CITROEN C-CROSSER 2012 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 111 of 244

VI
!
!
VEILIGHEID
109 Plaats geen kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de voor-
stoel als het verklikkerlampje
van de airbags blijft branden en de
melding op het display blijft staan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.

Storing
Als op het instrumentenpaneel dit ver-
klikkerlampje gaat branden en deze
melding op het display verschijnt, raad-
pleeg dan het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats om het sy-
steem te laten controleren. De airbags
zouden niet meer geactiveerd kunnen
worden bij een ernstige aanrijding. Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan passa-
gierszijde altijd uit als u een kin-
derzitje met de rug in de rijrichting op
de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Het verklikkerlampje op het paneel van
de middenconsole brandt zolang de air-
bag is uitgeschakeld, bij ingeschakeld
contact.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar A
weer op "ON"

om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:


)
zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde A
,

)
draai deze in de stand "OFF"
,

)
verwijder de sleutel.

Page 112 of 244

VI
!
VEILIGHEID
11 0
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en de voorpassagier bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op borstletsel te verkleinen.
Elke zij-airbag is in het frame van de
rugleuning van de voorstoel geïnte-
greerd, aan de zijde van het portier.

Activering
De zij-airbag wordt aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij ( B
),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto, op een horizon-
tale ondergrond.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
Window-airbags

De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter en de
passagiers op de 3e zitrij) bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding, om de kans
op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B
), loodrecht op de
lengterichting van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van de
auto, op een horizontale ondergrond.
De window-airbags worden opgeblazen
tussen de ruiten en de inzittenden vóór
en achter.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan, kan het zijn dat
de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de air-
bag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een aanrijding


A.
Impactzone vóór.

B.
Impactzone opzij.



In het geval van een storing

Als dit verklikkerlampje gaat branden en een mel-
ding verschijnt op het display van het instrumenten-
paneel, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Page 113 of 244

VI
!
111

Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie
over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
CITROËN-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Accessoires").
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.












Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags:
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te zit-
ten.
Draag altijd een correct afgestelde au-
togordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van
uw auto de airbagsystemen controle-
ren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het CITROËN-
netwerk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschrif-
ten worden nageleefd, blijft de kans
bestaan op letsel of lichte brandwon-
den aan het hoofd, de borst of de ar-
men als de airbag wordt geactiveerd.
De airbag wordt namelijk zeer snel op-
geblazen (binnen enkele millisecon-
den) en loopt vervolgens even snel
leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar
buiten stromen.
Windowairbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windo-
wairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken
deel uit van de bevestiging van de windowairbags.

Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kun-
nen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorza-
ken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla
er niet op.

Page 114 of 244

VII
RIJDEN
11 2
HANDREM

Loszetten


)
Trek aan de hefboom, druk de knop
A
in en duw de handrem geheel
omlaag.

HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
MET 5 VERSNELLINGEN

Inschakelen van de 5 e of 6 e
versnelling


)
Duw de selectiehendel helemaal
naar rechts om de 5 e of 6 e versnel-
ling in te schakelen.


Aantrekken


)
Trek de handrem aan wanneer de
auto volledig stilstaat.
Draai bij het parkeren op een helling
de wielen naar het trottoir en de trek de
handrem aan.
Als tijdens het rijden dit
scherm verschijnt, is de
handrem nog (gedeelte-
lijk) aangetrokken.

HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAKMET 6 VERSNELLINGEN


Inschakelen van de achteruit


)
Trek de ring onder de pookknop om-
hoog en duw de versnellingshendel
naar links en vervolgens naar vo-
ren.

De achteruit kan alleen worden in-
geschakeld als de auto stilstaat en
de motor met stationair toerental
draait.


Page 115 of 244

VII
RIJDEN
113

Standen van de selectiehendel


N
: neutraalstand.
Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om te kunnen starten.

R
: achteruitversnelling.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en beweeg de selectiehendel
omhoog. Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een geluids-
signaal.

D
: automatische stand.
Beweeg de selectiehendel omlaag om
deze stand te selecteren.

+ /
-
: Schakelen in de handmatige
stand.
Functies van de
stuurkolomschakelaars

+
: Schakelen in de handmatige stand.
Druk op de achterzijde van de stuurko-
lomschakelaar "+"
om op te schake-
len.

-
: Schakelen in de handmatige stand.
Druk op de achterzijde van de stuurko-
lomschakelaar "
-
"
om terug te scha-
kelen.
- een fl ipper "-" 2
om terug te scha-
kelen in de handmatige stand.

- een fl ipper "+" 3
om op te schake-
len in de handmatige stand. Beweeg de selectiehendel omlaag en
vervolgens naar links om deze stand te
selecteren en vervolgens:


- naar voren om op te schakelen,

- naar achteren om terug te schake-
len.

Starten van de auto

Selecteer de stand N
.
"CVT" VERSNELLINGSBAK

Bij de automatische versnellingsbak
met zes versnellingen kunt u kiezen
tussen automatische bediening en
handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft twee gebruiks-
mogelijkheden:


- een automatische stand om auto-
matisch, dus zonder tussenkomst
van de bestuurder, te schakelen tij-
dens het rijden.

- een handmatige stand om met de
stuurkolomschakelaars of met de
selectiehendel zelf te schakelen tij-
dens het rijden.
De transmissie kan worden bediend
met:


- de selectiehendel 1
op de mid-
denconsole om de rijstand te se-
lecteren, de achteruitversnelling in
te schakelen, de transmissie in de
neutraalstand te zetten of zelf te
schakelen in de handmatige stand.

Page 116 of 244

VII
RIJDEN
11 4

Stilstaan/wegrijden op een
helling

Gebruik om de auto op een helling te
laten staan niet het gaspedaal, maar
de handrem.

Geef bij het wegrijden geleidelijk gas
terwijl u de handrem loszet.


Inschakelen van de handmatige stand

Na het starten van de auto kunt u de
handmatige stand inschakelen door de
stand +/-
te selecteren.
Op het display van het instrumenten-
paneel verdwijnt de aanduiding " D
" en
verschijnen achtereenvolgens de inge-
schakelde versnellingen.
Het schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan.
Neem uw voet even van het gaspedaal
om te kunnen schakelen.

Inschakelen van de automatische stand


Automatische stand
Na het gebruik van de handmatige stand
kunt u terugkeren naar de automatische
stand door de stand D
te selecteren.
Op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt de aanduiding "D"
.
De transmissie functioneert nu in de
auto-actieve stand, zonder tussen-
komst van de bestuurder.
De versnellingsbak kiest voortdurend
de meest geschikte versnelling aan de
hand van de volgende parameters:


- rijstijl,

- het profi el van de weg,

- de belading van de auto.
Voor een maximaal comfort en een op-
timale versnelling is het raadzaam om
het bruusk intrappen en loslaten van
het gaspedaal te vermijden.

"Auto-sequentiële" stand
In de automatische stand kunt u op ie-
der moment zelf schakelen met behulp
van de stuurkolomschakelaars.
Met behulp van deze schakelaars kunt u eer-
der handmatig terugschakelen als dit noodza-
kelijk is dan in de automatische stand (naderen
van een rotonde, verlaten van een parkeerter-
rein met een steile helling, inhalen...).
De transmissie wordt dan in de desbe-
treffende versnelling geschakeld, als
het motortoerental dit toestaan.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet kunt u:


- de transmissie in de stand N
(neu-
traalstand) zetten, of

- de transmissie in een versnelling
zetten, bijvoorbeeld de eerste of de
achteruitversnelling.
Trek in beide gevallen altijd de handrem
aan om de auto volledig stil te zetten.
Storing

Als bij aangezet contact de melding
"Snelheid minderen"
of de melding
"Onderhoud nodig"
op het multifunc-
tionele display verschijnt, duidt dit op
een storing van de versnellingsbak.
Voer bij het verschijnen van een mel-
ding de volgende handelingen uit:


- verminder snelheid en breng uw
auto op een veilige plek tot stil-
stand,

- zet de hendel in de stand N
en laat
de motor draaien,

- open de motorkap om de motor af
te laten koelen.
Als de melding gedurende enige tijd
niet meer is verschenen, kunt u weer
verder rijden.
Als de melding niet verdwijnt of regel-
matig verschijnt, raadpleeg dan zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Houd bij het starten van de
motor altijd stevig het rem-
pedaal ingetrapt.

Start de motor. Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt de aan-
duiding "N"
.
Selecteer de eerste versnelling (stand
D
of +/-
) of de achteruitversnelling
(stand R
).
Zet de handrem los, laat het rempedaal
los en geef voorzichtig gas.


Op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnen de aanduidingen " D
"
of "1"
of "R"
. De aanduiding met de ingeschakelde
versnelling verschijnt.
Druk om terug te gaan naar de auto-
matische stand gedurende ongeveer
2 seconden op de achterzijde van de
schakelaar "+/OFF"
.


Als de auto stapvoets rijdt, bijvoorbeeld bij het
naderen van een stopbord of een rood ver-
keerslicht, schakelt de versnellingsbak automa-
tisch terug naar de eerste versnelling.

Page 117 of 244

VII
RIJDEN
115
"DCS" VERSNELLINGSBAK
Bij deze gerobotiseerde versnellings-
bak met zes versnellingen kunt u kie-
zen tussen automatische bediening en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft drie ge-
bruiksmogelijkheden:


- een handbediende
stand om met
de stuurkolomschakelaars of met
de selectiehendel zelf te schake-
len,

- een automatische stand " Normaal
"
voor een economische aansturing
van de versnellingsbak (gewoon
gebruik),

- een automatische stand " Sport
"
waarin een meer dynamische rijstijl
mogelijk is om snel op te trekken
en gemakkelijk af te remmen op de
motor. Als u de selectiehendel in de gewens-
te stand zet, gaat het verklikkerlampje
branden of verschijnt de bijbehorende
melding op het instrumentenpaneel.

P.
Parking (parkeerstand).

R.
Reverse (achteruitversnelling).

N.
Neutral (neutraalstand).

D.
Drive (automatische werking).

NORMAL.
Programma Normaal.

SPORT.
Programma Sport.

1,2,3,4,5,6.
Ingeschakelde versnelling
in de handgeschakelde
stand.


Weergave op hetinstrumentenpaneelgpg


P
: parkeerstand.
Standen van de selectiehendel

Trap het rempedaal in; in deze
stand kunt u de auto starten.
Trek de ring van de selectiehendel om-
hoog om deze uit de stand P
te halen.

R
: achteruitversnelling.
Houd bij stilstaande auto het rempedaal
ingetrapt en beweeg de selectiehendel
omhoog. Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling klinkt een geluids-
signaal.

N
: neutraalstand.
Trap het rempedaal in; in deze stand
kunt u eveneens de auto starten.

D
: automatische stand.
Beweeg de selectiehendel omlaag.

+ /
-
: handbediende stand waarin u
kunt schakelen met de selectie-
hendel.

Page 118 of 244

VII
RIJDEN
116

Houd bij het starten van de
motor altijd stevig het rem-
pedaal ingetrapt.


Starten van de auto

Selecteer de stand P
of N
.
Start de motor.

"P"
of "N"
verschijnt op het instrumen-
tenpaneel.
Selecteer de eerste versnelling ( D
of +/-
)
of de achteruitversnelling ( R
).
Zet de handrem los, laat het rempedaal
los en geef voorzichtig gas.


Op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen de
aanduidingen " D
" of "1"
of "R"
.


Handbediende stand

Beweeg de selectiehendel omlaag
en vervolgens naar links om de stand
+/-
te selecteren.
Beweeg de selectiehendel kort naar vo-
ren ( +
) om op te schakelen.
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren ( -
) om terug te schakelen.
Met de selectiehendel
Met de stuurkolomschakelaars
Druk op de achterzijde van de stuurko-
lomschakelaar "+"
om op te schakelen.
Druk op de achterzijde van de stuurko-
lomschakelaar "
-
"
om terug te scha-
kelen.
Op- en terugschakelen kan alleen als
het motortoerental dit toelaat.
Laat het gaspedaal een beetje los om
de versnelling in te schakelen.
Als de auto bijna tot stilstand is geko-
men, vlak voor een stop of een ver-
keerslicht bijvoorbeeld, schakelt de
versnellingsbak automatisch terug tot
de eerste versnelling.

Page 119 of 244

VII
11 7

Automatisch programma
"Normaal"

Selecteer stand D
.
Op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt de aanduiding "D"
.
De transmissie functioneert nu in de au-
tomatische stand, zonder tussenkomst
van de bestuurder.
Voor een maximaal comfort en een op-
timale versnelling is het raadzaam om
het bruusk intrappen en loslaten van
het gaspedaal te vermijden.

"Tijdelijke" handbediende stand
In de automatische stand kunt u op ie-
der moment zelf schakelen met behulp
van de stuurkolomschakelaars.
Met behulp van deze schakelaars kunt
u eerder handmatig terugschakelen als
dit noodzakelijk is dan in de automati-
sche stand (naderen van een rotonde,
verlaten van een parkeerterrein met
een steile helling, inhalen...).
De transmissie wordt dan in de desbe-
treffende versnelling geschakeld, als
het motortoerental dit toestaat. De aan-
duiding met de ingeschakelde versnel-
ling verschijnt.
Druk om terug te gaan naar de auto-
matische stand gedurende ten minste
2 seconden op de achterzijde van de
schakelaar "+/OFF"
.



Automatisch programma "Sport"

In de automatische stand kunt u het
programma "Sport" inschakelen.
Duw de draaiknop A
naar voren tijdens
het rijden of bij stilstaande auto.

"SPORT"
verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel.

Uitschakelen van het automatische
programma "Sport"
U kunt op ieder gewenst moment te-
rugkeren naar de automatische stand
"Normaal":
Duw de draaiknop A
één keer naar
achteren.
Voordat u de motor afzet, is het nood-
zakelijk de stand P
of N
te selecteren
om de neutraalstand in te schakelen.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
De selectiehendel moet in de stand P

staan om de sleutel uit het contact te
verwijderen.
Parkeren van de auto
Stilstaan - We
grijden op een
helling
Om het wegrijden op een helling te ver-
gemakkelijken is uw auto voorzien van
een functie die de auto enige tijd (on-
geveer 2 seconden) op zijn plaats kan
houden, de tijd die nodig is om uw voet
van het rempedaal naar het gaspedaal
te verplaatsen. Deze functie wordt al-
leen ingeschakeld wanneer de auto
volledig stilstaat met het rempedaal in-
getrapt en afhankelijk van de helling.

Stap nooit uit op het moment dat de
hill holder actief is.

Houd de auto op een helling nooit op
zijn plaats met behulp van het gas-
pedaal; gebruik in plaats daarvan de
handrem.
Geef bij het wegrijden op een helling
geleidelijk gas terwijl u de handrem los-
zet.

Page 120 of 244

VII
RIJDEN
118

Storing

Achteruitversnelling
Het knipperen van het verklikkerlampje
R
op het display van het instrumenten-
paneel in combinatie met een geluids-
signaal duidt op een storing tijdens het
inschakelen van de versnelling:
Trap het rempedaal in, zet de selec-
tiehendel in de stand N
en schakel de
achteruitversnelling opnieuw in.
Als bij aangezet contact dit verklikker-
lampje gaat branden in combinatie met
trillingen in de pedalen en de melding
"Onderhoud nodig"
op het display
van het instrumentenpaneel verschijnt,
duidt dit op een storing van de versnel-
lingsbak.
Voer bij het verschijnen van deze mel-
ding de volgende handelingen uit:


- verminder snelheid en breng uw
auto op een veilige plek tot stil-
stand,

- zet de hendel in de stand P
of N
,
trek de handrem aan en laat de mo-
tor draaien,

- open de motorkap om de motor af
te laten koelen.
Als de melding gedurende enige tijd
niet meer is verschenen, kunt u weer
verder rijden.
Als de melding niet verdwijnt of regel-
matig verschijnt, raadpleeg dan zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.

Oververhitting van de motor kan er-
toe leiden dat
de versnellingsbak
wordt ontkoppeld.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 250 next >