display CITROEN C3 PICASSO 2012 Instructieboekjes (in Dutch)

Page 102 of 245

7
100
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het con-
tact, zelfs voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld, zo-
dat de achterpassagiers de auto
ongehinderd kunnen verlaten.

MECHANISCH KINDERSLOT

Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderslot om het openen van bin-
nenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.


)
Steek de contactsleutel in de rode
knop.

)
Draai de knop in de richting die door
de pijl op het portier wordt aangege-
ven.

ELEKTRISCHE KINDERBEVEILIGING

De elektrische kinderbeveiliging voor-
komt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend en
blokkeert de bediening van de achter-
portierruiten.
De schakelaar bevindt zich bij de scha-
kelaars van de ruitbediening op het be-
stuurdersportier.


)
Druk op de knop A
.
Het controlelampje van de knop A
gaat
branden en er verschijnt een melding
op het multifunctionele display.
Het lampje blijft branden zolang de
elektrische kinderbeveiliging is inge-
schakeld.
Vergrendelen

Ontgrendelen


)
Steek de contactsleutel in de rode
knop.

)
Draai de knop tegen de door de pijl
op het portier aangegeven richting
in.


Inschakelen
Uitschakelen


)
Druk nogmaals op de knop A
.
Het controlelampje van de knop A
gaat
uit en er verschijnt een melding op het
multifunctionele display.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in de
elektrische kinderbeveiliging. Laat
het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
De actieve status van deze
functie wordt gesignaleerd door
het tijdelijk branden van dit
lampje op het lichtdoorlatende
digitale instrumentenpaneel.

Page 104 of 245

8
102
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:


- het antiblokkeersysteem (ABS),

- de elektronische remdrukregelaar
(EBD),

- Brake Assist System (BAS).


Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in
en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen) voor
dat er wielen worden gemon-
teerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen.


Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met de controlelampjes STOP

en ABS
, een geluidssignaal
en een melding op het display, duidt dit
op een storing in de elektronische rem-
drukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra een van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van het
rempedaal; dit is de normale werking.

Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het rem-
men wordt vergroot.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats. Trap het rempedaal bij een
noodstop zeer krachtig in en
laat het pedaal niet los.

URGENCE-OPROEP OF
ASSISTANCE-OPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of hulp-
oproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende CITROËN-helpdesk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en da-
tacommunicatie" voor meer informatie
over het gebruik van deze voorziening.

Page 105 of 245

8
103
VEILIGHEID
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag
zich echter nooit laten verleiden
tot het nemen van meer risico's
of het te hard rijden.
De goede werking van de sy-
stemen wordt verzekerd door
de naleving van de voorschrif-
ten van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische on-
derdelen alsmede de montage-
en reparatieprocedures.
Laat de systemen na een aan-
rijding controleren door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.


Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.

)
Druk op de knop "ESP OFF"
, die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.

Als dit lampje op het instrumen-
tenpaneel en het controlelamp-
je van de knop branden, zijn de
systemen ASR en ESP uitge-
schakeld.

Opnieuw inschakelen

Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact
opnieuw wordt aangezet of vanaf
50 km/h.


)
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF"
om de systemen handmatig
weer in te schakelen.

Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat de systemen controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.


De antislipregeling verbetert de tractie van
de wielen om doorslippen te voorkomen,
door in te grijpen op de remmen van de aan-
gedreven wielen en op het motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma
grijpt in via de remmen van één of meer
wielen en via het motorkoppel om de
auto (binnen de grenzen van de na-
tuurkundige wetmatigheden) weer in de
juiste koers te brengen.


Antislipregeling(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.

Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.

Page 106 of 245

8
104
VEILIGHEID

Hoogteverstelling

Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt









Omdoen


)
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.


)
Knijp de knop A
in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.

)
Schuif de knop A
omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.

Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel of op het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag
aan passagierszijde branden om aan te
geven dat de bestuurder en/of voorpas-
sagier zijn gordel nog niet heeft vastge-
maakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende 2 minuten in combinatie met
een geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het verklikkerlampje branden zolang
de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.

VEILIGHEIDSGORDELS

Veiligheidsgordels vóór


De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en
passagier bij frontale en zijdelingse aan-
rijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aange-
zet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt en bevordert daarmee de veilig-
heid.

Page 107 of 245

8
105
VEILIGHEID


1.
Pictogram veiligheidsgordels
voor en/of achter losgemaakt/niet
vastgemaakt.

2.
Pictogram veiligheidsgordel links
voor.

3.
Pictogram veiligheidsgordel rechts
voor.

4.
Pictogram veiligheidsgordel
rechtsachter.

5.
Pictogram veiligheidsgordel midden
achter.

6.
Pictogram veiligheidsgordel links
achter.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepunts veiligheidsgordel met op-
rolautomaat en gordelkrachtbegrenzer
(behalve de middelste zitplaats).

Vastzetten
Als u de gordels op de zijzitplaatsen
achterin niet gebruikt, kunt u ze vastzet-
ten. Ga als volgt te werk:


)
Zet houder A
in de hoogste stand.

Omdoen


)
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.


Losmaken


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.

Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikker-
lampje 2
of 3
rood branden als de veilig-
heidsgordel niet is vastgemaakt of weer
is losgemaakt.

Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, gaat dit verklikkerlampje
branden op het instrumentenpaneel
of op het display van de lampjes van
de gordel en frontairbag aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert het verklikkerlampje gedurende twee
minuten in combinatie met een geluidssig-
naal. Na deze 2 minuten blijft het verklikker-
lampje branden zolang de achterpassagiers
hun gordels niet hebben vastgemaakt.

Als het contact wordt aangezet, worden
de pictogrammen 4
, 5
en 6
ongeveer
30 seconden rood weergegeven als de
desbetreffende gordel niet is vastge-
maakt.
Als bij draaiende motor het pictogram
4
, 5
of 6
rood wordt weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele dis-
play, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier weer losgemaakt.

Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt

Page 111 of 245

8
109
VEILIGHEID
Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één van
beide waarschuwingslampjes
van de airbags permanent blijft
branden.
Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of
door een gekwalifi ceerde werk-
plaats.


Storing
Als dit lampje op het instrumen-
tenpaneel gaat branden in com-
binatie met een geluidssignaal
en een melding op het multi-
functionele display, laat het systeem dan
controleren door het CITROËN-netwerk
of door een gekwalifi ceerde werkplaats.
De kans bestaat dat de airbags bij een
ernstige aanrijding niet worden geacti-
veerd.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" hebt verwijderd, zet dan de
schakelaar 1
weer op "ON"
om de air-
bag opnieuw in te schakelen en zo de
veiligheid van uw passagier te garan-
deren.
Als het contact is aangezet en de
airbag aan passagierszijde op-
nieuw wordt ingeschakeld, gaat
dit lampje op het instrumentenpa-
neel of op het display van de waarschu-
wingslampjes van de veiligheidsgordels
en de airbag aan passagierszijde gedu-
rende ongeveer 1 minuut branden. Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan pas-
sagierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rij-
richting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het af-
gaan van de airbag levensge-
vaarlijk gewond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit lampje
hetzij op het instrumentenpa-
neel, hetzij op het display voor
de waarschuwingslampjes van de vei-
ligheidsgordels en de airbag aan pas-
sagierszijde, bij aangezet contact en
zolang de airbag is uitgeschakeld. Als dit lampje knippert, raadpleeg
dan het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbag aan
passagierszijde bij een ernstige
aanrijding niet wordt geactiveerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:


)
zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1
,

)
draai deze in de stand "OFF"
,

)
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.

Page 112 of 245

8
110
VEILIGHEID
Zijairbags
De zijairbags beschermen de bestuur-
der en de voorpassagier bij een ernsti-
ge zijdelingse aanrijding om de kans op
letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het
frame van de rugleuning, aan de por-
tierzijde.

Activering
De zijairbags worden aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij ( B
),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op letsel aan de zijkant van het
hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Storing
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B
), waarbij de krach-
ten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting
de binnenzijde van de auto worden uit-
geoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittenden vóór en achter en
de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aan-
rijding of bij over de kop slaan,
kan het zijn dat de airbag niet
wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren
of een frontale aanrijding wordt
de airbag niet geactiveerd.

Detectiezones voor een aanrijding


A.
Impactzone vóór.

B.
Impactzone opzij.

Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele
display, raadpleeg dan het CITROËN-net-
werk of een gekwalifi ceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren. De
kans bestaat dat de airbags bij een ern-
stige aanrijding niet worden geactiveerd. De zijairbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende voorin en het desbetref-
fende portierpaneel.

Page 114 of 245

9
11 2
RIJDEN

Draai bij het parkeren van de
auto op een helling de wielen
vast tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan en schakel een
versnelling in.

PARKEERREM


Aantrekken


)
Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten.


Als tijdens het rijden dit verklikker-
lampje en het verklikkerlampje STOP

branden in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.

Vrijzetten


)
Trek de hefboom van de parkeerrem
licht omhoog, druk de ontgrendel-
knop in en duw de hefboom geheel
omlaag.
HANDGESCHAKELDE
6-VERSNELLINGSBAK
Inschakelen van de 5 e of de
6 e versnellin
g



)
Beweeg de versnellingshendel zo
ver mogelijk naar rechts om de 5 e of
de 6 e versnelling in te schakelen.

Inschakelen van deachteruitversnelling



)
Trek de ring onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnellings-
hendel eerst naar links en dan naar
voren.
Schakel de achteruitversnelling
alleen in als de auto stilstaat en
de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het
starten van de motor te verge-
makkelijken:


- zet de versnellingshendel al-
tijd in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

Page 117 of 245

9
115
RIJDEN

Weergave op het instrumentenpaneel


Standen van de selectiehendel

N.
Neutral (neutraalstand).

R.
Reverse (achteruitversnelling).

1 2 3 4 5 6.
Versnellingen bij handmatig
schakelen.

AUTO.

Gaat branden als u kiest voor
automatische bediening en
gaat uit als u kiest voor hand-
bediening.

Starten van de auto



)
Selecteer de stand N
.

)
Houd het rempedaal ingetrapt.

)
Start de motor.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt de
aanduiding N
.

De aanduiding N
op het display
knippert als u de motor probeert
te starten zonder dat de selec-
tiehendel in de stand N
staat.
Als bij het starten van de motor
het rempedaal niet wordt inge-
trapt, wordt een melding op het
display weergegeven.


)
Selecteer de automatische bedie-
ning (stand A
), de handbediening
(stand M
) of de achteruitversnelling
(stand R
).

)
Zet de handrem vrij.

)
Laat het rempedaal geleidelijk los.

)
Geef gas.

Tijdens het starten van de mo-
tor moet het rempedaal worden
ingetrapt.
Op het display van het instrumenten-
paneel verschijnen de aanduidingen
AUTO
en 1
, 1
of R
.


Automatische bediening



)
Selecteer de stand A
.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnen de
aanduiding AUTO
en de inge-
schakelde versnelling.
De versnellingsbak werkt automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling, afhankelijk
van de volgende parameters:


- optimaal brandstofverbruik,

- rijstijl,

- profi el van de weg,

- belading van de auto.

Trap om fl ink te accelereren (bijvoor-
beeld voor een inhaalmanoeuvre) het
gaspedaal krachtig in, tot voorbij het
zware punt.

Selecteer tijdens het rijden nooit
de neutraalstand N
.


De stand kan op elk gewenst moment wor-
den veranderd door de selectiehendel in de
stand A
of juist in de stand M
te zetten (al
naar gelang welke stand is ingeschakeld).

Page 118 of 245

9
116
RIJDEN

Handbediende stand



)
Selecteer de stand M
.
U kunt op elk gewenst moment
van rijstand wisselen door de se-
lectiehendel van de stand M
in de
stand A
te zetten of andersom.
Achteruitversnelling

Selecteer de achteruitversnelling (stand
R
) uitsluitend als de auto volledig stil-
staat en de voet op het rempedaal wordt
gehouden.


)
Selecteer de stand R
.

Als bij stapvoets rijden de achteruitver-
snelling wordt geselecteerd, wordt deze
pas ingeschakeld als de auto volledig
tot stilstand is gekomen.
Als op hogere snelheid de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld, knippert
het lampje N
en wordt automatisch de
neutraalstand ingeschakeld. Zet de se-
lectiehendel weer in de stand A
of M
om
een versnelling in te schakelen.


Stilzetten van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u:


- de selectiehendel in de stand N
zet-
ten om de neutraalstand te selecte-
ren,
of

- een versnelling ingeschakeld laten.
In dat geval kan de auto niet worden
verplaatst.

Trek bij het parkeren altijd de
handrem aan
om de auto vol-
ledig stil te zetten.

Selecteer wanneer u de auto
met draaiende motor stilzet al-
tijd de neutraalstand N
.
Tijdelijk zelf schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de
fl ippers "+"
et "-"
: als het motortoeren-
tal het toestaat, wordt de gevraagde
versnelling ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen
van een auto of een bocht in de weg.
Als de fl ippers enige tijd niet meer ge-
bruikt worden, gaat de versnellingsbak
weer over op de automatische stand.

De ingeschakelde versnellin-
gen verschijnen achtereenvol-
gend op het display van het
instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere ver-
snelling is alleen mogelijk als het mo-
tortoerental dit toestaat.
Het is niet noodzakelijk om bij het scha-
kelen het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellingsbak
automatisch terug, zodat de juiste ver-
snelling is geselecteerd op het moment
dat u het gaspedaal weer intrapt.
Bij krachtig accelereren wordt de hoog-
ste versnelling niet ingeschakeld als de
bestuurder de selectiehendel of de fl ip-
pers achter het stuur niet bedient.

Storing

Als de aanduiding AUTO
bij het aanzet-
ten van het contact gaat knipperen, in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat dit zo snel mogelijk controleren
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Selecteer de neutraalstand N

nooit tijdens het rijden.

Bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling klinkt een ge-
luidssignaal.

Controleer voordat u werkzaam-
heden onder de motorkap uit-
voert altijd of de selectiehendel
in de neutraalstand N
staat en
de handrem is aangetrokken.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 80 next >