display CITROEN BERLINGO MULTISPACE 2013 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 41 of 306

39
VOORDAT u GAAT RIJDE
N
22


Cockpit


ONDERHOUDSINDICATOR

De onderhoudsindicator informeert
de bestuurder over de afstand tot
de volgende onderhoudscontrole,
afhankelijk van het gebruik van de auto.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan
1000 km

Voorbeeld:
de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 4800 km. Als het contact wordt
aangezet geeft het display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact geeft de teller eerst het
oliepeil en vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.

De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van
het contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.


De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat
ook branden als de maximale interval
van 2 jaar is verstreken.

Werking
Als het contact wordt aangezet,
gaat gedurende enkele seconden
het sleutelsymbool branden. De
kilometerteller geeft de resterende
kilometers (afgerond) tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
aan.


Het onderhoudsinterval wordt
berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:


- het aantal afgelegde kilometers,

- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de
gebruiksgewoonten van de
bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af
te leggen kilometers. Bij draaiende motor blijft de
sleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.
Elke keer als het contact
wordt aangezet, gaat de
sleutel gedurende enkele
seconden knipperen en
geeft de teller het aantal
kilometers aan dat er te
veel gereden is.

Page 42 of 306

40


Cockpit



Nulstelling dagteller

Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.


Op 0 zetten

Het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats zet
de onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0 gezet worden:


- zet het contact af,

- druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt,

- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de
onderhoudsindicator "=0"
aangeeft; de
sleutel verdwijnt.

Motorolieniveaumeter

Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau correct

Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.

Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--"
knippert,
duidt dit op een
storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Oliepeilstok

A
= maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een
te hoog oliepeil kan schade aan
de motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwalifi ceerde
werkplaats.

B
= mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.



Dimmer dashboardverlichting

Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van
de dashboardverlichting
te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of
felste) stand heeft bereikt,
laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.

Page 48 of 306

46
Stop & Start

Motor in START-stand zetten
Het controlelampje "ECO"

gaat uit en de motor wordt
gestart:


- bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
trapt u het
koppelingspedaal helemaal in,

- bij een
EGS
6-versnellingsbak
:



met de selectiehendel in stand A

of M
, wanneer u het rempedaal
loslaat.


of met de selectiehendel in stand
N
en het rempedaal los, wanneer
u de selectiehendel in stand A
of
M
zet,


of wanneer u de
achteruitversnelling inschakelt.


Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
De START-functie wordt automatisch
geactiveerd als:


- u het bestuurderportier opent,

- de veiligheidsgordel van de
bestuurder los wordt gemaakt,

- de snelheid van de auto
hoger is dan 25 km/h bij een
handgeschakelde versnellingsbak
en hoger dan 11 km/h bij een
elektronisch bediende
6-versnellingsbak,

- de parkeerrem wordt aangetrokken,

- bepaalde bijzondere
omstandigheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dit niet
toelaten.
In dat geval knippert het lampje
"ECO"
enkele seconden en
gaat vervolgens uit.

Dit is volkomen normaal.

Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, lgaat er een lampje
branden of verschijnt er een bericht
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders
de motor niet gestart kan worden.



Uitschakelen

U kunt deze functie op elk
willekeurig moment uitschakelen
door de schakelaar "ECO OFF"

in te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er verschijnt een
bericht op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.

Page 51 of 306

49
VOORDAT u GAAT RIJDE
N
22


Starten en stoppen


HILL HOLDER

Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een
helling en wordt geactiveerd onder de
volgende omstandigheden:


- de auto moet stilstaan met
draaiende motor en het rempedaal
ingetrapt,

- de helling moet steiler zijn dan 5%,

- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar
niet de achteruitversnelling,

- bij het afdalen van een helling
moet de achteruitversnelling zijn
ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om
het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als elektrisch
bediende handrem.

Werking

Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt,
hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2 seconden de tijd om,
zonder dat de auto de helling af begint
te rollen, gas te geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de
remdruk geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk
dat de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt.

Storing

De Hill Holder wordt gedeactiveerd
onder de volgende omstandigheden:


- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,

- als de handrem wordt
aangetrokken,

- als de motor wordt afgezet,

- als de motor afslaat.


In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om het systeem
te laten nakijken.

Page 53 of 306

51
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
LED-DAGRIJVERLICHTING
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de ring
2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B

naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht. Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.

Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.

Automatisch inschakelen van de verlichting

Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch
zullen worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Deze sensor dient voor de regeling
van de automatische verlichting en
ruitenwissers.

Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.

Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend. Het parkeerlicht
en het dimlicht
worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers wissen. De verlichting
wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of
het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.

Als de motor wordt gestart, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of
grootlicht handmatig of automatisch wordt
ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.


Programmeren

Voor landen waar het voeren van
verlichting overdag niet wettelijk
verplicht is, kunt u de functie in- of
uitschakelen via het confi guratiemenu. Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de eco-
modus in werking (zie rubriek 7, "accu").
om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
De functies komen dan in een standby-
stand en het acculampje knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.

Stuurkolomschakelaars

Page 54 of 306

52

Bij een storing in de
lichtsensor
gaat de
verlichting branden en
wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.



Follow me home

Deze functie zorgt ervoor dat bij
afgezet contact de dimlichten even
blijven branden om het uitstappen in
het donker te vergemakkelijken.
KOPLAMPVERSTELLING

Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.

0 - Geen belading.

1 - Gedeeltelijke belading.

2 - Gemiddelde belading.

3 - Maximaal toegestane belading.
Handmatige bediening


- Geef binnen 1 minuut na het
afzetten van het contact een
"lichtsignaal".
De follow me home-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.

Automatische werking
Raadpleeg in rubriek 9 het
gedeelte "Menustructuur display".

Stand 0: basisinstelling. Activeer de functie via het
menu "Confi g auto".

Programmeren

U kunt de statische bochtverlichting desgewenst
uitschakelen via het confi guratiemenu van de auto.
Standaard is de statische bochtverlichting
ingeschakeld.



Statische bochtverlichting werkt niet
De verlichting werkt in de volgende
gevallen niet:


- bij een geringe stuuruitslag,

- bij snelheden boven 40 km/h,

- als de achteruit is ingeschakeld.

Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:


- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of

- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.

Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld
om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h
(handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
STATISCHE
BOCHTVERLICHTING


Stuurkolomschakelaars

Page 55 of 306

53
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3

2 Hoge snelheid (hevige neerslag).

1 Normale snelheid (matige regenval).

I Interval.

0 Uit.

È
Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de I ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
RUITENWISSERSCHAKELAAR

Handbediende ruitenwissers vóór

Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2, 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:


- zet de schakelaar in een
willekeurige stand,

- zet de schakelaar vervolgens
in de gewenste stand.

Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.

Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I
, 1
of
2
. Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het
display.
In het geval van een storing in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De ruitenwissers werken automatisch
in de stand AUTO
, waarbij de snelheid
van de wissers aan de hoeveelheid
neerslag wordt aangepast.
De werking van de ruitenwissers in
andere standen dan de stand AUTO
komt
overeen met die van de handbediende
ruitenwissers.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat,
om te voorkomen dat de
automatische ruitenwissers worden
ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.



Automatische ruitenwissers



Stuurkolomschakelaars

Page 57 of 306

55
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"

Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h, vanaf de 4e
versnelling. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie
uitgeschakeld,

OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,

OFF
- de streepjes
knipperen. Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.

Stuurkolomschakelaars

Page 59 of 306

57
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3

Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:

Uitschakelen van de functie

Storing

De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.


Ingestelde snelheid annuleren

Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist. Zonder het gaspedaal:


- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verhogen.
Met het gaspedaal:


- trap het gaspedaal in tot de
gewenste snelheid is bereikt,

- druk op de toets Set +
of Set -
.
Verlagen van de ingestelde snelheid:


- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.

- Draai de knop in de stand 0
of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.



Gebruiksvoorschrift

Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden
van de toets goed op omdat de
snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden. Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.


Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:


- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt en vast aan de
bevestigingen op de vloer,

- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.


Stuurkolomschakelaars

Page 60 of 306

58
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden. Als het gaspedaal
vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt,
wordt de snelheidsbegrenzer weer
geactiveerd.

Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"

Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie
uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).

Wagensnelheid hoger
dan de ingestelde
snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,

OFF
- de streepjes
knipperen. "Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.

Stuurkolomschakelaars

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 ... 80 next >