlak over het portierslot, vergrende‐
len, zie pagina 38.
Contact aan
Alle stroomverbruikers kunnen in werking wor‐
den gesteld. Op het instrumentenpaneel wor‐
den kilometerteller en dagteller weergegeven.
Bij afgezette motor het contact en niet beno‐
digde stroomverbruikers uitschakelen om de
accu te sparen.
Stand-by van de radio en contact uit
Alle controle-, waarschuwingslampen en aan‐
duidingen in het instrumentenpaneel doven.
Sport-automatische transmissieIn bepaalde situaties wordt automatisch trans‐
missiestand P geselecteerd. Om ervoor te zor‐
gen dat de auto bijv. in een wasstraat kan rol‐
len, de aanwijzingen in hoofdstuk wassen van
de auto opvolgen, zie pagina 262.
Starten van de motor
Gesloten ruimtes
De motor niet in gesloten ruimtes laten
draaien, het inademen van de uitlaatgassen
kan tot bewusteloosheid en de dood leiden.
Uitlaatgassen bevatten het kleur- en reukloze,
maar giftige koolmonoxide.◀
Auto zonder toezicht
De auto niet zonder toezicht met draai‐
ende motor laten staan, dit kan gevaarlijk zijn.
Vóór het verlaten van de auto bij draaiende
motor de parkeerrem vastzetten en keuzehen‐
delstand P of de stationaire stand inschakelen,
anders kan de auto gaan bewegen.◀
Vaak kort achter elkaar starten
Herhaalde startpogingen waarbij de mo‐
tor niet aanslaat of vaak kort achter elkaar star‐
ten moeten worden vermeden. Anders wordt
de brandstof niet of onvoldoende verbrand en
bestaat gevaar voor oververhitting en bescha‐
diging van de katalysator.◀
De motor niet stationair laten warmdraaien,
maar met een matig toerental wegrijden.
Handgeschakelde versnellingsbak
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.
1.Rempedaal indrukken.2.Koppeling intrappen.3.Start-/stopknop indrukken.Seite 57RijdenBediening57
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 58 of 292
Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Sport-automatische transmissie
Afstandsbediening in het contactslot of met
comfortoegang in de auto, zie pagina 37.1.Rempedaal indrukken.2.Start-/stopknop indrukken.
Het starten geschiedt gedurende een be‐
paalde tijd automatisch en wordt eveneens au‐
tomatisch beëindigd zodra de motor aanslaat.
Motorstop Afstandsbediening meenemen
Neem bij het verlaten van de auto de af‐
standsbediening mee, anders kunnen kinderen
b.v. de motor starten of de parkeerrem vrijzet‐
ten.◀
Parkeerrem vastzetten en evt. voertuig
aanvullend vastzetten
Bij het parkeren de parkeerrem inschakelen,
anders kan de auto gaan rollen. Bij sterke stij‐
gingen en hellingen het voertuig aanvullend
vastzetten, bijv. stuurwiel richting stoeprand
inslaan.◀
Handgeschakelde versnellingsbak
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Eerste versnelling of de achteruitversnel‐
ling inschakelen.3.Parkeerrem bedienen.4.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Sport-automatische transmissie
1.Bij een stilstaande auto de start-/stop-
toets indrukken.2.Parkeerrem bedienen.3.Afstandsbediening uit het contactslot ver‐
wijderen, zie pagina 56.
Start- en stopautomaat
motor
Principe
De auto-start-stop-functie helpt u erbij brand‐
stof te sparen en de emissies te doen dalen.
Het systeem schakelt daarvoor de motor tij‐
dens een stop uit, bijv. in een file of bij stop‐
lichten. Het contact blijft ingeschakeld. Zodra u
de koppeling bediend, start de motor vanzelf.
Automatische werking
Na elke start is de start- en stopautomaat klaar
voor gebruik. De functie wordt geactiveerd, zo‐
dra u sneller dan 5 km/h rechtdoor rijdt.
Automatische motorstop
De motor wordt tijdens het stoppen onder de
volgende voorwaarden automatisch afgezet:
▷Stationair is ingeschakeld en koppelings‐
pedaal is niet ingetrapt.▷Veiligheidsgordel bestuurder is omgedaan
of bestuurderportier is gesloten.
Bij afgezette motor wordt de hoeveelheid lucht
van de airconditioning/airconditioning met
elektronische temperatuurregeling geredu‐
ceerd.
Controlelampje op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje brandt, als de
Auto Start Stop-functie gereed is
voor de automatische motorstart.
Het controlelampje leuchtet, als niet
is voldaan aan de voorwaarden voor
een automatische motorstop.
Seite 58BedieningRijden58
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 59 of 292
OpmerkingDe motor wordt in de volgende situaties niet
automatisch uitgezet:▷Buitentemperatuur te laag.▷Hoge buitentemperatuur en werking van
de elektronische temperatuurregeling.▷Interieur nog niet zoals gewenst opge‐
warmd of afgekoeld.▷Motor is nog niet op bedrijfstemperatuur.▷Grote stuuruitslag of zware besturing.▷Na achteruitrijden.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Motorkap is ontgrendeld.▷Stop & Go-verkeer.
Het controlelampje brandt.
Auto afzetten tijdens automatische motorstop
Bij automatische motorstop kan de auto veilig
worden afgezet, bijv. om hem te verlaten.
1.Start-/stopknop indrukken. Het contact
wordt uitgeschakeld. De Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.2.Parkeerrem bedienen.
Motorstart zoals normaal via start-/stop-toets.
Automatisch starten van de motor Voor het wegrijden start de motor automa‐
tisch, zodra het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt.
Na het starten van de motor, zoals gewoonlijk
accelereren.
Veiligheidsfunctie
De motor start na automatisch afzetten niet
zelf, als wordt voldaan aan één van de vol‐
gende voorwaarden:▷Veiligheidsgordel bestuurder afgedaan of
bestuurderportier geopend.▷Motorkap werd ontgrendeld.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een mel‐
ding getoond.
De motor kan alleen via de start-/stopknop ge‐
start worden.
Opmerking Ook wanneer niet moet worden weggereden,
start de afgezette motor in de volgende situ‐
aties automatisch:
▷Sterk opgewarmd interieur bij ingescha‐
kelde koelfunctie.▷Bij besturing.▷Aanrollende auto.▷Beginnend beslaan van de ruiten bij inge‐
schakelde airconditioning met elektroni‐
sche temperatuurregeling.▷Auto-accu is sterk ontladen.▷Sterk afgekoeld interieur bij ingeschakelde
verwarming.▷Lage remdruk, bijv. door meermaals op‐
eenvolgend bedienen van het rempedaal.Seite 59RijdenBediening59
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15
Page 60 of 292
Systeem handmatig deactiveren/
activeren
Toets indrukken.
▷Led op de toets brandt: Auto Start Stop-
functie is gedeactiveerd.
Tijdens een automatische motorstop wordt
de motor gestart.
De motor kan alleen via de Start-/stopknop
worden afgezet of gestart.▷LED gaat uit: Auto Start Stop-functie is ge‐
activeerd.
Automatische deactivering
In bepaalde situaties wordt de Auto Start Stop-
functie automatisch gedeactiveerd om de vei‐
ligheid te waarborgen, bijv. als wordt herkend
dat de bestuurder afwezig is.
Storing De start- en stopautomaat schakelt
de motor niet meer automatisch uit.
De controlelamp gaat branden. Op
het Control Display wordt een melding ge‐
toond. Verder rijden is niet mogelijk. Systeem
laten controleren.
Parkeerrem
Principe
Uw auto is uitgerust met een elektromechani‐
sche parkeerrem, die met één schakelaar kan
worden vastgezet en worden ontgrendeld.
Met de parkeerrem voorkomt u uitsluitend dat
de auto vanuit stilstand wegrolt.
Bij een stilstaande auto werkt de parkeerrem
via een elektrisch mechanisme op de achter‐
wielen. Bij een rollende of rijdende auto werkt
de parkeerrem via de remhydraulica op de
schijfremmen van de voor- en achterwielen.
Vastzetten
Aan de schakelaar trekken. De parkeerrem
wordt aangetrokken.
Het controlelampje op het instrumen‐
tenpaneel en de LED op de schakelaar
lichten rood op. De parkeerrem is aan‐
getrokken.
Voor het aantrekken van de parkeerrem moet
de afstandsbediening niet in het contactslot
steken.
Tijdens het rijden
Indien bij wijze van uitzondering het tijdens de
rit nodig is om langer aan de schakelaar te
trekken: de auto remt krachtig af, zolang aan
de schakelaar wordt getrokken.
Het controlelampje in het instrumen‐
tenpaneel licht rood op, er klinkt een
akoestisch signaal en de remlichten
gaan branden.
Zodra de auto bijna tot stilstand is gekomen,
ca. 3 km/h, afremmen, blijft de parkeerrem ver‐
grendeld.
Seite 60BedieningRijden60
Online Edition for Part no. 01 40 2 954 086 - II/15